De dag dat de zee weg was en andere verhalen
Awee Prins
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Klement, cop. 2007 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 157.2 PRIN |
31/12/2007
Tot over de oren zit ik in de pret!" Met deze woorden uit het lied 'Drijfveer' schetst De Legende-zanger Elvis Peeters kort en krachtig het verveelde hedonisme dat Awee Prins in Uit verveling omstandig ondervraagt. Kennelijk voelen velen zich aangesproken, want deze dikke filosofische studie is opmerkelijk genoeg al aan een vierde druk toe. Het is een confronterend, maar ook hoopvol boek. Wie onder ogen ziet dat hij in de greep is van de verveling, creëert volgens Prins immers meteen de mogelijkheid om er uit te geraken en een nieuwe, 'eigenlijker' verhouding tot de werkelijkheid te vinden.
Verveling is van alle tijden. De Grieken en Romeinen hadden er al last van, en daarna is ze in de westerse wereld nooit meer weg geweest. Sterker nog, zo kunnen we afleiden uit het vermakelijke literatuuroverzicht dat Prins geeft in het eerste hoofdstuk van zijn boek, de verveling lijkt zich in onze cultuur met een almaar giftiger uitwerking genesteld te hebben. Hoe verbeten de beheerders van de actieve welvaartsstaat ook hun best doen om de laatste Oblomows uit hun bed en in het gelid van de producerende en consumerende menigte te drijven, het kost weinig moeite om in de nagenoeg algehele activiteitsdrift de leegte te zien sluimeren. En Prins weet hoe het met ons zo ver gekomen is. De toegenomen verveling en onverschilligheid hangen volgens hem samen met de historische ontwikkeling van het westerse denken, dat getekend wordt door "de voortgaande uitputting van het bereik van het bovenzinnelijke en de schamelte van een wereld waarin het zijnde en niets dan het zijnde telt".
Deze formulering in het begin van zijn boek laat niet alleen zien dat Prins de verveling als een filosofisch erg pertinent thema beschouwt, ze geeft ook al te kennen waar hij in zijn reflectie erop de mosterd heeft gehaald. Al schrijft hij even later dat hij niet van plan is "na-wauwelend rond te banjeren in de afgedragen pakken van de meester", toch is deze studie dikwijls niet veel meer dan een toegespitste bewerking van het denken van Martin Heidegger. De argeloze koper weze dus gewaarschuwd: na de eerste twee hoofdstukken is het al Heidegger wat de klok slaat, en dat betekent dat hier geregeld passages ? en hele brokken Duitse tekst! ? staan waar de snel verveelde zich niet zo makkelijk door zal slaan. Na de soms zeer persoonlijke inleidende stukken is dit onophoudelijke denken 'in het spoor van' wat ontgoochelend, maar anderzijds moet gezegd dat Prins Heidegger door en door kent en dat zijn boek over de verveling in één beweging ook een boeiende en leerrijke inleiding in diens denken vormt.
Nadat in het tweede hoofdstuk o.m. de biologische, neurofysiologische en psychoanalytische benaderingen van de verveling als ontoereikend van de hand zijn gedaan, komen we dus volop in Sein und Zeit en Die Grundbegriffe der Metaphysik terecht. En dan wordt het menens. De nogal luchtige toon die de autobiografische en literair geïnspireerde hoofdstukken kenmerkte, geraakt almaar meer op de achtergrond (al blijft Prins bij momenten erg geestig uit de hoek komen) en maakt plaats voor een doorwrochte studie van de 'diepe verveling' zoals die door Heidegger doordacht geworden is. Het tastende, terughoudende en niet-objectiverende denken van Heidegger is volgens Prins het best geschikt voor een bezinning op deze fundamentele verveling, die ten diepste samenhangt met de manier waarop de mens zijn bestaan voltrekt, of zoals Heidegger zelf zou zeggen: een Dasein is. Na een lange, wat al te lange aanloop met uiteenzettingen over o.a. de betekenis van het Dasein, de fenomenologie van de gestemdheid, het Men en de angst, focust Prins eindelijk op Die Grundbegriffe der Metaphysik, waarin Heidegger laat zien dat verveling meer betekent dan dat men maar wat aanlummelt of niets omhanden heeft. Onder zulke oppervlakkige vormen van verveling verschuilt zich een diepe verveling, die niet aanduidbaar of omschrijfbaar is maar zoiets wil zeggen als dat het menselijk bestaan bodemloos is. Opvullen is dus onbegonnen werk. We kunnen er wel voor zorgen dat onze agenda's goed gevuld zijn, zodat ons 'geen tijd meer overblijft', maar daarmee is de verveling nog niet uit de weg geruimd. Integendeel zelfs, want juist in deze manische bedrijvigheid wordt zichtbaar hoe ze ons voortdurend parten speelt; door ons uit de naad te werken en ons al even driftig te 'ontspannen', tonen we pas echt hoezeer de verveling ons in werkelijkheid beklemt. Omdat de mens in de post-metafysische tijd amper nog in staat is tot echte verwondering of verbijstering, moet hij zich onophoudelijk bezighouden en vluchten in het tijdverdrijf.
