De wei van Koe
Paul de Moor
Paul de Moor (Auteur), Benjamin Leroy (Illustrator)
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Lannoo, 2009 |
VERDIEPING 2 : BABILLE : KLEUTER : AVONTUUR - FANTASIE
Fantaseren |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Lannoo, 2009 |
Kleuter : avontuur - fantasie
Fantaseren |
31/12/2010
Bij stukjes en beetjes begrijpen
Vernieuwende en uitdagende prentenboeken lokken tegengestelde meningen uit: de kunstzinnige prenten, de literaire taal en het complexe spel met de werkelijkheid worden geprezen, terwijl anderen net oordelen dat de taal te hoog is gegrepen, het verhaal te complex en de prenten te ver van de tekst of de werkelijkheid af staan. Het 'probleem' ligt vaak in het moeilijke of dubbelzinnige perspectief, hoe auteur en illustrator het verhaal vanuit een bepaald, ongebruikelijk standpunt benaderen en wat dat dan betekent. Perspectief gebruik ik in dit artikel als een paraplubegrip waaronder thuishoren: het vertelstandpunt (ik-verteller, personaal, auctorieel etc.); het tekenperspectief (wat getoond wordt en vanuit welke hoek); de relatie tussen tekst en prent (ondersteunend, aanvullend of contrastief); de dubbele geadresseerdheid van prentenboeken (een verhaallaag bestemd voor de kinderen, en een voor de mee- of voorlezende volwassenen). Tegenover al deze vormen van perspectief nemen auteurs, illustratoren en recensenten een positie in die samenhangt met hun visie op wat kinderen nodig hebben en (moeten) aankunnen op psychologisch, cognitief en literair vlak, maar ook met de evolutie van het genre. Het is niet meer dan normaal dat binnen de enorme productie aan kinderboeken makers iets nieuws, aparts uitproberen, waaronder het opschroeven van het kunstzinnige gehalte van tekst en prent, al dan niet gepaard aan hun geloof in de cognitieve en literaire groeimogelijkheden van kinderen. Daarentegen gaan beoordelaars van prentenboeken en volwassen voorlezers vaker uit van een meer vastliggend kindbeeld ? wat het kind aankan volgens een bepaald ontwikkelingsmodel en hoe een prentenboek daaraan moet beantwoorden. Volwassenen knappen vaak af op prentenboeken met vreemde perspectieven, bewuste beperkingen in taal, rare verhoudingen tussen tekst en beeld.
Perspectief in beeld
Hoe gevoelig het spel met perspectief in de prentenboeken ligt, kunnen we aflezen uit volgend oordeel van Pjotr van Lenteren, een recensent die graag fel uithaalt en zich daar vaak bij vergaloppeert: 'Wat ik de laatste tijd vaak zie is prentenboeken waarin te enthousiast wordt gespeeld met perspectief. Het aardige Olifantensoep van de Schuberts is daar een voorbeeld van. Hierin zien we iets te vaak zaken in close-up: een stukje olifant of de onderkant van de pan. Dat is vanwege het muizenperspectief erg grappig, maar als het verhaal doorjakkert van de ene close-up naar de andere en niet snel genoeg een strategische
overzichtsprent laat zien om de draad weer op te pakken, dan mislukken zulke pagina's en als je het al te bont maakt met het perspectievengegoochel, zoals Charlotte Dematons in Raf (2008) dan mislukt het hele boek.' (Op zijn blog http://degelukkigelezer.blogspot.com/, 16.10.2009: 'Hoe prentenboeken werken')
In het door beelden gedomineerde Olifantensoep dient de olifantensoep als remedie tegen een sombere bui. De olifant laat zich de behandeling welgevallen, tot het te heet onder zijn staart wordt. Muizen en olifant weten zich daarna te verzoenen in een spetterend waterbad. Wellicht is Van Lenteren vlug gestoord door een inzoomend perspectief, want Olifantensoep kenmerkt zich net door een goede en vertrouwde afwisseling tussen close-up en overzicht. De cover toont meteen de hele olifant met een soeplepel in zijn slurf. De close-ups betreffen maar vier van de twaalf prenten en worden telkens gevolgd door een 'strategische overzichtsprent'. De ketel en de olifant zijn steeds herkenbaar, wat kinderen net leuk vinden aan dit boek. Vanaf de leeftijd van twee jaar kunnen kinderen een olifant identificeren aan de hand van zijn staart en poten. Het zoeken en herkennen maakt deel uit van het interactieve beleven van boek en voorlezen, zodat dit prentenboek beantwoordt aan de cognitieve mogelijkheden van heel jonge lezers. Het verhaal sluit bovendien aan bij een bekend kinderspel: een soepje maken met vreemde ingrediënten. Het prentenboek paste in het thema van de Nederlandse Kinderboekenweek 2009, maar er bestaat een aardige traditie van vrolijke nonsens in de jeugdliteratuur over het bereiden van allerlei dieren (Ted van Lieshoud scheef onlangs een gedicht over olifantenjam). Olifantensoep biedt daarmee ook een zekere literaire ervaring. Met zijn beperkte perspectievenspel en weinig vernieuwende, maar leuke verhaal is Olifantensoep een vertrouwd aandoend prentenboek.
