De Vlaamse gemeentenamen : verklarend woordenboek
Frans Debrabandere
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Lannoo, 2005 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : TAALKUNDE : NEDERLANDS 847 DEVO |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Lannoo, 2005 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : * 847 DEVO |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Enkel raadpleegbaar |
Lannoo, 2005 |
WEFLA MAGAZIJN : ENKEL NA MAGAZIJNAANVRAAG : DEVO |
31/12/2006
Dialecten
In de door Van der Sijs geredigeerde reeks 'Taal in stad en land' komen de verscheidene dialecten van het Nederlands aan bod in toegankelijke boekjes. De onverwachte titel van de reeks wil overbrengen dat dialecten volwaardige talen zijn, die alleen in gebruiksdomein verschillen van het Standaardnederlands. Tussen 2002 en 2004 verschenen twintig deeltjes over de dialecten in Nederland, van het Fries in het noorden (beetje controversieel toch, het Fries in een reeks over Nederlandse dialecten opnemen) tot het Zeeuws in het zuiden. De reeks pikt in op wat men in Nederland de 'dialectrenaissance' is gaan noemen. De laatste jaren wordt er heel veel gepubliceerd over dialecten, in de vorm van woordenboeken, grammatica's, verhalenbundels etc., door leken en professionelen die, nu de dialecten in Nederland dreigen te verdwijnen, alles over hun moedertaal willen vastleggen. De renaissance uit zich verder in activiteiten zoals dialectdagen, in dictees en popmuziek. In Vlaanderen is nog geen sprake van zo'n renaissance, wat te wijten zou zijn aan het feit dat onze dialecten nog redelijk sterk staan, hoewel dialectverlies hier ook onvermijdelijk is.
Bij Lannoo verschenen, in 2004 en 2005, zeven deeltjes over Vlaamse dialecten in België en Frankrijk. Van West naar Oost zijn dat Frans-Vlaams, West-Vlaams, Oost-Vlaams, Stads-Antwerps, Vlaams-Brabants en Antwerps, Brussels en Limburgs. De Vlaamse deeltjes, geschreven door bekende dialectologen, lijken iets algemener te zijn dan de Nederlandse, waar men bv. zeven boekjes wijdt aan stadsdialecten. Het is bekend dat de dialecten in steden afwijken van de hen omringende dialecten, omwille van specifieke historische ontwikkelingen (de industrialisatie bv. bracht sprekers van verschillende dialecten tezamen in arbeiderswijken) of omwille van prestige (stedelingen die zich van plattelandbewoners willen onderscheiden). Voor België zijn er maar twee deeltjes gewijd aan stadsdialecten. Men had er gerust het Gents, dat toch het markantste stadsdialect èn dialecteiland van Vlaanderen is, kunnen bijnemen (het Gents krijgt wel bijzondere aandacht in het deeltje over het Oost-Vlaams). De twee stadsdeeltjes werden trouwens geschreven om externe redenen: het Brussels omdat het aan het verdwijnen is, het Antwerps omdat het zo'n grote invloed uitoefent op omringende dialecten en tussentaal -- wat eigenlijk geldt voor het hele Brabants.
