Het verlaten land
Mouloud Mammeri
Fadhma Aïth Mansour Amrouche (Auteur), Hester Tollenaar (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Jurgen Maas, 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : AMRO |
Wineke De Boer
ua/an/13 j
Fadhma Aïth Mansour Amrouche is in 1882 in Noord-Algerije geboren, als buitenechtelijk kind. Haar moeder wordt door de dorpsgemeenschap buitengesloten en Fadhma kan zich beter niet vertonen. Na een paar jaar op een Frans internaat, waaraan ze haar mooiste herinneringen bewaart, gaat ze op haar 13de in de kost bij een door nonnen geleid ziekenhuis. Ze raakt vertrouwd met het katholieke geloof. Voor haar huwelijk drie jaar later laat ze zich dopen.
Over haar geloof is ze heel praktisch, net als over de rest van het leven. Want wat je vooral bijblijft na het lezen is hoezeer leven een kwestie was van overleven. Steevast noemt Amrouche wie langskwam en welke geschenken (olijfolie, honing, meel, vijgen of dadels) meenam. Wie er gastvrij was en wie haar (vermoedelijk) heeft bestolen. Van de paters die het gezin steunen tijdens hun verblijf in Tunis, waar haar echtgenoot werk heeft gevonden, noteert ze nauwgezet het bedrag dat ze met Nieuwjaar sturen. Eten is belangrijker dan liefde.
De meeste mensen blijven vaag. Slechts een enkeling - de directrice van de school, de grootvader van haar man - krijgt reliëf. Dat maakt dit verhaal niet altijd spannend. Toch is het een waardevol document, want Amrouche (die in 1967 stierf) leefde hetzelfde zware leven als de meeste van haar landgenotes: werken op het land, huishoudelijke taken, zwangerschappen en de zorg voor de kinderen, echtgenoot en schoonfamilie. Alleen heeft zij haar herinneringen op schrift kunnen stellen. Dat maakt haar gewone leven uitzonderlijk.
***
Uit het Frans vertaald door Hester Tollenaar. Jurgen Maas; 276 pagina's; € 19,95.
Alice Grob
Het levensverhaal van een rooms-katholieke, Kabylische Berbervrouw (1882-1967) in Tunesië in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het boek is een opsomming van familiale verplichtingen, huishoudelijke taken, afhankelijkheid van de kloosters in het gebied, talloze verhuizingen, geboortes, huwelijken, ziekten en dood. Tot enige diepgang of reflectie komt het niet. Het duizelt van de namen. Achterin staan een verklarende woordenlijst en een overzicht van familierelaties. De vertelster slaagt er niet in de lezer mee te zuigen in haar leven of haar tijd. Vooral geschikt voor lezers die specifiek geïnteresseerd zijn in de bevolkingsgroep of de streek.
Monica Soeting
ru/eb/03 f
Ze werd in 1882 als buitenechtelijk kind geboren in een dorp in Kabylië, in het noorden van Tunesië. Haar moeder was een jonge weduwe met twee zoontjes die zwanger was geworden van een dorpsgenoot. Haar minnaar ontkende dat hij de vader was. De moeder hertrouwde met een verstandige, zorgzame man, maar ging niet met hem mee toen hij na de dood van zijn oudste broer diens plaats in zijn eigen familie moest innemen. Ze hield haar gezin in leven met het voedsel dat ze zelf verbouwde en de opbrengst van de gewassen die ze op de markt verkocht. Ze was een dappere, doortastende vrouw. "De tatoeage op mijn kin is meer waard dan een mannenbaard", placht ze te zeggen.
