Wit is altijd schoon
Leo Pleysier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2010 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 5543 |
Dirk Leyman
te/ep/29 s
Leo Pleysier
Dieperik
"We moeten maar eens wat meer vooruitkijken en wat minder omkijken. (...) Het kookvuurtje van het verleden laat de pan van het heden soms wat te snel verdampen als je niet oppast." De zinnen staan er nogal lapidair aan het eind van Dieperik, de nieuwe roman van Leo Pleysier. De met veel witregels omzoomde tekst kun je evengoed een uit de kluiten gewassen novelle noemen. Een pregnante herinnering uit dat immer opspelende verleden wordt in Dieperik vakkundig omcirkeld, gecultiveerd én gestileerd. Erg spectaculair is ze niet: het jongetje Michel wordt door zijn stoere en sportieve nonkel Wies op het nippertje gered van de verdrinkingsdood in een Kempense kleiput, ergens in de jaren vijftig. Het schept een band, denkt hij, want ze besluiten het voorval te verzwijgen voor zijn vader en moeder, bij wie Wies inwoont. Maar de jongen blijft ermee worstelen. Bijvoorbeeld op die warme zomeravond wanneer hij in eindeloze achtvorm rondjes fietst op de ouderlijke boerderij, terwijl zijn moeder de boontjes zit te doppen. Michel is slim en gevoelig, registreert haarfijn de oplopende spanning tussen zijn vader, de veekoopman, en de door hem zo bewonderde Wies, die "erop gerekend had achteraf in de winst te mogen delen". De immer bemiddelende moeder kiest geen kant. Later "verbleekt" nonkel Wies, intussen getrouwd met de altijd lachende Betty, "maar mij ook achterlatend met een beetje een raar en soms lichtjes knagend schuldgevoel". Een ontmoeting op zijn gouden bruiloft wekt beduusd onbehagen. Dieperik spint de lezer in zonder het geringste effectbejag. Schijnbaar achteloos maar fijnmazig pakt Pleysier talloze motieven op zoals kinderliedjes en de klei om ze geduldig te herhalen en uit te diepen. De loepzuivere manier waarop Pleysier alweer zijn Kempense roots exploreert, is geen steriele herhalingsoefening, maar een nieuwe tint van zijn (autobiografische) prisma. Richard Minne wist het al: wie dieper delft, zal 't erts wel vinden.
De Bezige Bij, 109 p., 16,90 euro.
'Dieperik' spint de lezer in zonder het geringste effectbejag.
Toon Horsten
te/ep/10 s
Michel probeert vat te krijgen op de wereld door middel van de taal
Voor wie in de loop van de jaren '80 opgroeide in het noorden van de Antwerpse Kempen (count me in!) en de wereld van de literatuur intuimelde (jawel!), was het bestaan van Leo Pleysier een hele geruststelling. Voor deugdelijke boekhandels moest je naar de stad; interessante schrijvers woonden in een metropool (en als dat niet het geval was, resideerden ze in de regel héél ver weg); het ware leven, het leven dat interessant genoeg was om erover te schrijven, speelde zich ver van onze voordeur af. Toen was er plots Leo Pleysier.
Zijn boeken werden uitgegeven bij De Bezige Bij, ook de uitgever van W.F. Hermans, Malcolm Lowry, Jack Kerouac, Johnny Van Doorn en Armando - in die dagen allemaal grote helden van me. In mijn verbeelding kende hij ze allemaal persoonlijk, en mocht hij ze met de voornaam aanspreken. Zijn romans speelden zich niet alleen af in het landschap waar ik elke dag doorheen fietste, ze hadden dat landschap zelfs als onderwerp. Nauwkeurig bracht hij zijn omgeving in kaart, en bepaalde zijn eigen plaats, in het leven, in het landschap, in het dorp en in de wereld. Elke kerktoren, elke middelbare school en de meeste boerderijen waar hij over schreef, wist ik staan.
