Andalusisch logboek
Stefan Brijs
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2001 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8258 |
Jos Borré
i /ul/11 j
In 1975 maakte regisseur Paul Verhoeven de naam 'Keetje Tippel' onsterfelijk door zijn gelijknamige film over een jong meisje dat uit armoe in de prostitutie verzeilde - vader aan de drank en om de haverklap werkloos, moeder radeloos en wie moest anders de hongerige broers en zusjes voeden. Het was na Turks fruit een tweede controversiële film, zelfs in de jaren toen alles begon te moeten kunnen - ik zag destijds een versie waarin een man met oneerbare bedoelingen en een verrassend wild springerige erectie op Monique van de Ven toeloopt, het gevolg van des censors nauwgezette ijver om het celluloid beeld na beeld op die plaats te bekrassen. De reputatie van de film trok die van de auteur Neel (eigenlijk Cornelia) Doff scheef. Want eigenlijk was zij, na slechts een korte tijd in de prostitutie, een kunstminnende dame van aanzien en feitelijk schreef zij, in het Frans, veel meer en ook heel wat anders dan deze verhalen over haar jeugd. Maar ook Wim Zaal moet met de vinger nagewezen worden. Hij bedacht de titel Keetje Tippel (1972) voor zijn Nederlandse vertaling van een tendentieuze selectie uit Keetje en Keetje trottin (wat eigenlijk 'loopmeisje, boodschappenbezorgster' betekent), waarvoor hij overigens tien jaar lang een uitgever gezocht had.
Rehabilitatie kwam er met de biografie van Evelyne Wilwerth in 1992, meteen in het Nederlands vertaald, en met Neel Doff, leven na Keetje Tippel (1992) van Eric Defoort, destijds bekroond met de eenmalige biografieprijs 'Het geschreven leven' van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaams Boekwezen. Defoort was van oordeel dat Wilwerth in te weinig historische context had voorzien en te weinig afstand in de tijd had genomen. Hij maakte dat zelf ruimschoots goed en vertaalde (samen met Willy Devos) in een tweede, even lang deel ook nog eens het belangrijkste uit haar en andermans brieven, hoofdzakelijk uit de laatste 25 jaar van haar leven, pakweg tussen de twee wereldoorlogen.
In deze periode bracht Neel Doff de zomers door in een villa in Genk. Die bleef na haar dood tot in onze dagen steeds verkommerder staan wachten op restauratie en een nieuwe bestemming, wat er wegens bureaucratische manipulatie maar niet van kwam, tot ze enkele weken geleden uitbrandde. Het lot van het gebouw zal nu wel heel onzeker zijn geworden.
Genkenaar Stefan Brijs zag dit met lede ogen aan en maakte er zich boos over. Om in het getouwtrek om de villa enig gewicht in de schaal te werpen schreef hij een boek waarin hij de Genkse zomers van Neel Doff reconstrueerde met behulp van haar brieven en haar literaire werk. Doff had namelijk de gewoonte haar verhalen direct van de werkelijkheid af te schrijven, en omdat ze meestal zes maanden in Genk doorbracht en nogal wat van haar eigen armoede herkende in die van de plaatselijke keuterboertjes, kunnen mensen van toen uit haar directe omgeving gemakkelijk herkend worden. Ook al stelde ze zich tegenover hen wel dubbelzinnig op.
Na de dood van haar eerste man in 1900 bleef ze als een rijke weduwe achter, in 1901 hertrouwde ze met advocaat Georges Serigiers. Ze woonde eerst in Antwerpen, later in Brussel, en ze was goed geïntroduceerd in de beau monde en in kunstenaarskringen. Rijk, wars van geloof en katholicisme en libertijns van opvatting (nogal wat critici konden met haar boeken niet overweg vanwege de seksuele vrijmoedigheid ervan) kon ze in het armoedige, landelijke en streng katholieke Genk van kort na de eeuwwisseling niet méér uit de toon vallen. Volgens Brijs was ze ook "ziekelijk op netheid en lichaamsverzorging gesteld". Zelf liet ze zich meer dan eens ongezouten uit over het gebrek aan beschaving en hygiëne die ze om zich heen zag. Bij herhaling spreekt ze haar "afschuw" uit over de "primitieve mensen die van ons gescheiden zijn door een intellectuele achterstand van verscheidene eeuwen"; de boer noemt ze "het monster van de mensheid" omdat hij "geen enkele schoonheidsontroering" kent. Te veel inlevingsvermogen heeft men haar nooit kunnen aanwrijven, ook niet in haar literaire teksten. Tegen het einde van haar leven (ze stierf in 1942, 84 jaar oud) werd ze door haar tanende gezondheid en haar afkeer van de oorlog in groeiende mate ongemakkelijk, cru en larmoyant wanhopig.