De boekjes kennen allemaal hetzelfde stramien, met hoofdstukken over de geschiedenis van het dialect, de klankleer, de woordenschat, de syntaxis, literatuur (ook opgenomen zijn teksten in het dialect), en ten slotte beschouwingen over het afnemend gebruik. Elk deeltje heeft echter zijn eigen klemtoon, die samenhangt met de specifieke taalkundige of sociale kenmerken van het betrokken dialect. Het Brussels bv. wordt opvallend geëngageerd voorgesteld door Sera De Vriendt, professor emeritus maar ook lid van de Academie van het Brussels, en dus uiterst bekommerd om de verdwijning van dit stadsdialect. Het Frans-Vlaams daarentegen, dat binnenkort uitgestorven zal zijn, wordt neutraal beschreven door Hugo Ryckeboer. Hij besteedt natuurlijk veel aandacht aan de geschiedenis van dit dialect, en analyseert precies de overeenkomsten en verschillen met het West-Vlaams. Wat het Oost-Vlaams betreft moet Johan Taeldeman het vooral over de grote verscheidenheid en de grote mate van dialectverlies binnen dit gebied hebben. Voor het West-Vlaams, zeer secuur beschreven door Magda Devos en Reinhild Vandekerckhove, ligt de klemtoon op het behoudende karakter van dat dialect. Miet Ooms en Jacques Van Keymeulen houden het kort wat het Vlaams-Brabants en Antwerps betreft, en wijzen natuurlijk op de invloed van deze dialecten op de vorming van regiolecten in Vlaanderen. Rob Belemans en Ronny Keulen zijn eveneens bondig over het Belgisch-Limburgs en besteden enige kritische aandacht aan het fenomeen van de lokale woordenboeken, die in Limburg frequenter gepubliceerd worden dan in de rest van Vlaanderen. Men vindt er een aansluiting bij de dialectrenaissance in Nederland, waar het Limburgs in 1997 erkend werd als 'regionale taal'. Het deeltje over het Stads-Antwerps ten slotte wijkt af omdat het zo volumineus is (uit goede bron heb ik vernomen dat dit niet per se aan enig Antwerps chauvinisme ligt, maar aan de redactionele vrijheid die de auteurs kregen). In een breedvoerige stijl geven Georges De Schutter en Jan Nuyts ons veel en gedetailleerde informatie. Ze overdreven daarbij wel eens; de lange woordenlijst bv. betreft veelal de woordenschat van het algemene Brabants. De auteurs geven trouwens toe dat Stads-Antwerps ergens zweeft tussen de verschillende Brabantse dialecten in, en als stadsdialect helemaal niet zo uitgesproken uniek is als het Mechels of Gents.
Het ontbreekt deze reeks van Vlaamse dialectboekjes enkel aan een goede overzichtelijke inleiding. De inleiding van Nicoline Van der Sijs duidt te weinig de verscheidenheid en de onderlinge, historische grenzen van ons dialectlandschap.
Deze zeven boekjes vullen een lacune in de dialectliteratuur, want totnogtoe bestonden er geen toegankelijke overzichtswerken door specialisten voor het grote publiek geschreven. Die specialisten schrijven in de eerste plaats gedetailleerde artikels, en grote overzichtswerken zoals de grote dialectwoordenboeken en de atlassen. Daarnaast verschijnen er veel andere hoogwaardige publicaties, in het bijzonder woordenboeken van specifieke dialecten of dialectgroepen. Twee recente woordenboeken zijn Woordenboek van het Frans-Vlaams en Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek.
Vier decennia lang heeft Cyriel Moeyaert artikeltjes geschreven over de woordenschat van het Frans-Vlaamse dialect, net zoals Guido Gezelle en andere particularisten dat deden voor alle West-Vlaamse dialecten in de 19e eeuw. Moeyaert werkte daartoe samen met een 250-tal zegslieden uit de regio. Die noeste arbeid wordt nu verzameld in Het woordenboek van het Frans-Vlaams, waarvan het wetenschappelijke apparaat verzorgd werd door Dick Wortel. Ook de vooraanstaande dialectologen Frans Debrabandere, Hugo Ryckeboer en Eric Duvoskeldt verleenden hun medewerking.