Als het waar is dat het tijdperk van de horror metafphysicus voorgoed heeft plaatsgemaakt voor dat van de taedium metaphysicum, lijkt er aan de diepe verveling geen ontkomen aan. Maar volgens Heidegger geraken we al een heel stuk op de goede weg als we er ons voor open willen stellen en ze ? om een van de mogelijke interpretaties van de titel van Prins' boek aan te wenden ? durven uiten. Door de verveling zich te laten uitspreken, zou de mens de voorwaarde scheppen voor een nieuwe zijnsmodus, waarin hij ontvankelijk is voor het "geheimvolle gebeuren" van het "in-de-wereld-zijn". Dat is gemakkelijk gezegd, maar hoe begin je daar als verveelde aan? Prins stelt zijn hoop op de verstilling die de verveling eigen is, waardoor een nieuwe, niet louter instrumentele verhouding tot de dingen mogelijk wordt. In plaats van de dingen met begrippen en concepten toe te dekken, kunnen we leren dat ze "een bestaan hebben buiten hetgeen men erover weet en buiten het gebruik dat we ervan maken". Gelukkig neemt Prins in zijn pleidooi voor het 'verwijlen bij de dingen' afstand van de als paddenstoelen uit de grond schietende slow-bewegingen, die uiteindelijk door het nuttigheidsdenken bevangen blijven, en het is al een even grote opluchting dat hij zich onderscheidt van degenen die in hun afkeer van het sciëntisme vervallen in een hang naar geheimzinnigheid. Want "de dingen zijn niet mysterieus, ze zijn mysterie". Juist door zich open te stellen voor de eenvoud van de dingen, kan de mens ? om het nogmaals Heideggeriaans te zeggen ? in de verwondering een 'verblijfplaats' vinden.
Door zo indringend en consciëntieus het denken van Heidegger te volgen, is dit meer dan 400 pagina's dikke boek een doortimmerd, hoog filosofisch werkstuk geworden, waarin de 'diepe verveling' in een zeer actueel perspectief wordt geplaatst. Dat hierbij de dikwijls duistere en in hun voegen krakende taalbouwels van Heidegger meer op de voorgrond komen dan in het voorwoord werd gesuggereerd, hoeven we de auteur niet kwalijk te nemen, omdat dit erahnend denken zich nu eenmaal node parafraserend laat behandelen. Maar de eenzijdige oriëntering op Heidegger is wel om andere redenen te betreuren. Door meer andere denkers in deze studie te betrekken, hadden er perspectieven geopend kunnen worden waarin de aard van en de uitweg uit de verveling in een heel ander licht zouden komen te staan. Zo stapt Prins wel erg snel heen over de pertinente kritiek van Rudi Visker, die in het voetspoor van Levinas betoogt dat de omslag in de verveling niet kan geschieden door enkel te "luisteren naar het zijn", maar door zich te richten op iets dat van buiten, dus niet vanuit het Dasein zelf komt. En waarom bv. geen aandacht voor de terechte kanttekeningen die Hannah Arendt heeft gemaakt bij Heideggers exclusief contemplatieve werkelijkheidsbenadering? In het verwonderd verwijlen bij de dingen zoals Prins het samen met Heidegger propageert, speelt het leven zich af in een politiek vacuüm en wordt élke vorm van activisme als louter tijdverdrijf verdacht gemaakt. Dat is misschien nodig om de hypothese van de 'diepe verveling' overeind te houden, maar het stemt geenszins overeen met het meervoudige karakter van de werkelijkheid.