Vanzelfsprekend resulteerde dit uiteindelijk in een interview voor een veredeld schoolkrantje, waarvoor ik op een koude winteravond naar de schrijver thuis in Rijkevorsel fietste. Mijn allereerste interview, dat zozeer geteisterd werd door mijn zenuwen dat het al op voorhand een verloren zaak was. Maar Pleysier gaf geen krimp, en antwoordde rustig en welwillend op alle vragen die ik voor hem in petto had. Alleen toen ik wilde weten of hij ook voor Zwarte Leeuw Rijkevorsel supporterde, fronste hij (zij het lichtjes) de wenkbrauwen. Maar een antwoord kreeg ik.
Een week later fietste ik nogmaals naar Rijkevorsel, door de gietende regen dit keer. Minutieus had ik des schrijvers woorden uitgetikt, daarbij elke aarzeling nauwkeurig aanduidend met '(aarzelt)' of 'euhm' Zelfs de aarzelingen van de schrijver waren heilig, vond ik. Of ik eens kon langskomen, had Leo Pleysier aan de telefoon gevraagd, nadat ik hem de tekst ter goedkeuring had opgestuurd. Een avond lang, veel langer dan het eigenlijke interview geduurd had, onderhield hij me over het verschil tussen spreektaal en geschreven taal.
In het begin nog met de uitgeschreven tekst van het interview ernaast, later ging het over het metier van de schrijver in het algemeen. Een onbetaalbare masterclass kreeg ik zomaar cadeau. Twintig procent talent, tachtig procent karakter, zei hij over zijn eigen schrijverschap. Ik knoopte één ding in mijn oren: ook al schreef je over kerktorens, dorpen en boerderijen, het ging uiteindelijk altijd om de taal. Dat was het middel waarmee je vat moest krijgen op de werkelijkheid. Al die moeite deed hij voor een stuk in een gestencild schoolkrantje. Ik was de koning te rijk. O ja, schrap die vraag over Zwarte Leeuw maar, want dat was toch een beetje onnozel, gaf hij me aan het eind van de avond nog mee.
BRIKKALJON
Ook in het mooie Dieperik is taal erg belangrijk. Het boek doet het relaas van Michel, een opgroeiende jongen die rondfietst op het erf van de ouderlijke boerderij, waar een jongere broer van zijn moeder komt inwonen. Die broer, nonkel Wies, is net terug uit Duitsland, waar hij zijn militaire dienstplicht heeft vervuld. Voor de kleine Michel is nonkel Wies een man van de wereld, iemand die met zijn motor door Duitsland is getrokken en die populair is bij de meisjes. 'Het kan bijna niet anders dan dat ze voor nonkel Wies hun superlatieven bovenhalen,' denkt Michel.
Er is één probleem: nonkel Wies leeft op voet van oorlog met de vader van Michel. De vrede is in het beste geval gewapend, en al snel wordt de situatie onhoudbaar. Na een hoop gedoe blaast nonkel Wies de aftocht. 'En zo is nonkel Wies op dezelfde manier uit het zicht verdwenen als zoveel andere bij mijn kindertijd behorende figuren. Dat wil zeggen: verblekend, almaar meer zijn betekenis verliezend; maar mij ook achterlatend met een beetje een raar en soms lichtjes knagend schuldgevoel.'
Michel probeert ondertussen vat te krijgen op de wereld, en hij doet dat vooral door middel van de taal. Fragmenten uit kinderliedjes bepalen zijn wereldbeeld, ongrijpbare handelingen worden vastgelegd aan de hand van vervoegingen, en tot zijn verbazing blijkt voor bijna alles een woord te bestaan. 'De weg die naar de kleiput loopt, is verhard met brikkaljon. Van het Franse "briquaillons", zo heb ik pas geleerd in de Franse les bij juffrouw Cretskens: een mengeling van asse, steenafval en steenpuin.'
