De auteur vindt bewijzen voor zijn stelling dat de bijbel het product is van een schrijverswerkplaats, bestaande uit een kleine professionele elite, ten tijde van de Tweede Tempel (500-200 v. Chr.). Hij gaat in op de functie van geschreven teksten in de cultuur van de oudheid, op het fenomeen schrijverswerkplaatsen en op het ontstaan en de canonisering van de bijbel.