Anderzijds speelde ze de rol van suikertante voor het kroostrijke gezin waar ze naast woonde, bekommerde ze zich om de kinderen en hun toekomst, ze nam ze in huis of stopte ze bij gelegenheden geld toe, voor een jong stel bekostigde ze zelfs de verbouwing van hun huis. Maar in veel van deze gevallen speelde ook eigenbelang mee.
Stefan Brijs zocht de nabestaanden van deze buren op, dook in plaatselijke archieven en ging in Doffs werk op zoek naar wat daarin precies van de Genkse werkelijkheid werd afgeschreven. Maar hij besefte dat hij met dit materiaal niet meer dan een interessante voetnoot bij de eerdere, veel uitvoeriger biografieën kon plaatsen. Defoorts opmerking over de sociale context indachtig vond hij twee aanknopingspunten om dit zijdelingse verhaal over Doff aan op te hangen. Enerzijds schetst hij als achtergrond de evolutie van Genk van een rustig landelijk dorp, in de zomer een bescheiden kunstenaarskolonie, naar een vanwege de mijnen veel te snel en onbezonnen uitgegroeide lelijke industriestad. Een stad die na de sluiting van de mijnen en de daaropvolgende, ondanks veel geld spaakgelopen omschakeling nu toch nog probeert het moreel hoog te houden. Anderzijds contrasteert hij de onwil van de stad om een tiental miljoen uit te trekken om de villa te restaureren en een andere bestemming te geven met een megalomaan bouwproject in het centrum dat miljarden zal gaan opslokken. Hij gaat daar zo diep op in dat je je afvraagt wat dit nog met Neel Doff te maken heeft.
Stefan Brijs schreef tot nu toe twee romans, maar bekwaamde zich naar het voorbeeld van zijn leermeester Jeroen Brouwers ook in de literaire reportage. In Kruistochten (1998) viste hij naar aanleiding van een bezoek aan hun graf een aantal Vlaamse schrijvers op uit de dreigende of reeds goeddeels ingetreden vergetelheid. Dat deed hij met zoveel heilige verontwaardiging over de verwaarlozing van dit literaire patrimonium dat zijn toon wat geforceerd en schril begon te klinken. In Villa Keetje Tippel heeft hij zijn emoties beter in toom gehouden, waardoor dit boek vlotter en aangenamer leest. Een veeleer bescheiden maar veelbelovend proefschrift is het; ik bedoel: als Stefan Brijs tegen het juiste onderwerp aanloopt, zal het niet lang meer duren voor hij met een toonaangevend stuk non-fictie uitpakt.
Stefan Brijs
i /un/02 j
In Villa Keetje Tippel vertelt Stefan Brijs de bijzondere geschiedenis van een huis en de bewoonster ervan: de schrijfster Neel Doff, alias 'Keetje Tippel'. Van 1908 tot 1939 bracht ze de zomers door in een prachtige villa in Genk en ontving er schrijvers als Felix Timmermans, Jan Greshoff en Franz Hellens. Bij de plaatselijke katholieke bevolking werd ze echter bekend als 'een mysterieuze vrouw', die in haar boeken 'zo brutaal, zo kleinerend, zo beschamend toestanden en personen beschreef'. Een troebel beeld dat ook volgende generaties hebben overgenomen. Villa Keetje Tippel vertelt tegelijk de geschiedenis van Genk - de geboorte- en woonplaats van Stefan Brijs -, dat door de steenkoolontginning in geen tijd van een boerendorpje uitgroeide tot een industriestad. Een evolutie die uiteindelijk ook de villa van Neel Doff fataal trof, zoals blijkt uit het slothoofdstuk van het boek. Een exclusieve voorpublicatie.