In het 'al te bonte' Raf van Anne de Vries en Charlotte Dematons daarentegen wordt inderdaad een extreem perspectief aangewend, maar dan vooral in de tekst. In Raf raakt een giraffeknuffel (Raf) verloren, tot groot verdriet van Benjamin. De volgende dag al ontvangt de jongen van Raf een prentbriefkaart uit Afrika. Raf vertelt over zijn ervaringen met allerlei dieren en de lichamelijke veranderingen die hij ondergaat. Zo gaat het enkele dagen door tot Raf, die er inderdaad wat anders uitziet, terug thuiskomt op de verjaardag van Benjamin. Het verlies van een dierbare knuffel, wat zovele kinderen overkomt, wordt getransformeerd in een leuke fantasie, resoluut geschreven vanuit het standpunt van wat Benjamin ervaart. Charlotte Dematons schilderde fascinerende prenten in kikkerperspectief. Ze houden een zoekopdracht in omdat ze voor een kleuter niet meteen herkenbaar zijn. Wanneer Raf vrolijk aan Benjamins arm bengelt, moeten kleuters die arm, waarvan enkel een dikke mouw en want worden getoond, herkennen. Bij de flamingo's en de giraffen krijgen we alleen de lange poten te zien, bij de olifanten komt zoveel opspattend water te pas dat je twee keer moet kijken om alle figuren en contouren te onderscheiden. Toch is het kikkerperspectief hanteerbaar voor kleuters.
De tekst presenteert een grotere uitdaging omdat er geen directe aanwijzing is dat de ouders van Benjamin het hele verhaal verzonnen hebben om hem een nieuwe knuffel te doen aanvaarden. Je kunt dit boek beschouwen als een hulp voor ouders wier kinderen een knuffel hebben verloren. Ze kunnen hen een gelijkaardig verhaal vertellen, of het boek als troostfantasie gebruiken. In die betekenis mag er geen interventie van ouders zijn in het boek en klopt het radicale kinderperspectief helemaal. Het kinderperspectief dient de emotionele waarde van het prentenboek. Indirect zijn er wel aanwijzingen: de onwaarschijnlijkheid van het verhaal natuurlijk, maar ook ambiguïteit in de prenten. Waar in de tekst wordt gesteld dat Benjamin na het verlies van Raf 'verdrietig en helemaal alleen' naar bed gaat, zie je iets anders in de prent: het knusse bed van Benjamin ligt vol heel aaibare knuffels, niet toevallig de dieren die Raf in Afrika ontmoet.
Raf is een geslaagd prentenboek dat je op verschillende niveaus kunt lezen. Voor de emotionele functie moet je de fantasie over de teruggekeerde Raf bewaren. Bij oudere kleuters en ervaren lezers kan je gradueel die fantasie ontrafelen door te wijzen op de incongruenties. Hiermee stimuleer je de literaire competentie van kinderen. Om Raf helemaal te ontrafelen, zullen volwassenen echter zelf het boek goed moeten lezen en bekijken.