Onderweg pikt hij uitspraken van dorpsfiguren, striphelden, wielrenners, vrienden, familieleden, bijbelse figuren en zelfs Boerke Naes op - later aangevuld met citaten van de eerste helden van de rock-'n-roll. Allemaal helpen ze Michel om greep te krijgen op het bestaan.
EIH BENNEK, EIH BLAVEK
Er worden inventarissen gemaakt en lijstjes opgesteld, al blijkt taal al op voorhand een ontoereikend instrument. Wanneer Michel decennia later nonkel Wies opnieuw tegenkomt, blijken de herinneringen aan hun gezamenlijke tijd er helemaal anders uit te zien. Ieder ordent zijn leven op zijn eigen manier. 'En die kweddels, och ja, daar wens ik nu geen woorden meer aan vuil te maken, dat is té lang geleden', zegt nonkel Wies nog.
Onderweg citeert Michel woorden van Koning Ottokar, een personage in de avonturen van Kuifje: 'Eih bennek, eih blavek' (uitspreken op zijn Brussels). Waarmee een personage van Hergé plots de kortste (én de beste) samenvatting van het oeuvre van Leo Pleysier geeft die er te bedenken valt.
DE AUTEUR: Pleysiers handelsmerk is zijn muzikale, uitgepuurde taal.
HET BOEK: Een opgroeiende jongen probeert greep te krijgen op het bestaan via de taal.
ONS OORDEEL: een kleine parel.
LEO PLEYSIER
Dieperik.
De Bezige Bij, 112 blz., 16,90 euro.
Dit najaar verschijnt ook een heruitgave van het autobiografische drieluik 'Waar was ik weer?'
te/ep/11 s
Leo Pleysier: "Ik heb mezelf verrast met dit boek, want toen ik eraan begon wist ik niet waar het naartoe zou gaan. De kiem van het verhaal is de beginscène: het jongetje dat op het erf van de ouderlijke boerderij rondfietst terwijl zijn moeder boontjes zit te doppen, een beeld dat me uit mijn kinderjaren in Rijkevorsel is bijgebleven. Aan dat beeld is het hele boek opgehangen. Ik heb heel lang zitten piekeren over welke verhaallijnen er uit voort zouden kunnen komen. Toen ging ik inzoomen op dat oerbeeld, en zag dat onder het vredige tafereel nog iets anders schuilt. Angst van zo'n kind bijvoorbeeld, dat boven in bed ligt terwijl zijn vader beneden met lawaaierige vrienden zit te kaarten.
Drie jaar
"Ik ben absoluut niet beschaamd dat ik drie jaar heb gewerkt aan dit boek, integendeel! (lacht) Ik denk dat de gebaldheid van het verhaal de intensiteit ervan verhoogt. Ik ben nu eenmaal geen breedvoerige, epische verteller, maar eerder een miniaturist in de letterlijke, bijna middeleeuwse betekenis van het woord. Ik beschilder slechts een klein paneeltje, maar alles staat erop."
Schrijven
"Mijn schrijven verloopt volgens een vast stramien. Ik begin de dag altijd met een wandeling, maar zorg dat ik om tien uur achter mijn schrijftafel zit. Schrijven is discipline. Als je die niet hebt, ben je nergens. Ik stel mezelf nooit een deadline. Als ik tegen mijn uitgever zou zeggen dat hij tegen dan en dan iets nieuws mag verwachten, zit je in hetzelfde straatje als iemand die aan de band werkt. Dat is natuurlijk niet de bedoeling.
In de drie jaar dat ik Dieperik schreef, zitten wel gaps. Toen het boek bijna klaar was, werd ik zwaar ziek. Afgelopen winter heb ik zes weken in het ziekenhuis gelegen met een geperforeerde appendix. Ik dacht dat ik doodging. Behalve aan mijn dierbaren, dacht ik ook veel aan mijn boek dat nog niet af was. Een mooie herinnering tussen al de minder mooie was dat, toen de eerste sneeuw was gevallen, ik in mijn krant Wit is altijd schoon als onderschrift bij een sfeerfoto zag staan. De titel van mijn bekendste boek is een uitdrukking geworden in onze taal."
