Een jonge vrouw met een voorliefde voor literatuur wordt in de jaren '70 van de 20e eeuw als lid van de Britse geheime dienst belast met het begeleiden van een veelbelovende schrijver.
In 1873 raakt een schotse huishoudster gefascineerd door de beroemde Tichborne rechtzaak, waarin een Australische slager beweert recht te hebben op een flinke erfenis en adellijke titel. De hoofdgetuige in deze zaak is een man die als slaaf opgroeide in Jamaica. Hij weet dat zijn toekomst alleen veilig is als hij het juiste verhaal vertelt.
In de late zomer van 1913 logeert de jonge, aristocratische dichter Cecil op het familielandgoed van zijn vriend George. Het weekend dat hij daar doorbrengt is vol verrassingen en verrukkingen voor de hele familie, maar in het bijzonder voor het 16-jarige zusje van George, Daphne, wanneer Cecil een gedicht aan haar opdraagt. Een gedicht dat een houvast voor een hele generatie zal blijken, een ode aan het oude Engeland dat op het punt staat voorgoed te veranderen. Het weekend zal de familie van George en Cecil aan elkaar binden in de lange en moeilijke eeuw die volgt.
De vooraanstaande dokter Allen woont met zijn gezin op het terrein van zijn psychiatrische inrichting. Hij ontwikkelt een houtdraaimachine voor de bezigheidstherapie van zijn patiënten. Een van de investeerders van dit project is de beroemde dichter Lord Alfred Tennyson, die ook op het terrein woont om dichter bij zijn depressieve broer te zijn. Allens dochter Hannah heeft maar één wens: door een goed huwelijk deze idiote plaats verlaten.
Een jonge schrijver wordt volwassen door de indrukken tijdens een bezoek aan de Vlaamse loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog waar hij zelf gediend heeft.
In een Britse privékliniek voor geesteszieken behandelt een arts rond 1850 twee dichters: de een wordt krankzinnig en de ander krijgt te maken met de verlegen avances van de dochter van de geneesheer.