Ik woon aan de rand van Genk. Als ik mijn arm door het raam van mijn werkkamer naar buiten steek, bevindt mijn hand zich in het aangrenzende Diepenbeek. Tegenover mijn huis wordt een van de laatste oorspronkelijke stukjes van mijn woonplaats in een natuurreservaat bewaard. Als ik de straat oversteek, zie ik na een paar meters het landschap dat Neel Doff moet hebben gezien toen zij hier aan het begin van de vorige eeuw kwam wonen: een glooiende open vlakte bedekt met heide, hier en daar groeit een berk, ginds verrijst een duin, in de verte glinstert het wateroppervlak van een grote vijver. Dit is ook het landschap dat Emile Van Doren en Armand Maclot en zoveel andere schilders op hun doeken vereeuwigden. Maar tegelijk ook niet, want aan mijn horizon stoten fabrieksschoorstenen lange rookpluimen uit en trilt het ijzeren skelet van een zendmast.Om van mijn woning naar Villa Keetje Tippel aan de Nieuwstraat 100 in het centrum van Genk te rijden, moet ik via de Hasseltweg, een winkelboulevard - een paar kronkelwegen van mijn paradijs verwijderd - waar Nederlandse ketens het hoogste woord voeren. Deze weg tussen Hasselt en Genk, die tijdens weekdagen volslibt met woon-werkverkeer en op zaterdag en zondag met horden koopjestoeristen, snijdt op een druk kruispunt de twee invalswegen naar het stadscentrum en de Vennestraat, een vroeger florerende winkelstraat in een van de tuinwijken van Winterslag, die nu door de handelsactiviteiten in het hart van Genk en langs de Hasseltweg gedegradeerd is tot een haveloze migrantensteeg. Alleen enkele bankkantoren, een warenhuis en een handvol kleinhandelaars kunnen er het hoofd boven water houden. De paar overgebleven Turkse cafés zien er troosteloos uit en het gebouw van de ooit immens populaire Cinema Victoria, waar de mijnwerkers en hun kinderen zich kwamen ontspannen, is geheel vervallen.
Het drukke kruispunt werd een tiental jaren geleden geheel vernieuwd. Er kwamen verkeerslichten, fietsers- en voetgangerstunnels en een nieuw wegdek. Volgend jaar zal dit kruispunt weer worden heraangelegd. Deze keer komt er een rotonde. De vooruitgang is een mallemolen. Ongetwijfeld zal op de rotonde een kolenwagen met bloemen of een uitvergrote mijnlamp worden geplaatst als 'blijvende' herinnering. Bij deze nieuwe plannen voor het kruispunt hoort ook nog de oprichting van een groot kantorencomplex - met 'blokken die drie tot tien verdiepingen hoog kunnen zijn' - langs een van de twee invalswegen.
Ik rijd via deze veroordeelde invalsweg het centrum binnen. Ik heb geen keuze, want de andere invalsweg, die het hart van Genk in tweeën splijt, is op dit ogenblik al opgebroken. Via allerhande ingenieuze kunstgrepen, die welgeteld 389 miljoen frank zullen kosten, weldra om en nabij de 10 miljoen euro, wordt de hoofdslagader geheel verlegd en vernieuwd. Langs deze weg, vlak bij het station, zal ook weer een gebouwencomplex worden opgetrokken, "goed voor 61 appartementen, 3.500 vierkante meter kantoorruimte en een ondergrondse parkeergarage met 108 parkeerplaatsen". Een Nederlandse projectontwikkelaar investeert er een bedrag van 750 miljoen frank in - in onze nieuwe munt klinkt het al menselijker: 18,5 miljoen euro. "Het was een grijze plek waarop alles mogelijk was", verklaarde de architect. De burgemeester van Genk, voegde daar bij de voorstelling van het project glunderend aan toe: "Het wordt een markant stukje Genk." Het complex zal Residentie De Stiemer gaan heten, de gelijknamige beek vindt intussen haar eigen bedding niet meer.
