Zoekresultaten

Specification
Uitgegeven tussen

Je bent aan het zoeken in alle Vlaamse bibliotheken

1 Resultaat

Sorteren op
Boek
Boek

Mirad een jongen uit Bosnië

Ad De Bont (Auteur), Jan Verbist (Bewerker)

Het echtpaar Fazila en Djuka Balic is in de loop van 1993 uit Foca (Bosnië) naar Nederland gevlucht. Ze vertellen het verhaal van wat er tijdens de oorlog is gebeurd met hen, afzonderlijk en samen, en vooral met hun veertienjarige neef Mirad. Het dagboek dat Mirad in Nederland heeft achtergelaten vormt de kern van dit als een authentiek relaas opgebouwde stuk. Mirad, die vrede had gevraagd voor zijn dertiende verjaardag, een dag voor de Bosnische oorlog uitbrak. Ruim een jaar later, na te zijn opgepakt en mishandeld, vlucht hij naar Nederland. Zijn vader is dan al dood, zijn moeder weggevoerd, zijn kleine zusje is voor zijn ogen gestorven. Hij heeft niemand meer dan oom Djuka en tante Fazila, die ook gevangen zitten. Maar op de dag dat zijn oom en tante (zij Kroatisch, hij Bosnisch) zijn vrijgelaten en naar Nederland komen gaat Mirad terug, omdat de kans bestaat dat zijn moeder nog leeft. Djuka en Fazila vertellen dit relaas aan het publiek, en passant vullen zij voor elkaar de ontbrekende stukjes in de puzzel op. De afloop wordt in het midden gelaten; als Fazila vraagt of het weer kan worden zoals vroeger, is het antwoord: "Ik denk het wel, maar dan anders. Alles is anders". Ad de Bont neemt in zijn vertelling de voorgeschiedenis van deze oorlog mee: de kunstmatige oplossing van Tito om het land bij elkaar te houden ('die bedacht dat iedereen die geen Serviër of Kroaat was dan maar Moslim moest heten'); de jarenlange systematische campagne van de Servische media en de rol van de VN. Ook de gruwelen komen aan de orde, zoals in de scène waarin wordt verteld hoe Mirads zusje omkomt door een mortiergranaat. Desondanks gaat het verslag van de onmenselijkheid van de oorlog niet uit boven het incasseringsvermogen van het -jongere- publiek. Dat is vooral te danken aan de tedere manier waarop deze kleine historie wordt verteld. Djuka en Fazila verontschuldigen zich in proloog en epiloog voor wat hun ellende los kan maken, ja zelfs voor het feit dat ze bestaan: "sorry dat wij jullie rust verstoren, sorry dat wij in een gewoon huis wonen, en van jullie huizen (...) ook sorry dat we niks bij ons hebben, het enige dat we hebben is een verhaal" Op deze manier blijft in Mirad het evenwicht bewaard tussen wat verteld moet worden en wat niet te vertellen valt. (cop. NVA)

Beschikbaar in onderstaande bibliotheken