Het kristalpaleis : een filosofie van de globalisering
Peter Sloterdijk
Peter Sloterdijk (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Boom, cop. 2011 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 157.2 SLOT |
31/12/2011
Acrobaten van ons eigen bestaan
Peter Sloterdijks onlangs in het Nederlands verschenen omvangrijke studie Je moet je leven veranderen: over antropotechniek kan het best in samenhang gelezen worden met zijn nog omvangrijker ‘Sferen’-trilogie (1999-2004): Bellen, Globes en Schuim. Daarin ontwikkelt de Duitse filosoof wat hij een ‘sferologie’ noemt, een theorie van de ‘omgevingen’ waarin de mens leeft. Wie in de wereld is — en dat is nu eenmaal ieder mens — is altijd al in een sfeer. De sfeer gaat aan de mens vooraf en tegelijk is de mens fundamenteel een ‘sferenbouwer’. De sfeer kan zowel een materiële als een spiritueel-emotionele ruimte zijn: van de baarmoeder (de ‘oersfeer’ bij uitstek!) tot de kosmos, van een huis tot een organisatie, van een liefdesrelatie tot een geloof. Die sferen hebben zich in tijden van globalisering ontwikkeld tot een onoverzichtelijk netwerk van ‘schuim’: ‘Schuim staat voor fragiliteit, individualisme en pluralisme. Het ontstaat in de moderne massasamenleving waar mensen en dingen zeer dicht op elkaar leven. Het is een veelkamersysteem waarin men elkaar niet langer kan ontlopen. Door de wanden van iedere cel worden huishoudens tegelijkertijd met elkaar verbonden en van elkaar gescheiden’. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat ‘immuniteit’ en ‘weerstand’ cruciale begrippen zijn in Sloterdijks sferologie: de vraag hoe een sfeer zich tegen gevaar van buitenaf en van binnenuit beschermt, loopt als een rode draad door zijn studie. In Je moet je leven veranderen zet hij zijn analyse verder van wat hij de homo immunologicus noemt. Naast het biologische immuunsysteem,
onderscheidt Sloterdijk socio-immunologische en psycho-immunologische praktijken. Het is vooral over deze laatste dat Je moet je leven veranderen gaat.
Het is wat kort door de bocht geformuleerd, maar je kunt zeggen dat Sloterdijk zich de volgende vraag stelt: hoe zorgt de mens voor zichzelf? Gezien de dreigende globale ecologische catastrofe is dat een verre van onschuldige vraag, en het is wellicht de urgentste vraag die we ons kunnen stellen. Vanuit dat perspectief krijgt ook de titel van het boek zijn volle gewicht. Sloterdijk komt tot het even eenvoudige als verrassende antwoord dat de mens voor zichzelf zorgt door zich voortdurend te oefenen! De ondertitel, Over antropotechieken, zegt exact waarover het gaat: ‘de mentale en fysieke oefenmethodes waarmee de mensen van de meest uiteenlopende culturen hebben geprobeerd hun kosmische en sociale immuunstatus ten opzichte van vage levensrisico’s en acute doodszekerheid te optimaliseren.’ Wie een opsomming verwacht van praktische oefenmethodes — van yoga tot jogging, van gymnastiek tot transcendentale meditatie — komt bedrogen uit. Het gaat Sloterdijk om een filosofisch-antropologische studie van het ‘oefenende leven’. Meer dan eens claimt hij een fundamenteel nieuw perspectief en een nieuwe woordenschat aan te dragen. Hij spreekt van een ‘antropotechnische wending’ in de studie van het menselijke gedrag. Dat het hem ernst is, bewijst het feit dat hij afrekent met termen als ‘spiritualiteit’, ‘moraal’, ‘ethiek’, ‘ascese’, ‘cultuur’ en vooral met ‘religie’, en die allemaal onder probeert te brengen in een nieuwe categorie, die van de ‘oefening’. Met een dergelijke categorie probeert Sloterdijk de kloof tussen vita contemplativa en vita activa te overbruggen. Onder ‘oefening’ verstaat hij iedere operatie waardoor de kwaliteit van de handeling bij een volgende uitvoering hetzelfde blijft of verbeterd wordt, ongeacht of deze operatie als oefening geboekstaafd staat of niet. De mens is het dier dat zijn ‘natuurlijke conditie’ niet aanvaardt en voortdurend gericht is op het overschrijden van zichzelf (met alle risico’s die daarmee verbonden zijn). De mens is met andere woorden het wezen dat uit oefening en herhaling geboren wordt, het wezen dat zich — als individu en als collectiviteit — via oefening, training en discipline voortdurend vormgeeft, verbetert en overstijgt. ‘Wie mensen zoekt zal acrobaten vinden’, zo vat Sloterdijk het spits samen. Het gaat erom een acrobaat van je eigen bestaan te worden. Het zal niet verbazen dat Sloterdijks compagnon de route in dit boek in de eerste plaats Nietzsche is. Maar ook onverwachtere figuren als Cioran, Rilke en de dadaïst en latere katholiek Hugo Ball gaan mee op tocht en zijn ieder op hun manier kafkaiaanse ‘hongerkunstenaars’.
