Ik wil geen wraak : het drama van Malatya
Jonathan Carswell
Joanna Wright (Fotograaf), Ed Douglas (Auteur), John Keay (Auteur), Stephen Venables (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Lannoo, 2003 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 962 VENA |
31/12/2003
Tot de 19e eeuw geloofde men dat de Andes het hoogste gebergte was. Pas in 1817-1820 toonden ontdekkingsreizigers onweerlegbaar aan dat sommige bergen in de Himalaya ('de woonplaats van de sneeuw') in de buurt van de achtduizend meter kwamen. Uiteindelijk bracht De Grote Trigonometrische Opmeting van India in 1856 een berg van 8840 m (de laatste meting in 1999 met behulp van het Global Positioning System kwam uit op 8850 m) in het vizier: Piek XV. Als eerbetoon voor de man die gedurende twintig jaar de opmeting leidde, maar zelf nooit de berg zag -- kolonel George Everest -- werd de berg al snel Mount Everest genoemd.
Bijna onmiddellijk trokken Britse verkenningsexpedities naar het gebergte. Hun bedoeling was vooral politiek: Engeland, dat heel India had veroverd, zag aan de andere kant van het gebergte de dreiging van de Russische expansiedrift. Kennis over de passen en de landen achter de hoge bergen was dus broodnodig. De toegang tot het centrale gedeelte van de bergketen, die bij de plaatselijke bevolking bekend stond als 'de woonplaats van de goden', werd fel bemoeilijkt door Nepal (vanuit het zuiden) en Tibet (vanuit het noorden). Aan een beklimming van de hoogste berg ter wereld dacht aanvankelijk nog niemand.
Het duurde tot na de Eerste Wereldoorlog eer in de schoot van de Royal Geographic Society een Mount Everest Committee werd opgericht met als doel een poging te wagen de Everest te beklimmen. Toch waren de volgende expedities evengoed wetenschappelijke ondernemingen, want 'klimmen om te klimmen' bleef een frivoliteit. De namen die deze expedities voor verschillende bergonderdelen bedachten (Grote Couloir, Noordoostgraat, Cwm, Noordcol...) worden tot vandaag gebruikt.
De eerste aanval op de top volgde in 1922. Het werd meteen het eerste drama op de berg: zeven Tibetaanse dragers verongelukten toen ze werden meegesleurd in een gletsjerspleet. Veel meer weerklank kreeg het drama dat zich twee jaar later vlakbij de top afspeelde: twee Britse (vandaar de grote weerklank) alpinisten, Mallory en Irvine, stierven tijdens of na een val ergens vanaf de Gele Band (een moeilijke zone met zandsteen, boven 8300 m). De pickel van Irvine werd al in 1933 teruggevonden; het lichaam van Mallory in 1999, maar het blijft een twistpunt of de twee klimmers al dan niet de top bereikt hebben. Wat er ook van zij, hun prestatie -- met hun primitieve uitrusting -- is waarschijnlijk de sterkste van alle vooroorlogse expedities. Uit hun waarnemingen (o.a. het gebruik van en problemen met extra zuurstof) konden latere klimmers veel profijt halen.
In de jaren '30 volgden nog vier expedities. Het zwaartepunt kwam meer en meer te liggen bij echte alpinisten, die bezeten waren van de top. Zo maakte in 1933 Frank Smythe deel uit van de groep: hij was de eerste professionele bergbeklimmer die deelnam aan een toppoging. Typerend voor deze jaren was ook dat de sahibs (de Britse klimmers) het voortouw namen in de beklimming. Op dit ogenblik worden de sahibs (hoofdzakelijk rijke westerse toeristen) bij het handje door sherpa's naar boven geleid. Om zeer uiteenlopende redenen slaagde ook nu weer geen enkele poging en bij gebrek aan succes wijdden de klimmers zich aan de exploratie van de omgeving.