Adrenaline
"Je komt uit een ziekenhuis anders dan hoe je erin gaat. Ik had de ervaring liever gemist, maar blijkbaar is het toch ergens goed voor geweest. Want toen ik weer thuis was, voelde ik na een tijd dat mijn lijf vol adrenaline zat en kon ik als een bezetene weer verder gaan schrijven. Plots wist ik dat tegenover het verleden dat ik had opgeroepen in mijn verhaal, het heden moest staan."
"Na zo veel jaren is er gewoon het vertrouwen dat zich op het juiste moment een epiphanie, een openbaring, voordoet waardoor alles in de plooi valt. Zoals een tekenaar op een wit blad zit te krabbelen, tot hij er een figuur in ziet die hij dan gaat aandikken."
Pensioen
"Ik ben nu 65, maar een schrijver gaat nooit met pensioen, al is het mogelijk dat je op een gegeven moment niet meer publiceert. Het schrijven zelf gaat altijd door. In die zin is het naast een roeping ook wel eens een doem. Ik vraag me soms af waarom ik geen schrijnwerker ben geworden, die 's morgens planken van de stapel pakt en 's avonds weet hoe zijn getimmerde tafel eruit zal zien. Schrijvers moeten natuurlijk ook over stielkennis beschikken, maar ze kunnen niet naar hun magazijn gaan voor materiaal. Ons materiaal is uitsluitend de taal. Maar daar ben ik dan ook verliefd op en ik behandel ze met respect."
Eigen promotor
" Op mijn zestiende al realiseerde ik me in een flits dat ik wilde schrijven, vanuit een enorme fascinatie voor het beroep: iemand die binnenskamers zit met pen en papier en verder met rust gelaten wordt. Ik nam me voor dat ik de boeken zou schrijven en dat anderen ze maar moesten verkopen, maar tegenwoordig moet je als schrijver je eigen grootste promotor zijn en overal opdraven."
"Dat is soms een opdracht voor me. Wat dat betreft ben ik van een andere tijd en een andere generatie. Ik zou het liefst datgene wat ik geschreven heb als een brief onder de deur van de lezer schuiven en me daarna snel uit de voeten maken. Dat is echter achterhaald."
De essentie
Ik begon te schrijven in kleine cirkels die steeds groter zijn geworden. De hele wereld is in die concentrische cirkels binnengekomen. Ik heb over China geschreven, over Afrika, over Ecuador.
Daar speelde mijn laatste boek De Latino's zich af. En juist daarom, als tegenhanger, wilde ik nu weer iets van heel dichtbij schrijven, iets intiems dat me terug zou brengen naar de essentie. Ik geloof dat dat aardig gelukt is met Dieperik."
Treinen kijken
"Mijn vrouw en ik hebben tegenwoordig een buitenverblijf in hartje Antwerpen. Een mens heeft verandering van lucht nodig. (lacht) We hebben uitzicht op de spoorweg en zien de treinen het Centraal Station in en uit rijden."
"Het is hier soms stiller dan in onze eigen stille Kempen. Vooral 's avonds zit ik graag naar de treinen te kijken en vraag me dan af
Karl van den Broeck
te/ep/15 s
Leo Pleysier is 65 geworden. Geruisloos, zoals het een 'stille' schrijver past. Dat epitheton kreeg hij van woelwater Dimitri Verhulst die vorig jaar curator was van Zogezegd . Verhulst verzuchtte toen dat het niet makkelijk is om 'zeurpieten' zoals Leo Pleysier een plaatsje te geven op de affiche van een hippe happening. Pleysier maalde er niet om. Hij heeft zich altijd ver gehouden van het publieke forum en hij heeft al die mediatieke hysterie ook niet nodig. Zijn lezers en de fijnproevers die in 2008 voor Knack de canon van de Vlaamse literatuur opstelden, situeren hem zonder aarzelen bij de grootste nog levende Vlaamse auteurs. Dat hij eerst in Nederland succes moest oogsten voor hij hier voor vol werd aangezien, wordt echter vaak vergeten.
