Stadsleven : een visie op de metropool van de toekomst
Richard Sennett
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2008 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 316.1 SENN |
31/12/2008
Lezen is een ambacht. Dat besef sijpelde langzaam tot me door tijdens de lectuur van De ambachtsman. Lezen doe je niet alleen met je ogen, niet alleen met je geest. Je doet het met heel je lichaam, ieder spiertje en vezeltje neemt eraan deel. Of hij dat nu beseft of niet, de lezer heeft een intieme tactiele omgang met het boek, met de omslag, de bladen, de korrel van het papier. Boeken zijn dingen, voorwerpen, lichamen. Wij, mensen, ook. En tijdens het lezen geven die lichamen ? van mensen en van boeken ? zich gewillig aan elkaar over. Een lezer is niet 'een mens die een boek vasthoudt', een lezer is een wezen waarin lichaam, geest en boek versmolten zijn tot een nieuw geheel. Weinig voorwerpen laten zich zo intiem openen als een boek. Want al kan je een boek vastpakken als een blokje hout, al kan je boeken opstapelen als houtblokken met het oog op de koude winteravonden, het is toch dat openslaan, het bladeren, het aandachtig verwijlen op een bladzijde waar het om gaat. Je voelt de bries die uit het boek komt als je het blad omslaat. En als je leest, dan ademt het boek helemaal.
Richard Sennetts De ambachtsman ademt een zeldzame geest uit. Een geest die hijzelf zou omschrijven als 'materieel bewustzijn'. Sennett is erin geslaagd om de vaak zo verlammende tegenstelling tussen lichaam en geest, theorie en praktijk te overwinnen. Ieder begrip dat hij invoert (autonomie, imitatie, domeinverschuiving, metamorfose), is belichaamd. Het wordt nooit los gezien van een concreet gebruik, een gebaar, een gestage arbeid. En ieder voorwerp (oven, hamer, scalpel) of zelfs ieder materiaal (klei, glas, hout, steen) dat hij opvoert, wordt herkend als een eigenzinnig drager van betekenis. Hij staat daarmee in de beste traditie van het Amerikaanse pragmatisme. En eigenlijk overstijgt hij die traditie, omdat hij er bijna in slaagt om de voorwerpen en arbeidende lichamen zelf te laten spreken.
Waarover gaat het boek? Over 'de mens als maker' zoals de ondertitel luidt. Je zou je dan kunnen verwachten aan een geschiedenis van de techniek, of aan een filosofische beschouwing over de menselijke conditie, of aan een sociaaleconomische studie over arbeidsorganisatie. Welnu, het boek van Sennett is dat allemaal tegelijk. Maar het is nog veel meer ook. En het is dat 'meer' dat dit boek tot zo'n uitzonderlijke leeservaring maakt.
Het boek is zeker geen conventionele geschiedschrijving. Maar wie zich laat meevoeren met de stroom van Sennetts heldere en rijke betoog, stelt aan het einde van het boek vast dat hij inzicht heeft verworven in de kunst van het pottenbakken, glasblazen, viool bouwen, galvaniseren, stenen bakken, scheepsbouwen, weven, programmeren ? en wel inzicht in het moment dat deze technieken tot leven worden gebracht, en soms zelfs geboren worden, in de hand van de vakman. Soms voelde ik me tijdens het lezen een gezel in de nabijheid van de meester.
Een filosofisch boek is het ook. Sennett was aan de New School for Social Sciences te New York leerling van Hannah Arendt, en met haar deelt hij een warme belangstelling voor de mens als denkend, handelend, werkend en arbeidend wezen. In zekere zin schreef Sennett een antwoord of een correctie op de filosofie van Arendt. Er is geen reden om aan te nemen dat het denken, het (politiek) handelen of het (artistiek) werken waardevoller zou zijn dan het (ambachtelijk) arbeiden, zoals Arendt verdedigt. Na lectuur van Sennett is men geneigd om bijna de tegenovergestelde conclusie te trekken. In het ambachtelijk werken van de vakman zijn denken, sociaal overleg en kunstzinnig gevoel zo innig verweven, dat het ideaal van de vervulde mens hier bereikt lijkt te zijn.
Sennett is een Amerikaans socioloog die bekend werd met zijn studies over het leven in de stad (The uses of disorder, 1970) en over sociale klassentegenstellingen (The hidden injuries of class, 1972). Enigszins berucht werd hij met zijn boek over het verval van het publieke leven (The fall of public man, 1977). Daarin roept hij een levendig beeld op van de beschaafde omgangsvormen die gangbaar waren in de 18e eeuwse salons, cafés en publieke plaatsen. Heren plachten hun hoed af te nemen voor een dame. Onkiese en persoonlijke onderwerpen werden gemeden. In het publieke domein liet men zijn private beslommeringen achter zich, men toonde zich niet zozeer als private persoon maar als sociale rolvervuller. Het sociale leven, althans van de stedelijke burgerij, baadde in een sfeer van hoffelijke welwillendheid en gelijkmatige sociabiliteit. Van die ingetogen civiliteit is niet veel overgebleven. De sfeer van tolerantie en sociabele omgang maakte plaats voor een preoccupatie met zichzelf, met de eigen identiteit. Sociale contacten worden nu gedrenkt in subjectiviteit, het masker van wellevendheid is afgegooid. The fall of public man is dertig jaar oud, maar in onze 'emocratie' heeft het boek niets aan actualiteit verloren.