Maar wie of wat roept de mens op om boven zichzelf uit te stijgen, om zichzelf te veranderen? Sloterdijks boek is een onderzoek naar wie op dit ogenblik de autoriteit heeft om tegen de mens te zeggen: Je moet je leven veranderen. Alleen ‘het verhevene’ is in staat dat te doen. Rilke beschrijft in een gedicht hoe hij het gevoel heeft in een museum aangekeken en aangesproken te worden door een Apollo-torso, die hem oproept zijn leven te veranderen. Rilkes torso is een voorbeeld van het verhevene, van de absolute verticaliteit van het appel. Die verticale spanning is voor Sloterdijk essentieel. Het geeft aanleiding tot heel wat metaforen en concepten. Zoals het onderscheid, aan de kunst van het bergbeklimmen ontleend, tussen het basiskamp en het beklimmen van de rotswand. Het basiskamp is nodig omdat het de fundamenten legt voor de beklimming. Sloterdijk stelt echter dat te veel mensen al tevreden zijn met een leven in het basiskamp. Zijn hele boek is een pleidooi om opnieuw de verticale spanning aan te gaan.
Voor Sloterdijk is de stem die Rilke hoorde aan het begin van de twintigste eeuw binnengedrongen in de tijdgeest, meer nog: ze is de ultieme inhoud geworden van alle communicaties die over de globe gestuurd worden. De imperatief om te veranderen is de dieptestructuur geworden van iedere vorm van informatie. Maar de enige autoriteit die vandaag kan zeggen Je moet je leven veranderen is volgens Sloterdijk de globale crisis. Zij heeft die autoriteit omdat ze zich op iets onvoorstelbaars beroept: de globale catastrofe. De Grote Catastrofe is de Godin van de 21ste eeuw geworden. Ze zendt haar apostels uit die haar mogelijke komst in alle mogelijke gedaantes aankondigen. Ze beschikt over het aura van het verschrikkelijke (het verhevene), waardoor ze de autoriteit heeft om op te roepen tot verandering. Maar ‘op de terugkeer van het verhevene in de vorm van een ethische imperatief waarmee niet te spotten valt, is de westerse wereld — om alleen van haar te spreken — niet voorbereid.’ Toch zullen we ons leven moeten veranderen als we aan een planetaire catastrofe willen ontsnappen. Dat kan door met de juiste oefeningen ons collectief gedrag aan te passen en een globale immuniteitsstructuur uit te bouwen, die Sloterdijk niet zonder enige ironie ‘co-immunisme’ noemt: ‘Zo’n structuur noemen we beschaving. Haar orderegels moeten nu of nooit opgesteld worden. Ze zullen de antropotechnieken definiëren die stroken met de existentie in de context van alle contexten. Conform die regels willen leven zou betekenen: zich door dagelijkse oefeningen de goede gewoonten van gemeenschappelijk overleven eigen maken.’
Met ieder boek bouwt Peter Sloterdijk verder aan zijn eigenzinnige antropologie. Zijn opzet is een beter begrip van het heden, dat door een term als ‘globalisering’ steeds verder aan iedere analyse onttrokken dreigt te worden. Sloterdijks oeuvre groeit gaandeweg uit tot een indrukwekkende poging om conceptueel greep te krijgen op wat er onder de noemer ‘globalisering’ allemaal plaatsvindt, zij het dat zijn begrippen zich niet langer (enkel) tot de filosofische traditie verhouden, maar tot de vele intellectuele, wetenschappelijke, culturele en artistieke expressies waarmee de moderniteit zichzelf probeert te begrijpen. Sloterdijk blijft fascineren en uitdagen door zijn encyclopedische belezenheid, zijn provocatieve ars combinatoria van disciplines, zijn verrassende neologismen en omwaardering van bestaande begrippen, de onverwachte vondsten die hij uit de cultuurgeschiedenis opdiept, zijn verbaal vuurwerk — nooit van humor gespeend — en zijn soms verpletterende retorische kracht. Hier is een nietzscheaanse ‘vrolijke wetenschapper’ aan het werk. Precies daarom moet hij zeer ernstig genomen worden. [Erwin Jans]
Dr. Taede A. Smedes
De titel van deze 'papieren baksteen', essayistisch geschreven hoofdstukken zonder duidelijke opbouw of argumentatie, verwijst naar Sloterdijks vaststelling dat de mens zich voortdurend aangesproken voelt om boven zichzelf uit te stijgen, de verticaliteit te zoeken, en zodoende zich te bekwamen in 'antropotechnieken', menselijke cultuur- en gedragsuitingen die, net als bij sport, bestaan uit voortdurende oefening en herhaling. De mens is een 'homo repetitivus'. Onder andere aspecten van religie en ethiek worden vanuit een dergelijk oefenmodel geanalyseerd. Bij verschijnen van deze vertaling kreeg Sloterdijk een eredoctoraat van de Radboud Universiteit Nijmegen. Toch zal dit werk sommigen doen concluderen dat de veelheid van woorden het gebrek aan theorie poogt te maskeren. Het bevat interessante en originele inzichten, vaak ontleend aan andere filosofen als Nietzsche of antieke filosofen als Heraclitus. Maar het omslag verraadt dat zelfs de uitgever er niet in geslaagd is om een adequate samenvatting voor dit wijdlopige, tijdrovende en labyrintische boek te schrijven. Ondoorgrondelijk, behalve voor Sloterdijk-adepten. Met literatuurverwijzingen in eindnoten, een uitgebreide inhoudsopgave en een register op persoonsnamen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.