Een Engels echtpaar emigreert omstreeks 1865 naar Nieuw-Zeeland in de hoop het daar beter te krijgen; de vondst van goud geeft hen beiden een nieuwe bestemming.
Voor een goed begrip van hun rijke cultuur, zijn de Chinese sprookjes onontbeerlijk. In de hier gebundelde fabels over spoken, geesten en draken, mythen over schepping en zondvloed, geschiedenis over feodale heersers en mandarijnen, weerspiegelt zich de eeuwenoude geschiedenis van het immense China. Daarnaast tonen ze ons de meesterschap van de Chinees in het beschrijven van personen, situaties, zijn talent om subtiele beschrijvingen van de menselijke zieleroerselen te laten contrasteren met drastische en groteske scènes en het genoegen dat hij schept in verrassende wendingen. Dat alles komt op boeiende wijze in hun sprookjeswereld tot uiting.