In het Maastricht van 1635 sluipt een Spaanse moordenaar rond, verkleed als monnik. Een tolk in het leger van Frederik Hendrik krijgt de opdracht uit te zoeken wie deze moordenaar is.
In de zomer van 1639 is een scheepsbouwer in de Rotterdamse haven getuige van een moord en verdwijnt spoorloos. Omdat hij niet in Spaanse handen mag vallen, moet hij rap opgespoord worden.
Na zijn ontslag vertrekt de voormalig secretaris van de Rotterdamse Admiraliteit in 1641 naar de Molukken om zijn broer op te sporen die van verraad wordt beschuldigd.