Autobiografisch relaas van een jeugd voor de Eerste Wereldoorlog in het hoogontwikkelde Groot-Hongaarse Rijk en van verblijven daarna in Frankfurt, Parijs en Londen.
Autobiografisch relaas van een jeugd voor de Eerste Wereldoorlog in het hoogontwikkelde Groot-Hongaarse Rijk en van verblijven daarna in Frankfurt, Parijs en Londen.
Herinneringen aan 1944-1948, de laatste vier jaar die de auteur in zijn vaderland Hongarije doorbracht. Hij emigreerde omdat hij zich niet kon verenigen met de manier waarop de communisten zijn land sovjetiseerden. Zijn verbondenheid met de Hongaarse taal en cultuur en messcherpe analyse van het communistische systeem leveren fascinerende bladzijden op.
In deze in 1935 gepubliceerde roman beschrijft de auteur in twee afdelingen zijn leven tot dan toe: hoe hij vóór de Eerste Wereldoorlog opgroeide in het hoogontwikkelde Groot-Hongaarse Rijk (nu Slowakije), en hoe hij daarna naar Frankfurt, Parijs en Londen trok. Beide delen zijn prachtig, het eerste door zijn uiterst gedetailleerde portret van een oude beschaving, die nu voorgoed is verdwenen, het tweede door zijn schets van het koortsachtige interbellum, waar het fascisme al begon te broeien.