De eerste steen
Carsten Jensen
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Mouria, cop. 2008 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : JENS |
31/12/2008
Wat hebben vrouwen, scheepvaart en Don Quichote met elkaar gemeen? Ogenschijnlijk niets. In Wij, de verdronkenen smelten ze samen tot de pijlers van de 19e-eeuwse maatschappij. Mannen vechten met bezems tegen ingebeelde vijanden, bevaren oceanen, drijven handel en zorgen voor een gunstige wind die de economische molen draaiende houdt. Vrouwen worden warme thuishavens die de zeevaarders lonken met hun gemis en met hun zachte handen een welkome afwisseling vormen voor het hondenleven aan dek.
De vuistdikke roman van Carsten Jensen neemt je 700 pagina's lang mee op sleeptouw in een woelige wereld begrensd door kustlijnen. In 1848 is de zee voor de mannen van Marstal een verleidelijk ruisende sirene die onmogelijk kan worden weerstaan: wanneer ze naar de golven turen, zien ze hun vrijheid in het water weerspiegeld. De vrouwen van Marstal daarentegen zien meer dan een natte fata morgana. Zij zien wat er zich onder de zeespiegel bevindt, wat het water aan verdrongen herinneringen onder de mat heeft geveegd: verwoeste schepen, oorlogsrestanten en verdronken Marstalers. Moeders en echtgenotes beseffen dat de zee en de oorlog een eigen grammatica hebben die de logica van het leven niet volgt.
De dood loert op elke bladzijde. Carsten Jensen lijkt de zee, door de poëzie bedekt met een dikke laag melancholie en bewondering, helemaal uit te kleden tot er slechts een kleurloze plas overblijft. "Het water neemt meer dan het geeft", lijkt de auteur te waarschuwen. Etterende zoutbulten, drenkelingen en verraderlijke ijsschotsen maken van de zee een femme fatale die mannen ? en indirect ook vrouwen ? uitdaagt. De kans op absolute vrijheid die de mannen aanvankelijk naar het open water lokte, blijkt al gauw een utopie: de zee is een even grote gevangenis als het vasteland. Het leidt tot een paradigmawijziging: de zee is niet langer een doel, maar een middel.
Wie enkel leest wat er geschreven staat, krijgt te horen dat er wordt gevaren en gestreden om geld. Wie, zoals de vrouwen van Marstal, onder de letterspiegel kijkt, zal merken dat de inzet groter is: respect, eer. En daar ligt de eigenlijke oorzaak van de dood die onherroepelijk aan het water kleeft: mensen gaan tot het uiterste om hun trots intact te houden.
De zee is de labiele ondergrond waarop dit lijvige boek is gebouwd. Het is de constante die het verhaal haar kabbelende ritme geeft, maar zich af en toe ook woest op de voorgrond durft te gooien om de mens haar plaats te wijzen. Toch kunnen zeeoorlogen en stormen niet voorkomen dat het verhaal soms niet vooruit lijkt te komen. Behalve de personages dreigt ook de auteur in sommige hoofdstukken te verdrinken, zij het dit keer in uitgesponnen beschrijvingen van schoeners en zeeslagen, terwijl de lezer vastloopt op zandbanken als "We waren op slechts twee kabellengtes van de zuidelijke batterij toen we de marszeilen brasten, zodat de wind eruit ging".
Ten opzichte van deze mysterieuze wereld die zoveel dichters inspireert, blijft Jensen wel erg bescheiden in het benutten van meer beeldende registers, waarvan hij in zijn bekroonde Ik heb de wereld zien beginnen bewijst dat hij ze bezit. Maar zware levensomstandigheden zoals die worden beschreven in Wij, de verdronkenen verdienen misschien geen bevlogen taal, zoals ook in het verleden bepaalde donkere periodes met een weinig originele naam werden bezegeld.
Het is een opvatting waar Carsten Jensen een paar honderd pagina's in lijkt te geloven, maar die hij halverwege samen met de doden overboord gooit. Hij voert het tempo op en de kleine, persoonlijke oorlogjes winnen het van de zeeslagen. Jensen slaagt erin met zijn pen door de dikke, pokdalige zeemanshuid te prikken en een gevoeligheid bloot te leggen die weinigen achter zoveel littekens hadden vermoed. Wij, de verdronkenen wordt het verhaal dat je voorvoelde in de ogen van de zeevaarders zoals ze je bv. op de foto's van Stephan Vanfleteren aanstaren. Het is de tragiek van de zeeman: pupillen kunnen nooit de weidsheid van de zee vatten, daarom zoeken ze steeds naar de grenzen van het land. Maar eenmaal aan land, zoeken ze naar de zee. Enkel in de haven lijken deze mannen een seconde rust te vinden: met een voet op vaste grond en een been in het water.
Vrouwen missen hun mannen, mannen missen het water: het is een driehoeksverhouding die uiteindelijk uitmondt in de confrontatie tussen één vrouw en de zee. Klara Friis wil de scheepvaart in Marstal ? en bij uitbreiding in Denemarken ? aan banden leggen. Een ambitieus project waarbij ze niet de zee onderschat, maar wel de traditie: je krijgt de zee niet uit de man, dus ook de man niet uit de zee. Zolang er schepen zijn, zullen mannen uitvaren en verdrinken. Op het einde houdt Klara Friis aan haar partijtje schaduwboksen slechts een diepe ontgoocheling en een lege bankrekening over.