En ik vind in mijn gemeente, waar ik nu toch al bijna dertig jaar woon, mijn weg niet meer. Iedere keer wanneer ik in het centrum kom, is er wel iets veranderd. Het lijkt wel of de wegen zelf besluiten om zich nu en dan te verleggen. Zwerfwegen zijn het. De Nieuwstraat, die ik vroeger geblinddoekt vond omdat in een zijstraat ervan mijn grootvader jarenlang heeft gewoond, moet ik nu zoeken met de plattegrond van Genk naast me op de passagiersstoel. Ik laveer tussen de vele in lelijkheid wedijverende flatgebouwen, die het centrum enkel letterlijk hogerop hebben gebracht, en herinner mij een uitspraak van een journalist van de Volkskrant, die hier laatst een reisreportage maakte: "In sommige opzichten doet de stad denken aan de industriesteden in de voormalige DDR."
Stad. Sinds 1 januari 2000 mag Genk zich officieel zo noemen, een promotie die gepaard ging met allerhande feestelijkheden en een gemoderniseerd logo. De boer van toen is een manager in maatpak geworden, in plaats van aarde kleeft er nu geld aan zijn vingers. Boven de deur in zijn woonkamer hangt echter nog steeds een kruisbeeld, alleen is het hout ervan inmiddels veranderd in goud - sinds mensenheugenis heeft de katholieke partij hier de absolute meerderheid.
Wanneer ik de kerk en de omheinde bouwput ervoor ontdek - de torenhaan moet een hoge borst opzetten om tussen het hem snel omsingelende beton en de stalen hijskranen nog indruk te maken -, weet ik dat ik in de buurt van Chalet des Houx ben, zoals Neel Doff haar woning doopte. Voor het oud-gemeentehuis draai ik naar rechts en beland in de Nieuwstraat, die sterk omhoogloopt. Ik passeer de plek waar vroeger de hoeve stond van de familie Vangeneugden, het boerengezin waarover de schrijfster zich jarenlang ontfermd heeft. Nu staat er een fietsenwinkel.
De ingang naar de villa ligt een honderdtal meters verder aan de rechterkant van de weg, vlak bij een pleintje dat genoemd is naar deken Heeser, de priester die bij de dood van haar echtgenoot door Neel Doff de deur werd geweigerd - de aanhouder wint. Het veld waarover de rouwstoet van Georges Serigiers trok, is nu een dichtbebouwde wijk, die alleen nog door de naam Vlakveld herinneringen oproept aan hoe het er vroeger uitzag. Op mijn plattegrond zie ik dat in deze wijk nog twee andere geestelijken herdacht worden: Guido Gezelle en Jan Mathijs Winters hebben er elk een eigen laan gekregen. Welke band de Bruggeling met mijn woonplaats heeft, is mij een raadsel. Winters echter was een in Genk geboren en getogen priester-dichter, die aan het eind van de negentiende eeuw, samen met zijn gouwgenoten Jacob Lenaerts en August Cuppens, het tijdschrift Het Daghet in den Oosten oprichtte met als nobel doel: "het cultureel ontwaken van het achterlijke Limburg".
Ik parkeer mijn auto in het straatje van mijn literaire voorganger en loop naar de Nieuwstraat. Vanaf de overzijde van de straat zie je de villa niet, evenmin de ingang. Een scherm van metershoge, dichtbebladerde acacia's en grillige hulst belemmert het uitzicht. Boven dit groen uit torent residentie Zonneweelde, het - met zijn twintig verdiepingen - hoogste flatgebouw van Genk en omstreken, dat in 1965 haast in de achtertuin van Chalet des Houx werd geplant. Zo de ouderdom de schrijfster niet klein had gekregen, dan zeker het uitzicht op deze building.
Wanneer ik de straat oversteek, ontdek ik een paar meter achter de groene haag de toegangspoort. Ik wring me tussen bomen en takken door en beland op een met dode bladeren bedekte open plek. Links van mij is een met klimop overwoekerd bakstenen muurtje waarop een ijzeren omheining staat, rechts van mij groeien vogelkers en hoge hulststruiken, voor mij bevindt zich de poort, bruinig van de roest, groenig van het bladervocht. Een wit bordje aan de poort vermeldt niet dat hier de schrijfster Neel Doff woonde en werkte, maar waarschuwt in rode drukletters: "verboden toegang"; een stevig kettingslot zet die woorden kracht bij. Op de grond voor de poort staat een doorweekte kartonnen doos met afvalresten.