In het Nederlandse taalgebied is Sennett vooral bekend voor de drie boeken die hun weg naar het grote publiek hebben gevonden: De flexibele mens (De Leeswolf 2000, p. 313), Respect in een tijd van sociale ongelijkheid (Byblos, 2003) en De cultuur van het nieuwe kapitalisme (De Leeswolf 2007, p. 285). Deze boeken vormen een trilogie waarin het wedervaren van mensen in een flexibele economie wordt beschreven. Ooit, nog niet zolang geleden, werkten de meeste middenklassers in een tamelijk stabiel bedrijf of in een bureaucratie die voor de eeuwigheid leek te zijn gemaakt. Daar schiet niets van over. Organisaties, bedrijven en jobs komen en gaan, en werknemers moeten meedansen op het ritme van deze snelle wisselingen. Ze worden geacht zich bij te scholen, nieuwe vaardigheden te leren en oude te vergeten. Ze moeten zichzelf heruitvinden wanneer, na een fusie of een overname, de nieuwe 'corporate culture' erom vraagt. Voor zijn onderzoek sprak Sennett met vele arbeiders. Hij laat ze aan het woord, zodat je als lezer betrokken wordt bij wat hen overkomt. Hij sprak ook met tal van managers. En de confrontatie van die twee manieren van spreken is verhelderend en onthullend.
Toen Sennett, na een verblijf van een week op het World Economic Forum in Davos, te midden van topeconomisten, wereldleiders en bedrijfsleiders van het type Bill Gates, overstapte naar de wereld van de arbeiders, was hij doordrongen van het besef dat de kwaliteiten waarover men moet beschikken om het te maken in een flexibele economie, neerkomen op (zelf)destructie ? creatieve destructie' voor de gelukkigen, 'gewone destructie' voor de ongelukkigen.
In De flexibele mens schrijft hij: "Het vermogen zijn verleden los te laten en vol vertrouwen versplintering te accepteren, dat zijn twee karakteristieken die in Davos te zien zijn bij mensen die zich echt thuis voelen bij het nieuwe kapitalisme. [...] Deze zelfde karaktertrekken die spontaniteit voortbrengen, doen eerder aan zelfvernietiging denken bij hen die een lagere plaats in de flexibele rangorde innemen". Om succes te hebben, moet men bereid zijn zichzelf op het spel te zetten. Niet om boven zichzelf uit te stijgen, maar om zich eender waar en wanneer te verloochenen als de omstandigheden erom vragen. De echte overwinnaars, zegt Sennett, gaan als gelukkige faustianen "niet gebukt onder versplintering".
Men zou De ambachtsman kunnen beschouwen als een nostalgische terugblik op een tijd toen werken nog niet betekende zichzelf versplinteren of verloochenen. Er zit inderdaad iets nostalgisch in het hele oeuvre van Sennett, maar het is een rijke en met hoop vervulde nostalgie.
De allergrootste kwaliteit van het boek lijkt me de ambachtelijke zorg waarmee het is opgebouwd. Je merkt dat Sennett ieder onderwerp dat hij aansnijdt ? van viool bouwen (hij is zelf cellist) tot metselen ? jarenlang heeft gekoesterd en laten rijpen. Het is een geluk om te vernemen dat dit boek het begin is van een nieuwe trilogie. Het valt te hopen dat de twee aangekondigde volgende delen (The warrior and the priest en The foreigner) met evenveel zorg worden vertaald en uitgegeven als De ambachtsman. [Walter Weyns]
Henk Hazenbosch
De Amerikaanse socioloog Richard Sennettt (1943), hoogleraar in Londen en New York, houdt in dit boek een warm pleidooi voor de vakman en het vakmanschap. In zekere zin is het een uitwerking van zijn vorig jaar verschenen boek 'De cultuur van het nieuwe kapitalisme' (2007)*. Vakmanschap, zegt Sennett, is een menselijke behoefte, een verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf. Uitvoerig schetst hij de geschiedenis van het vakmanschap, voorzien van goed gekozen anekdotes en filosofische argumentatie. In onze tijd is vakmanschap onder druk komen te staan onder invloed van het marktdenken. Niet het vakmanschap, maar het 'potentieel' telt. Sennett laat zien dat deze opvatting gevaarlijk is voor onze samenleving en hij pleit daarom voor een moderne vorm van vakmanschap, waarbij denken en doen niet gescheiden zijn. Hoewel de vertaling soms hapert, is het betoog knap geschreven en van belang voor een ieder die nadenkt over de betekenis van arbeid in zijn leven en onze maatschappij.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.