De dood van Sigmund Freud : het vitale belang van Freud voor onze tijd
Mark Edmundson (Auteur)
Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt magazijn
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 2008 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 414.33 EDMU |
Besprekingen
31/12/2008
Wat is het verschil tussen een fascist en een fundamentalist? Deze vraag zult u zich na het lezen van het nieuwste boek van Mark Edmundson als irrelevant terzijde schuiven. Waar het om gaat, zijn immers niet de verschillen maar de overeenkomsten tussen politieke en godsdienstige tirannie. De betekenis van autoriteit en gezag is een van de vele thematische draden in het werk van Sigmund Freud (1856-1939), die er niet voor terugschrok individuele psychische verschijnselen te verbinden met collectieve culturele tendenzen.
Vanuit freudiaans perspectief gaat de verering van de tirannieke god of leider terug op het zich kritiekloos overleveren aan het primitieve, onbewuste, wrede en compromisloze Boven-Ik, waaruit zich later een realistischer en milder geweten ontwikkelt, echter zonder zijn tirannieke voorganger definitief uit te schakelen. Het freudiaanse subject is een in zichzelf verdeeld wezen dat onvermoeibaar streeft naar innerlijke eenheid en rust. Een van de manieren om dit doel ? steeds illusoir ? te bereiken is de constructie van de collectieve fictie van een absolute, ondeelbare waarheid, verpersoonlijkt in een opperwezen dat bevrijd is van elke twijfel en zelfkritiek. De politieke dictator en de patriarchale god zijn volgens Freud de twee kanten van deze zelfde medaille. "Het wezen van de westerse religie ? en deze aanklacht zou hij zeker ook voor de islam laten gelden ? is volgens [Freud] het fundamentalisme. Mensen willen dolgraag geloven in een monolithische, alziende en alwetende godheid die het leven op aarde en in de hele kosmos bestuurt. Het fundamentalisme behoort tot de kern van de religie, want het is de meest directe en intense recapitulatie van de oertoestand waarin alles draaide om de vader en zijn macht."
Edmundson brengt deze thematiek prachtig tot leven tegen het historische decor van Freuds laatste levensjaar, vanaf de Duitse Anschluss van Oostenrijk in maart 1938 tot Freuds dood in september 1939. In Hitler en het nazisme ziet Freud zijn eigen theorieën op onheilspellende wijze werkelijkheid worden en gevaarlijk dichtbij komen. Samen met 175.000 andere Joden in Wenen wordt hij met zijn familie in het nauw gedreven en hij laat zich uiteindelijk overtuigen naar Londen te vluchten. Zeer behendig weet de auteur voortdurend van vertelniveau te wisselen, wat resulteert in een zeer te smaken verweving van persoonlijke, haast anekdotische close-ups van de protagonisten enerzijds en meer panoramische beschouwingen anderzijds. Zo lezen we dat daags na de zoveelste kaakoperatie die de doodzieke Freud onderging, Hitler in de Duitse Rijksdag een vlammende toespraak hield over het Oostenrijkse probleem. Evenals Freuds mondkanker, zaait ook het nazisme uit over Europa. De krachtige beschrijving van de vernederingen en mishandelingen die de Weense Joden moeten ondergaan, worden afgewisseld met een greep uit wat Freud schreef over het antisemitisme. En ondertussen wordt hij ook als persoon getypeerd, bv. met zijn commentaar op de publieke verbranding van zijn boeken in 1933: "Wat een vooruitgang hebben we bereikt. In de middeleeuwen zouden ze míj verbrand hebben; vandaag stellen ze zich tevreden met het verbranden van mijn boeken." Hitler wordt als een held onthaald in Wenen, de stad waar hij vroeger als straatrat niet aan de bak kwam, dezelfde stad waar Freud de psychoanalyse ontwikkelde en die hij nu met moeite achterlaat, ook al heeft hij zich er nooit ten volle erkend gevoeld. Freud moet letterlijk plaatsmaken voor Hitler.
Het tweede deel van het boek beslaat Freuds verblijf in Londen, waar hij op 6 juni 1938 op het Londense Victoria Station uit de trein stapt. In het vrije Londen is het Freud die als held onthaald wordt en waar hij het opkomend oorlogsgeweld, met o.m. Kristallnacht op 9 november, van op veiliger afstand kan volgen. Hij krijgt er veel bezoek, van grote namen (o.m. Arnold Zweig, H.G. Wells, Leonard en Virginia Woolf) die Freud, als een soort bezienswaardigheid, willen zien en spreken. Ook Salvador Dalí komt langs, aan wie hij met de hem kenmerkende laconieke ironie laat weten: "In klassieke schilderijen zoek ik naar het onbewuste ? in een surrealistisch schilderij naar het bewuste."
