In dit boek beschrijft Oek de Jong de geschiedenis van Abel Roorda, zijn ouders en grootouders én de grote verandering die Nederland onderging in de periode tussen de Hongerwinter van 1944 en de komst van de grote welvaart in de jaren zestig. De roman speelt zich af in Amsterdam en op het Friese en Zeeuwse platteland.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog proberen de Engelse eigenaars van een groot vervallen landhuis het gebouw en de landerijen van de ondergang te redden; ze krijgen daarbij te maken met waanzin, modernisering en paranormale verschijnselen.
Verslag in dagboekvorm van een onderzoek naar de dood van een jonge boer in 1951 in het dorp Herwijnen en naar de ontwikkelingen in het landschap rond het dorp als gevolg van de ruilverkaveling vanaf 1958.