Na de ontmanteling van hun collectieve onderneming vervalt een groepje bewoners van een Hongaars gehucht tot nog grotere troosteloosheid, totdat hun verlosser weer ten tonele verschijnt.
Een 13-jarig meisje wordt, kort na de val van een dictatoriaal regime, door haar grootmoeder uit een weeshuis opgehaald; ze komt bij haar wonen en wordt geconfronteerd met het verleden.
In gesprekken met zijn tot leven gewekte moeder geeft de auteur een schets van het communistische Hongarije van de jaren '50 en een lofzang op het Hongaarse voetbal.