Kinderperspectief
Aan een kinderperspectief in een prentenboek hoeft geen ambiguïteit gekoppeld te worden. In het grappige De coole cowboy van Tjibbe Veldkamp en Wouter Tulp wordt louter het spel tussen een jongen en meisje weergegeven. Hun dialoog toont het spel zoals het is: botsen, geven en nemen, snel improviseren tussen verschillende verlangens en interesses zodat het spel kan doorgaan. Maar meestal is er in prentenboeken wel een vorm van ambiguïteit, een verhaal buiten/boven het kinderperspectief, om een diepere betekenis te bereiken. De ambiguïteit wordt niet altijd expliciet aangegeven. Het typevoorbeeld daarvan is Max en de maximonsters (1963) van Maurice Sendak. Slechts indirect is duidelijk dat Max een eigen fantasie beleeft om zijn 'wildheid' verder te ventileren.
De verhaalvorm van Sendak is sindsdien vaak aangewend. Zo ook in Grrauw! van Barbara Joosse en Jan Jutte, dat eerst in de Verenigde Staten verscheen (Roawr!), goed naar het Nederlands vertaald werd door Esther Ottens en in 2010 de Leespluim van de maand februari ontving. Het hoofdpersonage is hier geen wildebras, maar een klein, bang jongetje dat zich bij nachtelijke geluiden inbeeldt dat een hongerige beer zijn moeder bedreigt. Milan vermant zich en met de hulp van stokken, touw en slagroomtaart (!) weet hij de beer te vangen. Hij voedert de beer tot die in slaap valt, zodat hij zelf de rust kan vinden. Op de slotprent zien we dat de beer in zijn fantasie eigenlijk zijn eigen knuffel is. Waar in Max en de maximonsters de poten van het bed veranderen in bomen, zijn het in Grrauw! de motieven in het behang en de zetelstof die het bos oproepen. Een groot verschil ligt in de tekst: Sendaks boek is een wonder in karig, treffend taalgebruik, terwijl Joosse een heleboel woorden en wendingen nodig heeft, zodat de emotionele functie van haar prentenboek voorop komt te staan.
Over Grrauw! had Pjotr van Lenteren het ook op zijn blog: 'Klinkt aardig, maar toch gaat dit niet werken. Dat komt doordat Joosten en Jutte de fantasieën van Milan als waarheid presenteren. Dat hij het allemaal maar verzint is voor de voorlezende ouder glashelder, maar een kind ziet gewoon een jongen die in de weer is met een beer in het bos.' Hij voegt eraan toe dat kinderen de essentie van Max en de maximonsters ook niet begrijpen, dat ze niet doorhebben dat deze boeken fantasie vanuit kinderperspectief betreffen. Ambiguïteit vindt hij een problematisch gegeven in prentenboeken: 'Als de tekst het ene zegt en het beeld het andere, of tekst en beeld zeggen samen iets wat helemaal niet kan, dan gaat dat vaak falikant over de kleuterhoofden heen.' Hiermee verwerp je natuurlijk een groot deel van de prentenboeken en zeker de ambitieuzere. Van Lenteren ziet niet hoe prentenboeken op verschillende niveaus kunnen werken. Dat jonge kleuters niet inzien dat Milan in Grrauw! fantaseert, verhoogt net de emotionele waarde ? hulp bij angst voor de nacht ? van het boek. Die functie maakte, samen met het aanspreken van typische jongenskwaliteiten, dat het boek lovend werd onthaald in de Verenigde Staten. Oudere kleuters kunnen wel al elementen van fantasie in prentenboeken met een kinderperspectief herkennen, gewoon vanuit hun kennis over hun eigen spel en fantasie. Hebben ze daarbij nog enige leeservaring, dan kunnen ze de opbouw van de fantasie volgen in tekst en prent. Joosse, en nog meer Jutte, geven daar enkele aanwijzingen toe. De eindprent van een slapende Milan is een expliciete aanwijzing om de fantasie te ontrafelen.