In het boek haalt men vaak een alternatieve titel aan, 'Ons oud Vlaams', een frase die indertijd door Gezelle werd bedacht, en die Moeyaert steevast gebruikte voor zijn artikels. De frase maakt zowel duidelijk dat dit dialect aan het verdwijnen is, als dat het vele oude woorden en vormen bevat die van belang zijn voor de gehele Vlaamse dialectologie en neerlandistiek. Het Frans-Vlaams bevat bv. een aantal oude Noordzee-Germaanse woorden die in de andere Vlaamse dialecten verdwenen zijn. Die woorden zijn dan verwant aan de Noordzee-Germaanse talen Engels en Fries, bv. 'e lietje' ('een beetje', vergelijk met 'a little' en 'een lutje') en 'klip' ('rots', vergelijk met 'cliff'). In het hierboven besproken boekje Frans-Vlaams wordt dieper ingegaan op wat er nu precies archaïsch en specifiek is in dit dialect. Verdwenen in het West-Vlaams zijn bv. woorden als 'berre' ('bed') en 'kattementen' ('bramen'). Uniek voor het Frans-Vlaams zijn bv. de mooie woorden 'heger' ('reiger'), 'zoeper' ('bezem'), 'praal' ('stront') en het redelijk recente 'klaver' ('Citroën 4').
Omdat het Frans-Vlaams deel vormt van de West-Vlaamse dialectengroep, zijn er vele woorden dezelfde als in het West-Vlaams, of eraan verwant, bv. 'piepebontje' ('onzelieveheersbeestje', verhaspeling van 'pipaljoentje'). In de lemma's wordt dan ook verwezen naar verwante vormen, vooral die uit het Woordenboek van de Vlaamse dialecten en het West-Vlaams etymologisch woordenboek. Ook de oudere werken van Gezelle (Loquela, 1881-1895) en L. De Bo (Westvlaamsch Idioticon, 1873) worden voortdurend aangehaald.
Het werken met een grote groep informanten leverde Moeyaert een heleboel specifieke informatie op over het geografisch voorkomen of een bepaald gebruik van de woorden, alsook vele voorbeeldzinnen, uitdrukkingen en rijmpjes. Bepaalde agrarische termen werden door Luc Ameel geïllustreerd. Het boek bevat ook een situering en korte grammatica van het Frans-Vlaams. Ten slotte werd dit woordenboek ook toegankelijk gemaakt voor de Franssprekenden, in het bijzonder de kinderen van de laatste dialectsprekers in Frans-Vlaanderen. Elk trefwoord krijgt een Franse vertaling en sporadisch een verklaring, er is een index van die vertalingen en een inleiding in het Frans.
Vrij snel na zijn West-Vlaams etymologisch woordenboek (2002) brengt Frans Debrabandere het complementaire deel uit. Het is wel een vreemde samenvoeging, want het Zeeuws-Vlaams hoort thuis bij het West-Vlaams. De auteur schrijft dat een algeheel Vlaams etymologisch woordenboek ('Vlaams' wordt hier gebruikt in de historische betekenis) zinvoller was geweest, maar de tijd heeft daar anders over beslist. Uiteindelijk is het niet zo belangrijk, want al deze Vlaamse dialecten delen woorden. De woordenschat stoort zich niet aan dialectgrenzen: "Elk woord heeft a.h.w. zijn eigen grens, zijn eigen isoglosse". Overigens heeft Debrabandere voor een aantal woorden die in alle Vlaamse dialecten voorkomen, nu een juistere etymologie gevonden dan in zijn eerste woordenboek (bv. 'ralie' (waterral), dat via het Picardisch ('raille') afkomstig is van het latijnse 'rasiculare' (krassen)).
Met deze nogal gespecialiseerde etymologische woordenboeken wil Debrabandere het algemene Etymologisch dialectwoordenboek van A. Weijnen (1996, vermeerderde druk 2003) aanvullen omdat hij vond dat de Vlaamse woorden er sterk ondervertegenwoordigd waren. Die woorden belopen het hele gamma van mogelijke oorsprongen, van Indo-Europese erfwoorden tot ontleningen uit prestigieuze talen, in het bijzonder het Frans (die ontlening verliep overigens vaak via het Picardische dialect, zie bv. 'meerschage', 'beemd', van 'marescage', 'moeras'). Enkele voorbeelden: 'cornard' ('kortademig paard', ontleend uit het Frans); 'galferen' ('gekscheren', gaat terug op Indo-Germaans '*ghel'); 'galgetiene' (volksetymologische aanpassing van het Franse 'guillotine', waarbij men 'guillo'- associeerde met galg); 'algarade' (Gents woord voor 'ruzie', van het Spaanse 'algarada'); 'zwes' ('greppel', Noordzee-Germaans woord, zie ook het Friese 'swette'); 'labaster' ('kaakslag', klankexpressieve oorsprong); 'lafleur' ('bedrieger', eponiem naar een beruchte Parijse dief).