De Tweede Wereldoorlog zorgde noodgedwongen voor een pauze. Nadien was de hele situatie grondig anders: Tibet was bezet door China, waardoor beklimmingen langs de noordzijde onmogelijk werden. Nepal echter was nu wel bereid om westerse expedities toegang te verlenen tot het Himalayagebied. Enkele verkenningsrondes toonden de mogelijkheid aan om via een zuidelijke route de top te bereiken. Ondertussen beschikten klimmers over enkele belangrijke technische innovaties (o.a. nylon touwen) en hadden proeven met drukkamers veel geleerd over inspanningen op grote hoogte. Toch strandden de Zwitsers in 1952 op 8597 m. omwille van slecht functionerende zuurstofsets. Voor de Britten klonk dit als muziek in de oren: zij hadden immers de toestemming om de volgende poging te wagen in 1953. Onder leiding van John Hunt en met Norgay Tenzing als sirdar (leider) van de sherpa's slaagden Edmund Hillary en Norgay Tenzing er op 29 mei 1953 in om de top te bereiken. Het nieuws gaf de kroning van Elisabeth II enkele dagen later heel wat extra glans.
In de jaren die volgden, deden honderden die prestatie nog eens over (eind 2002 zouden het er al 1659 zijn). Toch zijn er belangrijke verschuivingen: nieuwe routes werden gezocht en vooral: nieuwe uitdagingen. Vooral de jongste jaren worden de uitdagingen altijd maar extremer: zo deed de Fransman Marco Siffredi in 2001 de volledige afdaling op een snowboard. Het hoeft niet te verbazen dat ook het aantal tragische ongelukken toeneemt: dezelfde Marco Siffredi kwam in 2002 om tijdens een nieuwe snowboard-afdaling. Tot het begin van de jaren '70 werd jaarlijks slechts één expeditie toegelaten; sinds het einde van de jaren '90 van de vorige eeuw beklimmen jaarlijks tientallen teams de top. Meer dan 25.000 toeristen lopen elk jaar de Solu Khumbu aan de voet van de Everest plat. Ernstige ecologische problemen zijn daar het trieste gevolg van.
Dit boek staat op een eenzame hoogte tussen de vele werken die over de Mount Everest gepubliceerd zijn. Het staat mijlenver van de persoonlijke verheerlijking, die vele verslagen van beklimmingen kenmerkt. (Het laatste hoofdstuk -- 'Een Nederlandse en een Belgische topervaring' -- is een wat ongelukkige en overbodige toevoeging in de Nederlandse vertaling). Het succes van Tenzing en Hillary wordt zeer genuanceerd gekaderd tussen alle factoren die -- los van de persoonlijke ambitie en de geweldige atletische prestatie -- het mee mogelijk maakten: de kennis en de ervaring van meer dan 30 jaar verkenningsexpedities, de belangrijke technologische vooruitgang na de Tweede Wereldoorlog, de grote politieke druk om als eerste natie op het dak van de wereld te staan. Ook het commerciële belang van de berg wordt met nadruk geschetst. Reinhold Messner noemt de berg "een goudmijn". Hij weet waarover hij spreekt, want na zijn beklimming in 1978 -- de eerste zonder de hulp van extra zuurstof -- verzilverde hij zijn succes met een kasteel in Zuid-Tirol, boerderijen, dure lezingencontracten en recent nog zijn nieuwe rol als Europees parlementslid. Gelukkig pikken ook de plaatselijke bewoners, en dan vooral de sherpa's, een (bescheiden) graantje mee. Het siert Sir Edmund Hillary dat hij zich de voorbije halve eeuw uit dankbaarheid is blijven inzetten voor de plaatselijke bevolking in Solu Khumbu.
De bijzondere waarde van dit boek ligt ook in het unieke fotomateriaal, afkomstig uit het Everest-archief van de Royal Geographical Society. Deze Britse wetenschappelijke instelling stuurde niet alleen de eerste expedities uit naar het Himalayagebied, maar verzamelde ook vanaf het begin alle mogelijke documenten en beeldmateriaal over het gebied. Uit de 20.000 foto's die de Society op dit ogenblik bezit, werd voor dit boek een schitterende selectie gemaakt. Ze tonen niet alleen de majestueuze grootheid van de natuur, maar geven evengoed een indringend beeld van de plaatselijke bevolking. Van bijzondere waarde zijn daarbij de foto's van de boeddhistische kloosters in Tibet, die na 1940 door China verwoest werden. Vele foto's zijn zwart-wit, maar dat maakt ze soms nog sprekender dan de grote kleurenpanorama's. [Jan Vermeiren]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.