Maar in Londen komt Freud, ondanks zijn alsmaar verergerende fysieke toestand, vooral voortwerken aan wat een van zijn meest controversiële boeken zou worden: De man Mozes en de monotheïstische religie. Mozes, de religieuze volksleider die Freud al lang bezi hield, vormt de derde protagonist in De dood van Sigmund Freud. In zijn uitwerking van de verbinding van politiek met religieus fanatisme laat Edmundson Mozes het boek langzaam binnensijpelen, met aanvankelijk slechts hier en daar een zijdelingse vermelding tot hij naar het einde toe geheel op het voorplan komt te staan. Zo beweegt Freud zich in het boek als het ware tussen zijn afkeer voor Hitler en zijn ontzag voor Mozes. Freud mag dan een goddeloze Jood geweest zijn, religie heeft hem altijd ten zeerste geboeid en in zijn Mozes-boek staat hij er welwillender tegenover dan ooit tevoren. Ook het jodendom blijft religie maar het betekent, in zijn verinnerlijking van een onzichtbare god, alvast een ? voor Hitler onverteerbare ? stap in de richting van het geloof in de onzichtbare, innerlijke structuur van de psyche. Edmundson gaat niet kritisch in op Freuds discutabele Mozes-interpretatie (spiegelt ook Mozes geen 'beloofd land' voor met melk en honing?, volstaat de abstracte onzichtbaarheid van God om fundamentalisme uit te sluiten?; kunnen we deze problematiek toepassen op het huidige islamitisch fundamentalisme?) en houdt zich bij de les die zijn boek wil zijn: laten zien hoe Freud en de psychoanalyse inzicht bieden in de psychische en collectieve processen die aan elk fundamentalisme ten grondslag liggen. Inzicht in deze processen, dat o.m. de erkenning inhoudt dat we potentieel allemaal fascisten en fundamentalisten zijn, kan ons helpen de innerlijke verdeeldheid beter te verdragen en een zelfkritische houding te vrijwaren.
Maar was Freud, die zich graag met Mozes identificeerde, zélf wel vrij van dictatoriale trekken? Het is Freud inderdaad dikwijls verweten dat hij geen weerstand duldde en de rol van patriarch briljant vervulde. Deze vraagstelling, die Edmundson niét uit de weg gaat, vormt de kern van de onderlinge positionering binnen het triumviraat in dit boek. Edmundson erkent dat Freud in het belang van het voortbestaan van de psychoanalyse als instelling zich soms genoodzaakt voelde overheersingstactieken toe te passen die de psychoanalyse juist wilde ondermijnen. Freud kende de verleiding van het soort macht waarvan hij het aureool precies had geprobeerd weg te nemen. Je zou kunnen zeggen dat hij een patriarch was die met een weergaloze kundigheid werkte aan de deconstructie van het patriarchaat. En hiér onderscheidt Freud zich volgens Edmundson van de patriarch pur sang à la Hitler. Freud was een patriarch in het willen ontmaskeren van het patriarchaat, hij was dus zowel patriarch als anti-patriarch. Zo belichaamt Freud als geen ander de innerlijke verdeeldheid van de mens ten aanzien van gezag: als patriarch bleef hij tegelijkertijd kritisch staan tegenover het patriarchaat én zijn eigen patriarchale neigingen. Anders dan de fascistische leider bleef Freud, als een seculiere Mozes, in staat blijk te geven van zijn eigen innerlijke verdeeldheid. Edmundson brengt deze dubbele positie ook in verband met de overdrachtsfiguur die Freud en elke analyticus na hem gedurende bepaalde tijd voor zijn of haar patiënten kan zijn. De analyticus moet toelaten dat hij voor de patiënt vanuit diens onbewuste dat zich tijdens het therapeutisch proces ontrafelt, tijdelijk een ? desnoods onverbiddelijke ? gezagsfiguur is en hem vervolgens evenzeer de ruimte geven om deze illusie te doorbreken en te ontmaskeren. Deze 'zelfondermijning' is totaal vreemd aan Hitlers zelfverheerlijkende pervertering van de wet. Freud heeft nooit het beloofde land van een innerlijk conflictvrij leven voorgehouden als resultaat van zijn therapie, evenmin geloofde hij dat oorlog en fundamentalisme ooit definitief overwonnen zouden kunnen worden. Enkel een volgehouden zelfkritische houding en het doorgezette onderzoek van onze onbewuste drijfveren kunnen misschien het ergste voorkomen. Daarin zit het vitale belang van Freud, ook nog voor onze tijd. In zijn latere werk, aldus Edmundson, voorspelde Freud de hergeboorte van zowel de tirannie als het fundamentalisme in de 20e eeuw. Zelf vraag ik me af of hij, toen hij op 23 september 1939 ten gevolge van de door hemzelf gevraagde overdoses morfine stierf, enig idee had van de gruwelijke excessen die snel op zijn dood zouden volgen.