Zoals gebruikelijk is in etymologische woordenboeken vermeldt Debrabandere bij de trefwoorden de verwante woorden uit andere en vroegere talen. Ook een precieze geografische aanduiding en bibliografische verwijzingen horen bij het lemma. Debrabandere heeft zijn boek namelijk hoofdzakelijk samengesteld aan de hand van de bestaande regionale en lokale dialectwoordenboeken.
Wereldnederlands
De andere variëteiten van het Nederlands die Nicoline Van der Sijs onder de aandacht wil brengen, zijn de zogenaamde 'etnische variëteiten', die "ontstaan doordat een groep mensen met een andere moeder- of thuistaal Nederlands spreekt, waarbij er sprake is van interactie tussen de moedertaal en het Nederlands". In het door haar geredigeerd boek Wereldnederlands komen aan bod: het Afrikaans, Curaçaos-Nederlands, Indisch-Nederlands, Jodenhoeks of Jiddisch-Nederlands, Surinaams-Nederlands, Turks- en Marrokaans-Nederlands. De titel van de bundel laat zich duidelijk inspireren door wat men in de Anglistiek 'World Englishes' noemt, de vele variëteiten van het Engels. Van der Sijs hoopt wellicht dat de Nederlandse variëteiten eenzelfde statuut en waardering zouden krijgen, maar zover zijn we nog lang niet.
Van der Sijs gaat alvast voor het maximum en daar kun je enige vragen bij stellen. Het Afrikaans, dat door Fritz Ponelis bondig wordt voorgesteld, kun je toch geen variëteit van het Nederlands meer noemen. Het is een zustertaal die vanuit de Nederlandse spreektaal een tijdje het creoliseringspad is opgegaan, maar door intensiever contact met het Standaardnederlands vanaf de 19e eeuw toch niet te ver is afgeweken van het Nederlands. Over het Curaçaos-Nederlands, getuigt Sidney Joubert, is men het nog niet eens of het wel een stabiele variant genoemd mag worden. Er is sprake van een specifieke woordenschat die uit het Papiaments werd ontleend, maar in de grammatica zijn er nauwelijks stabiele bijzonderheden te vinden. De gewrongen verhouding tussen het Papiaments, de moedertaal van de meerderheid van de bevolking, en het Standaardnederlands, dat als officiële norm geldt, is hier debet aan. Het Jiddisch-Nederlands, dat vooral in Amsterdam tot aan de Tweede Wereldoorlog werd gesproken (en Jodenhoeks werd genoemd, naar de plaats waar de meeste joden woonden), en het Indisch-Nederlands, de taal van de Indische Nederlanders, kan men volbloed variëteiten van het Nederlands noemen, maar de eerste is bijna uitgestorven en de tweede lijkt dezelfde weg op te gaan. Het Surinaams-Nederlands daarentegen is een levendige en stabiele variëteit. Daarvan getuigt de recente officiële erkenning door de Nederlandse Taalunie, maar ook de invloed die deze variëteit, in het bijzonder het aan het Sranantongo ontleende lexicon, uitoefent op de jongerentaal. J. Van Donselaar en Leonie Cornips schetsen een boeiend portret van deze variëteit. Het Turks- en Marrokaans-Nederlands ten slotte zijn opkomende variëteiten die nog weinig bestudeerd werden. De vijf auteurs van dit artikel analyseren eerst het Nederlands van de eerste generatie, waar men een invloed van de respectieve moedertalen in terug kan vinden, naast andere typische kenmerken van tweedetaalverwerving. Het Nederlands van de verdere generaties daarentegen vertoont een opmerkelijke convergentie, zodat men bijna van een 'allochtoon Nederlands' kan gewagen, waarbij het Marokkaans-Nederlands de overhand krijgt. Het gaat hier over Marokkaanse klanken en woorden, en syntactische vereenvoudiging (bv. de verbuiging van het adjectief, het lidwoord 'het', wederkerende voornaamwoorden en bepaalde zelfstandige gebruiken van de woordjes 'er' en 'het' vallen weg). Jongeren met een andere etniciteit, waaronder ook 'autochtonen', adopteren dat Marokkaans-Nederlands. In de taalkunde heet dat 'crossing' en het maakt deel uit van een proces van groepsidentiteit. Of deze variëteit zal standhouden is twijfelachtig, want jongeren- en straattaal is notoir vluchtig. Het is belangrijk te onderstrepen dat de syntactische vereenvoudiging een natuurlijke evolutie is in het Nederlands die je ook merkt in de 'autochtone' spreektaal, en dus niet enkel te wijten is aan de zgn. overdreven invloed op jongeren van het Marokkaans-Nederlands.
