Een man is al meer dan vijftien jaar verliefd op een onberekenbare fotografe: hij neemt zich voor om afstand te nemen, maar voldoet toch steeds weer aan haar eisen.
In de jaren tachtig van de 20e eeuw hebben twee studenten en een studente tijdens en vlak na hun afstuderen aan een Amerikaanse universiteit een complexe verhouding.
In deze semiautobiografie voert de auteur een aantal personages op van wie de lezer het op de heupen krijgt, met wie hij sympathiseert, die hij graag nooit of ooit tegen het lijf zou lopen, en van wie hij zich afvraagt: bestaan ze werkelijk? Op deze vraag kan alleen de schrijver antwoorden. De belangrijkste personages zijn echter van vlees en bloed; het zijn het ik-personage, en Poppy en Eddie, zonder wie het ik-personage niet zou functioneren. Als de enige echte Poppy iets overkomt wat je niemand zou toewensen, is het aan Herman Brusselmans en Eddie om haar bij te staan tot ze weer de vrouw zal worden die in de ogen van haar geliefden niet alleen onvervangbaar is maar evengoed uniek, prachtig, en voor altijd eeuwig.
Ella Rubenstein is veertig jaar oud en niet gelukkig getrouwd als ze een baan als proeflezer aanneemt voor een literair agentschap. Haar eerste opdracht is het lezen van een manuscript over een mystieke soefi Roemie, gepassioneerd dichter en advocaat van de liefde. Dit dertiende-eeuwse levensverhaal werpt een nieuw licht op Ella's eigen leven en op haar opvattingen over de liefde.
Henry is nog nooit verliefd geweest. Dan ontmoet hij Grace, die beschadigd is door wat haar is overkomen. Ze krijgen een ingewikkelde, maar intense relatie. Vanaf ca. 15 jaar.
Op een dag verongelukt het meisje Alaska. Volkomen ontredderd probeert de 16-jarige Miles (ik-figuur) uit te zoeken wat er voorviel en wat zijn aandeel in de gebeurtenissen was. Vanaf ca. 15 jaar.
Een 16-jarig meisje rouwt om de dood van haar moeder en imagineert voor een schoolproject het leven van de Italiaanse renaissanceschilder Francesco del Cossa (1420/35-1477).
Een jonge vrouw wordt zonder opgaaf van reden verlaten door haar minnaar. Als ze jaren later hoort dat hij ernstig ziek is, zet ze alles voor hem op het spel.
Romy, een jonge weduwe, gaat op vrijdagochtend langs bij haar buurvrouw Irma, een oude balletdanseres. Romy ontdekt dat Irma niet meer leeft en heeft het stellige idee dat er iets in de woning is veranderd. Ze vermoedt dat Irma het slachtoffer is van een roofoverval, en tot haar schrik is de eerste aan wie ze denkt haar eigen zoon, Cristian. Pas 's avonds durft Romy de hulp in te roepen van de huismeester. Hij laat niet merken andere gedachten te hebben over Irma's dood, maar zijn ridderlijke houding is niet geheel onbaatzuchtig.