Wie 'Leo Pleysier' intikt in een zoekmachine, krijgt altijd dezelfde trefwoorden terug: 'Kempen', 'idioom', 'familieromans', 'volks' en 'klei'. Dat is vreemd want zijn boeken spelen zich ook af op de wei van Werchter, in Wales of China. Pleysier is een verwoed reiziger, maar hij keert altijd terug naar Rijkevorsel. So what? 'Rijkevorsel ligt op 25 minuten van Antwerpen, anderhalf uur van Amsterdam, twee uur van Keulen en vier uur van Parijs. Waar hebben we het dan eigenlijk over? Wat mis ik hier? Wat ontgaat mij? Niets', zei hij vijf jaar geleden in een interview met Filip Rogiers.
Met Dieperik doet Pleysier geen moeite meer om de vooroordelen uit de weg te gaan. Hij gaat schaamteloos Kempens. Hij situeert het verhaal in de jaren vijftig in Rijkevorsel (Kempen!). De 'ik' is deze keer de kleine Michel die met zijn fietsje rond de benen van zijn moeder rijdt (familieroman!). Die zit in de tuin prinsessenbonen te blezen (idioom!). Hij herinnert zich de luidruchtige kaartavond (volks!) van zijn vader en diens vrienden. En zijn nonkel Wies die naar de spiegeltent van Klessens (volks, bis!) fietst om er met de meisjes te gaan dansen. Op pagina 15 zit de lezer al tot aan zijn oksels in de Kempense klei.
Laat nu net die klei dé hoofdrol spelen in Dieperik . Aan de oevers van de kleiputten naast het kanaal Dessel-Schoten, in Beerse, troept op warme zomerdagen de dorpsjeugd samen voor wat waterpret en wat hormonenpingpong. Nonkel Wies weet met zijn atletische lichaam de meisjes te imponeren en neef Michel bewondert hem daarvoor.
Het verhaal kabbelt op dat moment trager dan de Turnhoutse vaart tot plots een dramatische gebeurtenis alles in een stroomversnelling brengt. Michel raakt in moeilijkheden in de kleiput en zijn nonkel Wies... trekt hem uit de klei. De bijna-doodervaring zal Michel zijn hele leven achtervolgen.
Dan voert Pleysier het tempo op. Een lange litanie moet de lezer naar het heden brengen en ondertussen - in telegramstijl - het leven van het hoofdpersonage samenvatten. Een greep: 'Mijn oefeningen van algebra instuderen (...) de albatros van Baudelaire ontleden (...) samen met mijn vrouw een kind maken, lesgeven, vader worden (...) de laatste elpee van de The Velvet Underground beluisteren (...) de brievenbus ledigen...' En daarin zit een uitnodiging voor het gouden jubileum van zijn nonkel Wies en tante Betty. De ontmoeting tussen oom en neef wordt het hoogtepunt van Dieperik . Toch?
De kracht van Dieperik zit in haast bijna onzichtbare details. Zoals bij klei. In de dissertatie van Michels broer over 'de colloïdale eigenschappen van klei' staat ongetwijfeld dat klei een colloïdaal systeem (een suspensie) is van vaste deeltjes in een vloeistof. Zoals Filip Rogiers in 2005 schreef, puur Pleysier kunst uit klei. Tot herinnering gestolde feiten worden weer vloeibaar en stollen weer in taal.