Pas halverwege wordt duidelijk dat Carsten Jensen naar een climax toewerkt. Het lijkt alsof we, na de doelloze binnenkanalen die de eerste hoofdstukken zijn, eindelijk op open zee komen en ons oriëntatievermogen kunnen aanspreken. De onderkoelde nuchterheid van de eerste hoofdstukken wordt steeds vaker afgewisseld door een meer bezielde schrijfstijl. De mens sluipt tussen de woorden waar deze voorheen met zevenmijlslaarzen over de regels dreunde. Het wordt literatuur met een meerwaarde: ontroering, herkenning, twijfel en filosofie. Een zonderlinge keer betrappen we Jensen zelfs op Rousseauïstische beschouwingen over het stoomschip. Het is mooi om uiteindelijk toch nog zoveel finesse te ontdekken in zo'n klomp papier.
Opvallend is ook dat we als lezer nooit met zekerheid kunnen zeggen wie het woord neemt. Nu eens vertelt een ik-figuur, dan weer wordt er gesproken vanuit een wij-gevoel. Er wordt op een onbewaakt moment een opmerking gemaakt over de gevonden aantekeningen van de zeevaarder Albert, maar het is een suggestie die eerder onze nieuwsgierigheid prikkelt dan dat ze een mogelijk vermoeden bevestigt. Het mooiste resultaat levert ons de titel: Wij, de verdronkenen. Het boek lijkt een samenzwering tussen de levenden en de doden. Zij krijgen een stem en wij krijgen een verhaal vanuit een ongewoon standpunt: we zien wat er zich boven de hoofden van de verdronkenen afspeelt.
Jensens maritieme marathon wordt omschreven als een "magistraal epos over mannen en vrouwen, vaders en zonen en over de zee die geeft en neemt". Een sobere samenvatting van een roman die probeert om zoveel mogelijk aspecten van meer dan een eeuw Deense scheepvaart aan te kaarten. Jensen verweeft politiek met scheepvaart, oorlog met vrouwen, economie met liefde. Net zoals een zeilschip zijn bestemming slechts via omwegen bereikt, zo wijkt ook Jensen systematisch van zijn route af door het verhaal van Marstal te verluchten met allerlei anekdotes. Hij vlecht verschillende verhaallijnen tot een slap koord dat de verschillende personages afwisselend aan bod laat komen. Dit verklaart de trage start: Jensen heeft bijna 200 bladzijden nodig om al zijn personages te introduceren en te kaderen: hij lijkt als auteur een diesel tussen de snelle schoeners.
Carsten Jensen haalde voor Wij, de verdronkenen de mosterd uit zijn geboortestad Marstal. Hij sprak er met ervaren zeelieden, trok archieven open en deed een beroep op de vakkennis van specialisten. Als een trouwe padvinder volgt hij de lijn van de evolutie door de geschiedenis: van schoeners over stoomschepen tot het enige echte motorschip. Toch bestempelt hij zijn maritieme marathon als fictie: hij maakte gebruik van de traditionele namen uit de stad, maar heeft "de kaarten opnieuw geschud". De bonte mix van karakters en intriges die daaromheen wordt gesponnen, is dan ook in de eerste plaats het resultaat van zijn verbeelding. Feiten en verbeelding... laten we het op faction houden.
[Sarah Vankersschaever]
Drs. A. van Dijk
Het verhaal van vier generaties Deense zeelieden, hun hang naar verre horizonnen, hun gevecht met zeestormen, de pijn van hun gezinnen. Hun strijd met emoties en met elkaar. In 1848 verliezen de Denen bij Eckernförde een zeeslag tegen de Duitsers. Laurids Madsen, die zijn vader aan de zee verloor toen hij 6 was, is zeeman in het vissersdorp Marstal. Hij overleeft de zeeslag na een bijna doodervaring. Laurids, die om Kaap Hoorn heeft gevaren, pinguïns horen krijsen, Valparaiso gezien, en ten slotte de dood in de ogen heeft gekeken, is een ander mens geworden. Toch monstert hij weer aan en als hij na drie jaar nog niet teruggekeerd is waant zijn vrouw hem dood, ook al ontbreekt een officieel bericht. Zijn jongste zoon Albert echter gaat hem zoeken. Albert wordt ook zeeman, blijft kinderloos, maar geeft zijn verbondenheid met de zee en het zeemansleven door aan Knud Erik, de zoon van de zeemansweduwe Klara Friis. Het boek eindigt met de overwinning op de Duitsers in mei 1945. Knud Erik, inmiddels kapitein, keert terug in Marstal met zijn zwangere vriendin Sofie. Een bizar vreugdefeest vindt plaats. Een monumentaal, zeer leesbaar epos van de bekende Deense schrijver (1952) over de nazaten van de Vikingen, verpakt in moderne verteltechnieken. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.