Kleine Menno is alleen thuis. Het alleenzijn maakt hem bang. Hij heeft angst van de Zomerzot, die in zijn kleine hoofd de vreemdste gedaanten aanneemt.
Cantecleir is een fiere haan. Voor dag en dauw begint hij te kraaien. Veel te vroeg, vinden zowel de dag- als nachtdieren. Maar Cantecleir blijft kraaien. Op een dag wordt hij verliefd op mevrouw Fazant. Zij laat Cantecleir beloven niet meer te kraaien. De haan kan het echter niet laten. 's Nachts sluipt hij stiekem weg en kraait aan de rand van het bos. Cantecleir weet immers zeker dat de zon niet opkomt zonder zijn 'kukeluku'.
Kleine Menno is alleen thuis. Het alleenzijn maakt hem bang. Hij heeft angst van de Zomerzot, die in zijn kleine hoofd de vreemdste gedaanten aanneemt.