Plotseling, liefde
Aharon Appelfeld
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Ambo, cop. 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : APPE |
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 1983 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : APPE |
31/12/2006
Aharon Appelfeld heeft zo'n veertig boeken (romans, essays, toneel) op zijn naam staan, won een tuil literaire prijzen en werd vertaald in 27 talen. Het Hebreeuws, waarin hij schrijft, begon hij te leren toen hij 14 was en dan gingen er nog jaren overheen. Al heel jong zag hij van dichtbij zo'n mate van gruwel dat een schrijver die moeilijk had kunnen bedenken als hij van zins zou geweest zijn een realistische oorlogsroman te schrijven. Appelfeld was het enige kind van joodse ouders, geboren in 1932 in Cernowice, Roemenië. Zijn blonde haar en blauwe ogen zouden hem redden. Toen de Duitsers in Cernowice arriveerden, gingen de Einsatzgruppen van huis tot huis om de joden op te halen. Appelfelds moeder werd meteen doodgeschoten.
Het staat in zijn Het verhaal van een leven (2005) terloops vermeld, ("haar dood heb ik niet gezien, maar haar ene en enige schreeuw heb ik gehoord"), voor de oude auteur is dit trauma nog steeds zo overweldigend dat hij er gewoon geen woorden voor heeft. Hij was toen te jong (acht jaar), schrijft hij, zijn verbeelding probeert de moeder weer op te roepen, te reconstrueren, maar hij is er zich van bewust dat ze waarschijnlijk anders is geweest, de gruwel heeft de herinnering aan haar vertekend. Daarna kwam het getto, met de hele familie samen in een kamer, dan een twee maanden lange, ijzige mars, die weinigen overleefden, naar een concentratiekamp in Trans-Dnestrië, waar hij van zijn vader gescheiden werd. Op een miraculeuze wijze wist de jongen uit de chaos te ontsnappen en zich in de Oekraïense bossen jarenlang in leven te houden door bij de boeren te werken, door hout te hakken voor een Oekraïense prostituée en verder door, als een soort mascotte, werkend in de veldkeukens met de oprukkende sovjetlegers mee te trekken. Tegen het einde van de oorlog weet het kind Italië te bereiken, een kamp voor displaced persons, waarin al het menselijke wrakhout van die tijd samenspoelt om vandaar uit in 1946 Israël te bereiken, zonder iemand, zonder taal. Hij had nauwelijks het eerste studiejaar beëindigd, sprak van huize uit Duits, van het dienstpersoneel had hij ooit Oekraïens geleerd, in het Russische leger Russisch en in het kamp wat Italiaans. De totaal gedesoriënteerde jongen komt in Israël in een groot vluchtelingenkamp terecht met andere joden en wezen uit heel Europa. Het zal hem jaren vergen om zich te leren uitdrukken, zijn eigen identiteit te vinden in een nieuw land en een nieuwe taal. Duits is de taal van de moordenaars, Hebreeuws is de taal van de civilisatie, die hun slachtoffer was. Deze civilisatie zal hij dienen, weer oproepen, de "joodsheid van een volk, dat meer dan tweeduizend jaar tussen vreemden leefde en een eigen filosofie, geloof en moraal ontwikkeld had."
Na een verblijf in de kibboets en het leger, vond Appelfeld op een wonderlijke manier zijn vader terug. Een man die langs de wegkant sinaasappelen plukte, herkende hem als zijn zoon! Niet ten onrechte verwezen critici naar deze hereniging om de grote invloed die ze op de schrijver had: vanwege zijn vader bleef de schrijver in Europa en zijn verleden geïnteresseerd. Hij kon zich niet meer als een sabra zonder meer een nieuwe identiteit zonder verleden toeëigenen. De figuur van zijn vader, die hem de bijzonderheden leerde kennen van de culturele wereld die in Europa verloren was gegaan, leerde hem tevens begrijpen dat deze cultuur zijn verleden bleef.
Agnon, een van de stichters van de moderne Israëlische literatuur, zei hem eens: "Wat jij in je kinderjaren meegemaakt hebt, zou voldoende zijn voor drie schrijvers."
