Een in de politiek gestrande intellectueel wordt door zijn geliefde rondgeleid door een Chinese tuin met wellustig bloeiende planten, waar misdadigers op een wrede manier worden gefolterd.
Het kamermeisje Célestine geeft een caleidoscopisch verslag van haar belevenissen in haar diverse dienstbetrekkingen en de periodes daartussen. De onrechtvaardigheid, gierigheid, hebzucht, onmenselijkheid van haar meesters en meesteressen worden met verve beschreven. Haar medebedienden komen er al niet veel gunstiger vanaf in haar beoordeling.