Een andere vraag is of Prins erin geslaagd is om zijn lezers tot een andere manier van zijn te bewegen, waarbij ze weer "goede buurschap met de naastbijzijnde dingen gaan houden" (Nietzsche). Dat hangt natuurlijk voor een groot deel van die lezers zelf af, maar je kan je ook de vraag stellen of de filosofie wel een geëigend medium is om ons tot goede buren van de dingen te maken. In haar rede op Heideggers tachtigste verjaardag schreef Hannah Arendt: "Omdat het wezenlijk van de wereld is afgesneden, heeft het denken slechts met het afwezige te maken, met zaken of dingen die aan de onmiddellijke waarneming onttrokken zijn". Ook Prins' filosofische overdenkingen nemen meestal een hoge vlucht boven de concrete werkelijkheid uit. Al denkende staat hij niet stil bij de dingen, maar bij het stilstaan bij de dingen.
Gelukkig is Prins niet enkel filosoof, hij is duidelijk ook een gepassioneerd literatuurliefhebber. De talloze poëzie- en prozafragmenten in zijn boek ? die niet enkel dienen ter illustratie van de theorie, maar deze soms ook op gang hebben gebracht ? zijn een verademing tussen het dikwijls abstracte Heidegger-gefilosofeer. Vooral in het laatste hoofdstuk, 'Onderweg naar de dingen', helpen de citaten van dichters als Rilke, Ponge en Pessoa om de concrete werkelijkheid in het vizier te houden. Schrijvers of kunstenaars bekommeren zich niet om 'het zijn op zich'. Voor hen is het zien belangrijker, het zien van elk ding op zich. Pessoa schreef in de gedaante van Álvaro de Campos: "Alles wat we zien moeten we altijd voor de eerste keer zien, omdat het werkelijk de eerste keer is dat we het zien. En dan is elke gele bloem een nieuwe gele bloem, ook al is het dezelfde van gisteren. Wij zijn niet meer dezelfden, noch is de bloem dezelfde." Een gelijkaardige ingesteldheid zien we bij Paul Cézanne, die altijd maar weer hetzelfde gebergte van de Sainte-Victoire schilderde. Het is een gelukkig toeval dat ongeveer tegelijkertijd met Uit verveling een nieuwe uitgave van Rilkes Brieven over Cézanne zijn verschenen. Cézanne, en met hem Rilke, leveren proeven van wat Prins in zijn boek denkend ter sprake brengt. In tastende maar uiteindelijk erg adequate bewoordingen schrijft Rilke over bv. de manier waarop Cézanne zichzelf geportretteerd heeft ("met zoveel deemoedige objectiviteit [...], met het geloof en de praktische aanhankelijkheid van een hond die zichzelf in de spiegel ziet en denkt: daar is nog een hond"), of over diens stillevens, die "zo prachtig in zichzelf verdiept" zijn en meteen ook de in zichzelf verzonkenheid van de dingen laten zien. Zoals Rilke in zijn Neue Gedichte de natuur zelf heeft leren zien i.p.v. "het verhaal dat zij me ingaf", zo heeft Cézanne in zijn schilderijen zijn subjectiviteit uitgeschakeld en de dingen als dingen uitgebeeld. En daar is niet alleen een verwonderd verwijlen voor nodig, maar ook creatieve arbeid. Om werkelijk te ervaren dat de dingen meer én minder zijn dan we denken, zoals Prins het ergens schrijft, hebben we niet in de eerste plaats de hulp van filosofen nodig, maar die van leermeesters in het kijken als Rilke en Cézanne. [Koen Van Baelen]
Dr. D.G. van der Steen
Dit boek is de handelseditie van het proefschrift van Awee Prins, universitair docent aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit. Centraal in zijn boek staat de gedachte dat onze cultuur ten diepste lijdt aan verveling. Wij hebben het zo druk met werken, consumeren en zappen dat wij niet meer zien hoe zeer onze wereld met zijn overvolle leegte alle betekenis verloren heeft. Uitgaande van zijn persoonlijke ervaring graaft de auteur steeds dieper, via de literatuur en vervolgens via de wetenschap, om uit te komen bij de filosofie van Heidegger. Op basis van diens analyse ontwikkelt hij een alternatief voor de verborgen verveelde grondstemming van onze tijd, namelijk een wijze van zijn die de dingen weer tot hun recht doet komen. Boeiend en verontrustend, breed en diep; geen boek om achteloos te lezen en vervolgens achteloos weer weg te leggen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.