Tot slot
Met de beschrijving van de vele variëteiten van het Nederlands zit het wel goed, al is er nog werk aan de winkel wat de etnische varianten en de veranderingen in het dialectgebruik betreft. In de boeken hierboven en in de neerlandistiek in het algemeen ontbreekt het wel nog aan voldoende diepgaande analyse van de sociale en ideologische achtergronden van standaardisering en variatie, aan kritische studie van de (standaard)taal als sociale 'norm'. Taal is uiteindelijk een fundamenteel sociale activiteit, met een geschiedenis van strijd en normering, en niet zomaar een van bovenaf eenduidig en eenmalig te sanctioneren 'middel' zoals bv. verkeersregels dat zijn.
Hoewel taalvarianten maatschappelijk meer waardering krijgen dan pakweg dertig jaar geleden, valt toch op dat men zich steeds inspant om ze een duidelijke, ondergeschikte plaats te geven in een hiërarchie van varianten, onder de dominantie van het AN. Op zich is er niets mis met zo'n hiërarchisering van varianten, maar voor het Nederlands is er toch sprake van een zekere ongelijkheid en gebrek aan realisme. Vergelijk maar eens het relatieve gemak waarmee de eigenheid van het Surinaams-Nederlands erkend werd, terwijl die nog niet goed omschreven is, met de gevoeligheden rond de omvang van het toch al veel beter bepaalde Vlaams-Nederlands. Niet realistisch vind ik het voortdurende stigmatiseren van de Vlaamse tussentaal als het resultaat van het tekortschieten van de taalleerder, het postmoderne relativisme of zelfs de luiheid van de gezapige middenklasse.
Geleidelijk komt er verandering in de starre posities rond taalvariëteit. Onder de leiding van Koen Jaspaert heeft de Taalunie aandacht geschonken aan 'Taalvariatie en beleid'. Sindsdien ligt de klemtoon minder op de strikte handhaving van het Standaardnederlands, en klinkt het ietwat omzwachteld: "de Taalunie wil ervoor zorgen dat alle Nederlandssprekenden hun taal op een doeltreffende en creatieve manier kunnen gebruiken." De opname van Suriname in de Taalunie is alvast een goede zaak. In wetenschappelijke kringen groeit de interesse voor sociolinguïstische en taalideologische studie van variëteiten, en zoekt men naar niet-stigmatiserende verklaringen voor fenomenen als tussentaal, Poldernederlands en etnische varianten. Voorlopig ontbreekt het echter nog aan voldoende studie, een eigen standaardisering van de variëteiten en maatschappelijke aanvaarding opdat het Nederlands beschouwd zou kunnen worden als een 'pluricentrische' taal, een taal die verschillende, officieel aanvaarde standaardversies kent. [Chris Bulcaen]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.