Na twintig jaar keert een rijke man terug naar Piëmonte. Het platteland van zijn jeugd is aangetast door de Tweede Wereldoorlog. Hij probeert te begrijpen wat er tijdens het fascisme is gebeurd in zijn geboortedorp en welke kloof er is ontstaan tussen hem en zijn enige overlevende jeugdvriend.
De auteur gaat in op de taal Oudgrieks, waarin het aspect van de handeling (hoe) een rol speelt en niet zozeer de tijd (wanneer) en waarin naast het enkelvoud en meervoud, de dualis bestaat.