In de nazomer van 1939 maakt Hilsenrath zijn testament op. Hij vertelt over de wereld waar hij vandaan komt: de kleine sjtetl aan de rivier de Pruth, aan de oostgrens van de oude Donaumonarchie. Het is een wereld die alleen uit verhalen schijnt te bestaan, verhalen waar geen eind aan lijkt te komen, maar waarvan de gruwelijke afloop toch al vaststaat. Geruchten, anekdotes en wetenswaardigheden uit het leven van de bewoners van een kleine gemeenschap.
Niet lang na de Duitse hereniging reist de ik-figuur, een beroemde schrijfster die bekendstond als kritisch jegens het communistische regime, voor een studieverblijf naar Los Angeles. Officieel met het doel onderzoek te doen naar een in de jaren dertig geëmigreerde vrouw. Maar in haar bagage zit ook een klein dossier, waarvan ze weet dat het in haar land van herkomst grote ophef zal veroorzaken. Uit dat dossier blijkt dat ze in haar jonge jaren, in de jaren vijftig, korte tijd als informant voor de geheime dienst heeft opgetreden.
Als Behr vier jaar oud is, ontvoeren Stasi-agenten haar moeder. Samen met haar broer belandt ze in een kindertehuis, maar al gauw worden ze door adoptie gescheiden. Wanneer Behr haar moeder jaren later terugziet, zijn ze vreemden voor elkaar geworden.
Bijna ongemerkt voor Hünniger, destijds vijf jaar, is in 1989 de Berlijnse Muur gevallen en de nieuwe werkelijkheid ingetreden. Haar deel van het land ervaart de Duitse eenwording als een kaalslag, een rooftocht, een uitholling. Haar vader raakt overspannen, haar moeder laat zich noodgedwongen omscholen. Niemand wil praten over het recente verleden. Naarmate Hünniger ouder wordt en almaar nieuwsgieriger naar de DDR, volharden haar ouders steeds meer in hun stilte.
Een student zoekt in de nadagen van de DDR zijn toevlucht bij een groepje vrijheidszoekers rondom een goeroe, dat filosofeert over vrijheid als innerlijke geestesgesteldheid in plaats van de vlucht naar het westen.