Met deze sonnetten die Andreus eind 1955 begon te schrijven, liet hij zien dat de traditionele sonnetvorm omgesmeed kan worden tot een instrument om hevige spanningen voelbaar te maken. Door alledaags taalgebruik enerzijds en woordspel anderzijds profileert de ik-figuur zich middels de vrouw als lyrisch subject tot een nieuw soort mens die na een periode van twijfel de wereld weer vol optimisme tegemoet gaat.