Haar kleine dochtertje werd het mikpunt van spot en smaad; andere kinderen sloegen haar. Haar moeder bracht haar naar een Frans nonnenklooster, maar ook daar werd ze mishandeld. Gelukkig kon ze terecht bij een Franse meisjeskostschool; Tunesië viel destijds nog onder de heerschappij van Frankrijk. Toen de school wegens geldgebrek dichtging, vond de inmiddels jonge vrouw werk in een Frans katholiek ziekenhuis. Hier ontmoette ze haar toekomstige man, een Berberse, christelijke onderwijzer. Na haar huwelijk trok ze met haar man in het huis van haar schoonvader, een nietsnut die het vermogen van zijn vader verkwanselde. Ze kreeg acht kinderen, van wie er vijf op jonge leeftijd stierven. Ze verhuisde ettelijke malen, woonde in Tunesië en in Frankrijk, beheerde financiën van het gezin en zorgde ervoor dat haar kinderen goede opleidingen konden volgen. Vierenzestig jaar later schreef ze haar levensverhaal op verzoek van haar zoon, de schrijver Jean Amrouche. Ze heette Fadma Aïth Mansour Amrouche en ze is de geschiedenis ingegaan als de vertaalster van Berberliederen die haar dochter, de schrijfster en zangeres Taos Amrouche, ten gehore gebracht.
Zesenvijftig jaar nadat Amrouche's herinneringen in het Frans verschenen, zijn ze nu in het Nederlands vertaald. De bezorgers ervan noemen 'De geschiedenis van mijn leven' in hun inleiding een 'ongepolijst, eerstehands verslag van het voor ons soms onvoorstelbare dagelijkse leven in Kabylië, Algerije, Tunis en Parijs in de Franse koloniale tijd'. Waaraan ze toevoegden: 'Uit de mond van een vrouw', alsof het hier om een apart soort mens gaat. Zouden ze 'Uit de mond van een man' hebben geschreven als het om de herinneringen van Amrouche's man of zoon was gegaan? Ook de opmerking dat het hier gaat om een 'ongepolijst' verslag slaat de plank mis. Amrouche had een goede opleiding genoten en probeerde ondanks haar drukke leven zoveel mogelijk te lezen. "Mocht er een gevoel voor poëzie en voor de kunst in Marie-Louise en mij huizen, dan hebben we dat aan jou te danken", schreef Jean Amrouche in een ontroerende brief aan zijn moeder. Je kunt hoogstens vaststellen dat Fadma Amrouche in haar herinneringen nauwelijks iets over haar vertalingen vertelt, maar des te meer over haar familieleden en haar huishouden. 'De geschiedenis van mijn leven' schreef ze dan ook in de eerste plaats voor haar kinderen. Bovendien lijkt ze zich in haar verhaal aan het ideaal van de bescheiden vrouw te hebben aangepast. Wie zorgvuldig leest, ziet echter zoveel meer: haar creativiteit, haar intelligentie en haar enorme doorzettingsvermogen.
Haar herinneringen laten vooral zien hoe moeilijk het was om in een Franse omgeving op te groeien. Hoewel Amrouche christen werd genoemd, was ze nooit echt gelovig. Maar als niet-moslim werd ze door haar landgenoten gewantrouwd, terwijl de meeste Fransen haar als Berberse als minderwaardig beschouwden. "Ondanks mijn door en door Franse scholing, heb ik me nooit innig verbonden kunnen voelen met de Fransen of Arabieren", schreef ze. "Altijd ben ik een banneling gebleven, nooit ergens écht thuis."
Toen haar oudste zoon het huis verliet en zij tegen haar zin net weer een kind had gekregen, diepte ze alle gedichten en liederen over ballingschap uit Kabylië op: "Terwijl ik mijn laatstsgeborene wiegend suste, suste ik ook mijn eigen pijn, met dikke tranen op mijn wangen. Wat heb ik sindsdien veel gezongen!"
Aan het einde van een naschrift dat ze in 1962, vijf jaar voor haar dood, aan haar herinneringen toevoegde, troostte ze haar dochter met de woorden 'alles gaat voorbij, alles vergaat'.
Gelukkig blijft ze in dit levensverhaal voortbestaan.
Jurgen Maas; 279 blz. € 19,99.
oordeel
Niks 'ongepolijst verslag': dit verhaal toont wijsheid en creativiteit van een bescheiden mens
hoe moeilijk het leven in Frans Tunesië was.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.