Wenen, 1957. De jonge Joodse Lucia Atherton komt aan in het hotel van de opera. Haar man zal er de volgende dag De Toverfluit dirigeren. Wanneer ze oog in oog komt te staan met de nachtportier, verstijft ze: ze herkent Max, de voormalige nazi-officier die haar als vijftienjarige uit een groep joodse krijgsgevangenen pikte en tot een sadomasochistische relatie dwong.