Van Appelfelds oeuvre zijn vier boeken in het Nederlands vertaald. In zijn werk analyseert hij het verleden. Zoek bij Appelfeld geen verhalen over kibboetshelden of soldaten, daarvoor is het verleden nog te levend in hem: "Telkens wanneer het regent, wanneer het koud is of er een harde wind waait, keer ik terug naar het getto, naar het kamp of naar de bossen waarin ik vele dagen heb verkeerd. Het geheugen heeft, zo wordt wel duidelijk, diepe wortels in het lichaam. Soms is de geur van rottend stro of de schrille kreet van een vogel voldoende om me ver weg en tegelijk naar mijn diepste innerlijk te voeren".
Badenheim 1939, nu in een andere vertaling herdrukt na voor het eerst in 1983 te zijn verschenen, speelt zich af in een vakantieoord onder Oostenrijkse bourgeois. Vele joden bevinden zich onder hen. De toegestroomde gasten, bezoekers van het vermaarde Muziekfestival, worden geconfronteerd met de onthutsende maatregelen van de Sanitaire Dienst (de verwijzing is voor de lezers meteen duidelijk): post en telegraaf worden afgesneden, alle joodse mensen moeten geregistreerd worden en naar Polen gestuurd zonder dat de mensen meegedeeld wordt waarom. Ze moeten er alleen een nieuw leven beginnen. De Sanitaire Dienst doet aanvankelijk zijn best om dit allemaal zo goed mogelijk voor te stellen: er zijn opwekkende leuzen aangebracht, kleurige folders en reisbrochures worden verspreid. De niets vermoedende zomergasten genieten in de hotels en de koffiehuizen van het goede leventje, verorberen taartjes in de lokale bakkerij, doen aan sport en roddelen. Toch groeit de beklemming. De maatregelen van de Sanitaire Dienst worden steeds stringenter. De stad wordt afgesloten. De niet-joden vertrekken en enkel vreemde joden worden binnengelaten. En dan begint de deportatie: smerige veewagons komen aanrijden. Tot op het eind toe kan de directeur van het muziekfestival zijn hoop niet laten varen: "Als de wagons zo smerig zijn, moet dat betekenen dat de reis niet ver is." Maar de afschuwelijke realiteit laat geen ruimte voor hoop. In 35 korte hoofdstukjes, in korte lyrische zinnetjes wordt een heel drama geëvoceerd. Ironie en satire werken de verbijstering in de hand, des te meer omdat we vanuit ons naoorlogs inzicht onmiddellijk de tragische afloop door hebben, alleen de romanpersonages blinken uit door onwetendheid en naïviteit. Zelfs in de opmerkelijke natuurbeschrijvingen breekt de dreiging door. De horror sluipt geleidelijk ook via de planten, de bloemen en het weer in Badenheim binnen. De terreur komt dichter en dichter en niemand lijkt het te zien. Alles gebeurt immers zo rustig, zo traag dat aanvankelijk niemand zich schijnt te realiseren dat ze in de val zitten. Het boek is zo effectief omdat je weet wat gaat volgen -- pas op de laatste bladzijden duiken de geweren, de waakhonden, het prikkeldraad op.
In Appelfelds boek vormt de holocaust de verre, toekomstige achtergrond. De holocaust laat zich door Appelfeld niet literair beschrijven. Hij staat nog te gebeuren, wordt met grote subtiliteit opgeroepen. Badenheim 1939 is een mooi, kleinburgerlijk juweeltje dat de intensifiëring van de tragedie beschrijft. Er wordt nergens verwezen naar de ovens, de gaskamers of de kampen. Je leest de groei van de dreiging, komt aan het eind toe nog juist voor de treinen naar Polen vertrekken. Een stadje vol normale mensen, die ruziën, lachen en liefhebben, schrikt terug voor de gedachte dat iemand hen zou willen uitroeien en ziet niet hoe geleidelijk iedere maatregel tegen hen uitloopt op Auschwitz. De slachtoffers worden ook getoond in hun falen, hun kleinmenselijkheid, in hun onderlinge strijd en jaloezie, want hoe nijpender de situatie wordt, hoe meer inwoners zich gaan afzetten tegen de 'Ostjuden', waarboven zij, de gegoede Oostenrijkse joden zich superieur voelen. Badenheim 1939 is de beschrijving van het einde van een wereld, een wereld waarin de Duitse cultuur gelijk stond met menselijkheid en redelijkheid, met Bach en Goethe.
