Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gaat een jonge Brusselse op internaat in het Vlaamse dorpje Gijzegem. Ze zal er tot 1949 blijven als een van de laatste leerlingen van de Franstalige sectie. Dit boek beschrijft het vaak harde leven op de normaalschool, die met ijzeren hand werd geleid door nonnen en waar het devies `Ora et labora' (bid en werk) luidde.
In de Eerste Wereldoorlog probeert een Vlaamse tiener naar het neutrale Nederland te vluchten, waarbij hij in een reeks van wonderlijke avonturen belandt.
In de vorm van een roman vertelt de Vlaamse jeugdauteur over de jeugd van zijn vader en over het moeilijke bestaan van zijn grootvader, die als klompenmaker een klein bedrijfje kon opbouwen.
Een jonge schrijver wordt volwassen door de indrukken tijdens een bezoek aan de Vlaamse loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog waar hij zelf gediend heeft.