Je kunt overigens de vraag stellen of kinderen prentenboeken wel helemaal moeten begrijpen. Dat lijkt pedagogisch verantwoord, maar er zijn nu eenmaal verschillen tussen kleuters en jonge lezers. Bovendien is het leerzaam als er een groeimarge in het prentenboek zit, als je het verhaal maar bij stukjes en beetjes leert begrijpen. Zo'n groeimarge stimuleert de cognitieve ontwikkeling en scherpt de literaire honger aan. Een derde nut van het 'niet begrijpen' ligt in de literaire ervaring die het mysterie vorm tracht te geven zonder daar helemaal in te slagen. In prentenboeken kunnen auteurs dat slechts in beperkte mate met woorden doen en daarom biedt het spel met perspectief een uitweg. Een afwijkend perspectief in verhaal en beeld doet de werkelijkheid in een ander licht zien, en het mooie is als dat licht nooit helemaal klaar wordt. Max en de maximonsters heeft zo'n onuitputtelijk perspectief ? waar komt die wildheid toch vandaan? ? en blijft daarom kinderen en volwassenen inspireren, zoals blijkt uit de recente bewerkingen voor volwassenen van Dave Eggers en Spike Jonze.
Een half perspectief
Geen enkel perspectief levert een compleet beeld op, maar van een kinderperspectief geldt in het bijzonder dat het incompleet is, wat er meestal ook de charme van uitmaakt. In Sebas de zeerover ziet de wereld half nemen Paul De Moor en Benjamin Leroy dat incomplete perspectief letterlijk als een half perspectief. Het jongetje Sebas speelt piraat en zijn ooglapje zorgt ervoor dat hij de dingen maar half ziet. Heel bevorderlijk voor de fantasie. Alles wat de jongen om zich heen ziet of meemaakt, komt in aanmerking om er van alles bij te fantaseren: de poes wordt half leeuw en half mier, met ook nog wat spin erbij; zes eieren worden rotspunten waarlangs Sebas kan ontsnappen aan de monsterpoes; zijn glas limonade wordt een gebergte van spuwende vulkanen; de olifantenspaarpot bedreigt alle schepen maar papa zeemeerman kan hem verslaan. De Moor geeft kort de fantasie aan, steeds variërend op het begrip 'half'. In gemengde techniek (wilde potloodstrepen, zachte kleuren, collages) werkt Leroy die aanzetten uit in grote, speelse prenten. Hij voegt verhaalelementen en visuele details toe aan het verhaal, steeds vanuit dat associatieve halve perspectief. De halve kip op Sebas' bord wordt een bergachtig eiland dat het piraatje bereikt door over eieren te hoppen. De poes-leeuw-mier wordt bij Leroy een gigantische spin. Zus-meermin Saar verslaat haar door het ventiel uit haar lichaam te trekken. Inktvissen hebben een mensenkop, boeken worden scheepjes, fragmenten van kaarten duiken overal op.
De zeereis van Sebas wordt puur associatief uitgewerkt, zoals het typische fantasiespel dat zich nog snel ontspint voor kinderen moeten slapengaan. Net zoals in Grrauw! krijgen we een fantasie opgebouwd met elementen uit de directe omgeving van het kind. Er is aan het eind geen overzichtsprent van die elementen, maar indirect wordt duidelijk dat Sebas vanaf de eettafel zijn vlucht naar de piratenwereld neemt. De ouders worden in de fantasie betrokken, maar aan het eind intervenieert de moeder om het piraatje in bed te stoppen. Anders dan in Grrauw! is er geen motief voor het verhaal. Er is zelfs nauwelijks een verhaal, eerder spel en associatie. Net dat maakt het 'halve' kinderperspectief in dit prentenboek wat moeilijk te hanteren. Misschien meer voor een volwassene dan voor een kind: de laatste zal zich vlug in het spel kunnen vinden, de eerste zal de nood aan een verklarend verhaal ondervinden. Dat komt er niet in de minimale tekst van Paul de Moor. Het halve perspectief heeft in dit prentenboek een psychologisch-emotionele waarde (erkenning van spel), alsook een zekere literair-visuele in het spel met het begrip 'half' in woord en vooral beeld.
Het jij-perspectief
Prentenboeken met een kinderperspectief werken overwegend met een hij-verteller of auctoriaal vertelstandpunt. Dit laat kinderen toe naar het fantasiespel van het hoofdpersonage te kijken en luisteren. Daan Remmerts de Vries en Philip Hopman pakken het in Voordat jij er was anders aan met een direct jij-perspectief. Hun kinderfantasie vertrekt bovendien vanuit de filosofische vragen 'waar kom ik vandaan' en 'wie heeft de wereld gemaakt'.