In Tzili (1984) wordt het lot geschetst van een Oost-Europees jong meisje dat door haar ouders in de steek gelaten wordt als de vervolgingen beginnen. Tzili loopt weg en verschuilt zich in de velden en de bossen. Ongetwijfeld heeft de auteur hier uit zijn eigen ervaringen geput. Tzili brengt de zomer en de herfst door in de natuur, in verlaten onderkomens. In de winter duikt ze onder bij Katerina, een verlepte straatprostituée, maar moet vluchten voor haar dronken geweld. Ze komt terecht bij een oud boerenechtpaar, waarvan de vrouw haar slaat omdat haar man wel zin heeft in het meisje. Als ze ook daar wegvlucht, ontmoet ze de joodse vluchteling Mark, met wie ze opnieuw in de bossen onderduikt. In het duister van hun onderkomen kent ze een kort ogenblik van geluk omdat Mark haar zijn liefde verklaart. Maar hij verdwijnt uit het verhaal, laat haar alleen en zwanger achter. Na de oorlog zal ze met een groep vluchtelingen meetrekken, een dood kind ter wereld brengen en met de groep de zee bereiken. De overtocht naar Palestina wenkt, een nieuw leven op vijftien jaar.
Tzili is een vertelling vol mededogen. Het jonge meisje begrijpt vaak niet wat er gebeurt, maar is ook niet verbitterd. Ze bewaart een soort onbewogen transparantie, haar eenvoud uit zich in haar binding met de aarde, de dieren, met Mark, met haar geaccepteerd vrouw-zijn. Tzili overleeft, leeft in het moment, haar jeugdige vertrouwen is haar waarborg. Ze is zwak en sterk tegelijk, haar kracht haalt ze uit zichzelf. De novelle is de reflectie van Appelfelds eigen ervaring. Hij beschrijft altijd personages die op weg zijn naar de kampen of ervandaan komen. De realiteit van de kampen is niet te beschrijven. Appelfeld heeft zich in Israël nooit een nieuwe identiteit zonder verleden aangemeten, maar het bestaan van de immigrant verkozen.
Ook de roman Om elke zonde (1992) is vanuit het gezichtspunt van de overlevende geschreven en heeft als thema het zoeken van de eigen identiteit vanuit de spanning tussen de vooroorlogse verwachtingen en de naoorlogse realiteit. De oorlog is afgelopen en de overlevenden begeven zich weer op weg naar huis. Onder hen is Theo, die de traumatische herinneringen aan het kampleven zo snel mogelijk wil vergeten. Hij neemt zich voor de honderden kilometers naar Baden-Baden te overbruggen. Hij wil zo vlug mogelijk zijn studies hervatten. Tijdens zijn kafkaiaanse dooltocht ontmoet hij talloze lotgenoten, die ook op weg zijn naar een nieuw leven. Ondertussen wordt hij gekweld door herinneringen aan zijn jeugd en vooral aan zijn dominante moeder. Niemand van hen die hij ooit gekend heeft is evenwel nog in leven. Onderweg zal hij zich aansluiten bij een groep joodse overlevenden, de enige lotsverbondenheid die hij nog kent. Hij is niet langer een Oostenrijkse jood, maar een joodse overlevende.
Appelfeld heeft van ontworteling en desoriëntatie zijn onderwerp gemaakt, heeft het onbespreekbare bespreekbaar gemaakt op een discrete, ingetogen manier. [Jos Van Damme]
Drs. B. Hummel
Het eerste boek van de Israëlische schrijver Appelfeld (1932), voor het eerst in Nederlandse vertaling verschenen in 1979. Kees Meiling, die ook werk van David Vogel en Yoram Kaniuk bezorgde, heeft nu een nieuwe vertaling gemaakt. In een fictief Oostenrijks Kurort, voornamelijk bewoond en bezocht door joden, bloeit het culturele leven. De nazi's, voorgesteld door de Sanitaire Dienst, sluiten het stadje echter in 1939 af, perken het leven van haar inwoners in en bereiden hen voor op een reis naar Polen. Sommige inwoners vervallen in lethargie, anderen in wanhoop, derden blijven optimistisch. Onderling geven ze elkaar de schuld van wat hen overkomt. Hoewel ook bekritiseerd vanwege de negatieve tekening van de joodse karakters, oogstte de roman veel lof voor de weergave van het naderend onheil voor de joden. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.