Het eerste bedrijf speelt zich af in een gevangenenkamp in Bosnië, waar een Vlaams "cultureel ambassadeur" de gast is van een Servisch kapitein. Ze worden bediend door een muzelmanse ober, die als krijgsgevangene het slachtoffer is van een mensonterend en soms luguber spel. De wat lichtzinnige gast beschouwt zijn studiereis ook als een avontuurlijk plezierreisje. Een onthullende opmerking van de bij de kapitein aanwezige hoer brengt ontnuchtering en het besef van medeplichtigheid aan gruwelijke oorlogsfeiten. Het tweede bedrijf suggureert de mogelijkheid van een nagenoeg gelijkaardige toestand in eigen land. Tegenover de Belgische (franstalig Brusselse) kapitein staat een door Bosnische ervaringen gelouterde en daardoor veel ernstiger Servische gast. Ze worden bediend door een gevangen Vlaming, een Uilenspiegelfiguur die humor als wapen en als schuiloord voor verzet gebruikt. De "hoer" is hier een gevangen, zwaar vernederende en misbruikte vrouw uit Vlaams- Brabant. Haar monoloog is vooral een louteringsverhaal voor zichzelf; slechts een paar keer beseft ze dat ze ook een getuigenis aan het afleggen is. Het is mogelijk dat gedeelten uit deze monoloog meer gesuggereerd dan gezegd moeten worden. (cop. Van den Briele)