'Voordat jij er was, was er niks. Door dat niks reden Wolf en Konijn in hun rode sportwagen.' In die mengeling van diepzinnigheid en humor beeldt een naamloos jongetje zich in dat Wolf en Konijn een mensje vinden (Adje), hem in een kooitje stoppen en een vrouwtje geven (Eefje). Dan wordt een jongen geboren en laten Wolf en Konijn de mensen vrij. Hier, na vijftien dubbele pagina's met links de tekst en een potloodschets, en rechts een volle kleurenprent, schakelt de auteur weer over op de jij-verteller en verwerkt Hopman fotomateriaal in zijn prenten. Dat zijn foto's van wat het jongetje schept om de verdrijving uit het paradijs goed te maken: een landschap, een auto, dieren, huis. En passant maakt het jongetje van een lieveheersbeestje een monster dat het huis van Wolf en Konijn vernietigt, waardoor ze met een raket moeten vluchten. Het jongetje meent in zijn fantasie dat hij over wel heel grote machten beschikt. Maar wanneer zijn moeder hem aanmaant te gaan slapen, begint hij toch te twijfelen: 'Je kon wel gelóven dat je alles had gemaakt ? maar misschien léék het alleen maar zo.'
Zoals steeds maakt Remmerts de Vries zijn boodschap aan het eind expliciet. Dit keer komt dat minder abrupt over omwille van de beginzin, de kanteling in het midden van het boek en de algehele sfeer in tekst en prenten die heel knap op elkaar zijn afgesteld. In zijn gekende zwierige lijn, maar opvallend soberder qua enscenering beeldt Hopman het verhaal uit, doet zinvolle aanvullingen en neemt enkele verhaallijnen voor zijn rekening die je goed gezien moet hebben om de zinnen erna volledig te begrijpen. Net als in Grrauw! komt er aan het eind een prent van een slaapkamer waarin alle elementen van de kinderfantasie aanwezig zijn als knuffel, speelgoed of tekening. Met dat alles wordt duidelijk dat hier een scheppingsverhaal vanuit kinderperspectief wordt verteld, maar de filosofische aard van het verhaal en de wisselwerking tussen tekst en prent vragen om een oudere kleuter met leeservaring. Elementen zoals de verwijzingen naar het Bijbelse scheppingsverhaal en de verbanning van de goden, zijn gericht op oudere of volwassen lezers. Die zijn sowieso nodig voor een geslaagde (voor)leesbeleving. Het jij-perspectief, dat niet zomaar algemeen is, maar bedoeld om de lezer rechtstreeks de plaats van het jongetje te laten innemen, is verrassend en vind je bijna nooit in prentenboeken. Kinderen moeten wat moeite doen om daarin mee te gaan, en het verhaal en de vragen op zichzelf te betrekken. Maar vergeleken met zoveel andere jeugdboeken die de filosofische dialoog willen stimuleren, is dit boek een geslaagde combinatie van inhoud en esthetiek. De auteurs en illustratoren zorgen er zorgvuldig voor om met een vrolijke bevestiging te eindigen: dat twijfelen aan het eigen verhaal is niet zo erg 'want op de zevende dag klonk er plotseling gelach op de wereld. Dat lachen, dat had jíj uitgevonden! Dát wist je heel erg zeker.' [Chris Bulcaen]
Mede naar gegevens van Elma Draaisma
Sebas is een zeerover met een lapje voor zijn oog. Daardoor ziet hij de wereld maar half. Hij reist de zee over tot zijn moeder hem roept en het lapje voor zijn oog weghaalt. Alle illustraties in dit boek zijn kunstwerkjes: knipwerk, foto's en tekeningen vormen samen prachtige collages. De schreefloze tekst staat in de illustraties. Jammer dat de illustraties niet overeenkomen met de tekst. Een halve zee is niet herkenbaar. Het halve schip met de vlag half stok is niet te vinden. Zo ook de halve kip op een half bord. De fantasie van Sebas gaat in de illustraties veel verder dan in de tekst. Kortom: de tekst is wel een verhaal, maar lijkt op het eerste gezicht niet bij de illustraties te passen. Mooi afgewerkt prentenboek in oblong formaat. Voor kinderen met veel verbeelding vanaf ca. 5 jaar.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.