Dieperik is - jazeker - ook een trendy boek. De spiegeltenten van Klessens zijn op dit moment ongelofelijk hip. In de zwaaikom in Beerse (op een boogscheut van de kleiput waaruit Michel werd gered) speelt Het Gevolg Maria Vaart , een theaterstuk dat eer betuigt aan de schippers die de 'Beerse boerkens' (bakstenen) naar Antwerpen transporteerden (zie Knack 36 ) . De Boomse klei waarvan die bakstenen gemaakt werden, is ook voorpaginanieuws nu de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (Niras) in 19 Kempense gemeenten mogelijkheden ziet om hoogradioactief afval te bergen voor de eeuwigheid.
Als één boek het dezer dagen dus verdient om op de voor-pagina's van de kranten te staan, dan is het Dieperik .
00/00/0000
Een zomerse zaterdagavond. Een jongetje van een jaar of tien, net in bad geweest, fietst op het erf langs een groot parcours dat hij in de vorm van een liggende acht heeft uitgezet. Waar de twee cirkels elkaar raken, zit zijn moeder boontjes te repen, die ze wil inmaken. 'In de zomer denkt zij al aan de winter.' Een idylle? Wie de zin een tweede keer leest, beseft dat het volle, het vruchtbare, het warme ook een tegendeel heeft. Niet alles blijft duren. Uitgaand van dit centrale nu-moment maakt ook de verteller cirkelende bewegingen, uitdijend in de ruimte, spiralen borend in de tijd. Zijn taal, zijn waarneming, zijn fantasie, zijn manier van in het leven staan zijn typisch jongetje. Hij houdt scherp zijn omgeving in het oog: de boerderij met de onbetrouwbare hond aan de ketting, het melken van de koeien en de twee kemphanen in huis: zijn vader, een veekoopman, en nonkel Wies, de jongere broer van moeder. Een sportieve jongeman die bij hen als knecht inwoont en naar wie de jongen opkijkt. Hij is het ook die hem meeneemt om te gaan zwemmen in de kleiputten van de steenfabriek. Op een keer gebeurt daar iets wat hem zijn leven lang bij zal blijven en wat Wies en hij voor moeder en voor iedereen geheimhouden. Het zal het leven van Michel, of beter: zijn manier om het leven te ervaren, diepgaand beïnvloeden. Zien waar de meesten overheen kijken, horen wat de anderen achteloos zeggen, aandacht hebben voor de wisselingen en de dubbele bodems in hoe mensen met elkaar omgaan. Gevoeligheid voor de kwetsuren, de pijn, het geweld die bij samenlevingen blijken te horen. Maar ook: bewondering voor wat werkende mensen tot stand brengen, voor warme samenhorigheid. 'Al wat ik nog niet weet en nog niet ben maar dat zich om mij heen uitbreidt.'
In het eerste deel, 'Dieperik', is het de tienjarige jongen die op de gebeurtenissen focust. Het bevat veel wat eigen is aan die leeftijd. Hij heeft een levendige verbeelding, is weetgierig en gefascineerd door wat buiten zijn eigen kring ligt ? met een prachtige evocatie van juffrouw Cretskens, de jonge onderwijzeres die bij een ongeval beide benen heeft verloren en nu de dorpskinderen bij haar thuis Franse les geeft ? , droomt over later als hij groot zal zijn, zegt als een papegaai na wat mensen zeggen, houdt van een potje schelden en zeurt om langer op te mogen blijven. Herkenbaar is het, maar zo juist en zuiver verwoord dat je het gevoel hebt het nu pas echt te (her)beleven. In het tweede deel, 'Het geheugen van de klei', is de toon zakelijker, versnelt het verteltempo en wordt de verteller ook gaandeweg ouder. Hij bekijkt het leven op de boerderij met scepsis, ontmaskert de 'comédie humaine' die wordt opgevoerd wanneer nonkel Wies zijn verloofde komt voorstellen ? ook hier een kostelijk