De dood van Sigmund Freud is een meesterlijk geconstrueerd historisch essay, geschreven in een meeslepende vertelstijl. Hier en daar echter verdenk ik Edmundson ervan dat hij zich wat al te ijverig bekommert om de eenheid van zijn constructie door eigen veronderstellingen in te lassen (bv. door te stellen dat Freud misschien zelfmoord overwoog toen zijn dochter Anna door de Gestapo werd gearresteerd), gratuite toevoegingen die louter ten dienste staan van het mooie verhaal. Ook heb ik vragen bij de waarheidsgetrouwheid van een aantal beweringen waar de bronvermelding opvallend ontbreekt, terwijl die meestal overvloedig is aangegeven. Het essay gaat soms over in een vertelling. De houding van Edmundson tegenover Freud is overwegend welwillend kritisch, maar soms toch wat storend ongenuanceerd tot idealiserend. De wetenschappelijke status van de psychoanalyse, die na Freud tot op vandaag nog enorm evolueerde, is een complex vraagstuk en voorwerp van een boeiend epistemologisch debat. Hieromtrent gaat de auteur, die geen psychoanalyticus is, dan weer te kort door de bocht waar hij zonder meer stelt dat de psychoanalyse geen wetenschap maar een soort 'wijsheidsliteratuur' is.
Ten slotte een belangrijke inhoudelijke bedenking. Edmundson stipt terloops Freuds stelling aan dat mensen altijd ambivalent staan tegenover gezag, maar geeft dit cruciale punt verder niet de aandacht die het verdient en die de rechtlijnigheid van zijn betoog wel eens grondig zou kunnen aantasten. Alle nadruk wordt gelegd op het feit dat mensen nood hebben aan een patriarchaal gezag en de neiging hebben zich te onderwerpen aan een geïdealiseerde leider. Dit punt maakt Edmundson tot de kern van zijn freudiaanse interpretatie van verschijnselen als fascisme en fundamentalisme. De andere kant van de ambivalentie, die we evenzeer bij Freud terugvinden, blijft echter totaal onderbelicht en in die zin vertelt Edmundson slechts de helft van het verhaal: de mens heeft vanuit zijn eigen (onbewuste) almachtsfantasieën en narcisme ook de neiging om zich tegen gezag te verzétten. De verhouding van het individu en de massa tegenover (dictatoriaal) gezag is veel complexer dan Edmundson doet uitschijnen. De leider wordt immers niet alleen bewonderd, hij kan ook voorwerp zijn van haat, angst en afgunst. We zijn niet alleen potentieel allemaal fascisten en fundamentalisten, maar in het diepst van onze gedachten ook God en Hitler zélf. We willen niet alleen overheerst worden, maar ook zelf overheersen. Deze elementen passen minder in Edmundsons kraam, wat doet vermoeden dat hij Freud toch wat naar zijn hand zet.
Deze nalatigheid is belangrijk voor zover we het boek vooral benaderen als een historisch-psychoanalytische studie, maar ze wordt bijkomstig als we het in de eerste plaats lezen in het licht van de boodschap die het wil brengen. Met Edmundsons 'halve waarheid' blijft deze nog stevig overeind. Toevoeging van de andere helft zou het boek nog meer gefundeerd en nog krachtiger (maar ook complexer) hebben gemaakt. Maar het is al een fraaie verdienste het belang en de nogal eens miskende actualiteit van de freudiaanse cultuurkritiek onder de aandacht te brengen. [Michel Thys]
Dr. Michel Thys
Dit historisch essay beschrijft het leven van Freud vanaf de annexatie van Oostenrijk door Duitsland in maart 1938 tot zijn dood in Londen op 23 september 1939. Op meesterlijke wijze verweeft Edmundson de opkomst van het nazisme met Freuds psychoanalytische onthulling van de mechanismen achter totalitaire machtssystemen: de massa heeft behoefte aan een absoluut gezag dat elke menselijke verdeeldheid wegneemt. Terwijl hij zijn theorieën om zich heen werkelijkheid ziet worden, werkt hij aan zijn studie over Mozes en het monotheïsme. In tegenstellng tot de fascistische leider, kan Mozes, met wie Freud zich graag identificeert, innerlijke verdeeldheid verdragen zonder zich te verschuilen achter de illusie van een absolute waarheid. In een meeslepende vertelstijl en op welwillend-kritische afstand toont de auteur hoe Freuds ontmaskering van het fundamentalisme ook vandaag nog van vitaal belang is. Met eindnoten, een literatuuropgave en register.
Suggesties
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.