verhaal over het protserige trouwcadeau. In een 7,5 bladzijden lange opsomming schrijft de verteller aan de hand van de meest verscheiden 'gewone' handelingen ? maar is er iets gewoon? ? zijn verdere leven, van de middelbare schooltijd tot het grootouderschap. Een eigenzinnige vorm van autobiografie, een van de mooiste die ik ooit gelezen heb. Op een dag valt er een uitnodiging voor de gouden bruiloft van nonkel Wies en tante Betsy in de bus. Op dat feest bedankt Michel de oom voor wat die voor hem heeft gedaan. Vreemd genoeg lijkt nonkel Wies het voorval te zijn vergeten. 'Dat nonkel Wies zich mijn redding uit het water van de kleiput niet meer herinnerde, verbaasde me toch een beetje, en ik moet toegeven dat ik het een paar seconden lang zelfs even moeilijk had daarmee. Maar voor de rest: groot gelijk natuurlijk dat hij zo dacht over die geschiedenis, nonkel Wies. We moeten maar eens meer vooruitkijken en wat minder omkijken. Helemaal mee akkoord. Het kookvuurtje van het verleden laat de pan van het heden soms wat te snel verdampen als je niet oppast. (Meende ik dat laatste? Ja en nee natuurlijk. Maar het bracht wel mee dat ikzelf even erbij stond met een mond vol tanden.)'
In dit kleinood van taal ? een eigen idioom, gedistilleerd uit spreek- en schrijftaal, dialect en algemeen Nederlands ? komt een milde Pleysier aan het woord, die evenwicht zoekt en vindt, zonder zijn scherpe observatie en (ook maatschappij)kritische zin te verliezen. Het verhaal van de steenfabriek en wie er werkten, de teloorgang ervan door wanbeheer en de transformatie in privénatuurpark en populaire amusementsgelegenheid liegt er niet om. Indrukwekkend is de wijze waarop de schrijver uit de ene herinnering aan de kindertijd een hele wereld ontvouwt, geworteld in de Kempen, maar met uitlopers wereldwijd. Hoe in deze ogenschijnlijk eenvoudige, moeiteloos vloeiende vertelling (die nu eens vertraagt, dan weer versnelt) ieder woord op zijn plaats staat en er geen woord te veel is. En hoe het in zoveel richtingen uitwaaierende tekstweefsel strak is gecomponeerd, met als rode draad citaten uit liedjes, het rijke symbool van de klei en een subtiel spel met tegenstellingen als geborgenheid en gevaar, vernietiging en opbouw, licht en duisternis, harmonie en conflict. De scherpzinnige Duitse essayist Karl Markus Michel schreef ooit dat men over het alledaagse niet kan vertellen. Dat klopt, maar ik zou eraan toevoegen: tenzij je Leo Pleysier heet. [Erik de Smedt]
Jan van Bergen en Henegouwen
Kempenaar Leo Pleysier (1945) schreef een tiental romans waarvan de veel geprezen (door pers en lezers) en bekroonde "Wit is altijd schoon" de bekendste is. In de van hem bekende poëtische -stille- stijl beschrijft hij in deze roman de dagen van zijn idyllische jeugd en jaren daarna. Hoe idyllisch ook, hoofdpersoon Michiel leeft met een geheim. Tijdens een uitstapje met zijn oom Wies naar de kleiput van Belmans is Michiel aan de dood ontsnapt. Oom Wies heeft hem ternauwernood gered van de verdrinkingsdood. Dat is het geheim dat hij zelfs voor zijn moeder moet bewaren. Deze gebeurtenis die vanzelfsprekend zijn leven heeft getekend, is de rode draad van deze roman, met het leven in de Kempen als decor. Pleysier schildert met groot vakmanschap en scherp opmerkingsvermogen het alledaagse leven, dat voor wie goed kijkt veel minder alledaags is, dan het op het eerste gezicht lijkt. Een prachtige kleine roman. Gebonden, normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.