Door de spijlen van de poort ontwaar ik in de verte, achter twee bomen met zware kruinen, een witte gevel en een grijze golfplaat. Ik kruip via het lage muurtje over de omheining en loop onder het verduisterende bladerdek van de twee bomen: een wilde kastanje en een groene beuk. Aan mijn rechterzijde passeer ik een uitzonderlijk grote treurbeuk, waarvan de takken tot op de grond reiken. Even kan ik me de pracht van de vroegere tuin voorstellen, dan stuit mijn blik op een dikke, van een oude acacia afgescheurde tak die op een berg puin en afval is neergestort.
Aan mijn linkerzijde wordt mijn aandacht vervolgens getrokken door het trieste gezicht van een bouwval. Het is een tuinhuisje waarvan de bakstenen ooit wit waren, maar nu grauw zijn door de woekerende schimmels, die ook al de balken van het scheefgezakte pannendak hebben aangevreten. De garagepoort, waartegen een uitgezakte matras leunt, is uit zijn hengsels geroest en beschilderd met anarchistische symbolen. Twee stukken golfplaat dekken de deur van het tuinhuisje af.
Ik wend mijn blik af en loop verder naar voren. Wanneer ik onder het gebladerte van de bomen uit ben, duikt de villa voor me op. Ik leg mijn hoofd in de nek en zie hoe een breed uitwaaierende klimop een hele zijgevel heeft overwoekerd, vanaf de grond tot aan de dakgoot. Ook de naastliggende muur wordt door de plant veroverd. Een alleen bij de eerste aanblik poëtisch gezicht, want alle ramen van de eerste en tweede verdieping blijken ingegooid, waardoor wind en regen vrij spel hebben, en die van de benedenverdieping zijn met lelijke golfplaten dichtgetimmerd. Een kale plek op de muur boven een gemetselde waterbak herinnert aan een pomp die er ooit hing.
Ik loop verder om het huis. Vanaf een volgende gevel lacht een met dikke zwarte verf geschilderde stripfiguur me toe, die ik herken als Bert uit Sesamstraat. In een van zijn neusgaten steekt een rietje, voor hem ligt een hoopje poeder, ongetwijfeld cocaïne voorstellend. De kunstenaar van dienst heeft de handeling van tekst voorzien: "SNIEF!" Ook hier zijn de ramen van de benedenverdieping achter golfplaten verborgen. De ramen van de eerste verdieping gapen even hard als die in de andere gevel. Net onder de dakgoot hangt, even verweesd als roerloos, de grote bel die Neel Doff uit angst driekwarteeuw geleden tegen de muur liet bevestigen. De massief bronzen klok in de stevige armatuur is onbereikbaar zonder ladder, waardoor hem het lot van de pomp bespaard is gebleven. Het klokkentouw dat tot aan het raam van de slaapkamer van Neel Doff reikte, is wel verdwenen - de enige overgebleven getuige à decharge is daarmee het zwijgen opgelegd.
Vervolgens kom ik bij de voorgevel van de villa. Meteen herken ik het balkonnetje voor het raam van wat ooit de slaapkamer van de schrijfster was. Van de balustrade zijn zowat alle spijlen verdwenen, van de openslaande ramen is niets meer over. Door de opening zie ik het plafond van de slaapkamer. Verf bladdert af, een rozet is gedeeltelijk verbrokkeld. De ramen van de bovenliggende kamer zijn ook vernield. En net als bij de andere gevels zijn de ramen van de benedenverdieping dichtgemaakt. De vorm van een van de golfplaten herinnert aan de deuropening die zich erachter bevindt. Van de blauweregen die vroeger de hele gevel bedekte, is geen tak of blad te bespeuren, de vuilgrijze kleur van de bakstenen verdringt bovendien elke gedachte aan de ooit bedwelmende, blauwe bloementrossen. Wat ik me wel nog kan voorstellen is de mooie, grote open ruimte die voor de villa lag en waarvan het gras nu hoog is opgeschoten en strijd levert tegen de oprukkende vogelkers- en braamstruiken. In een hoek van dit perk staat een indrukwekkende rode beuk, ongetwijfeld een eeuweling, ervoor verkeert een berk voorgoed in winterrouw - tegen het purperen bladerdek van de beuk steken zijn kale, dode takken af als bloedeloze aders.
Ik besluit de villa binnen te gaan, maar moet daarvoor naar de achterzijde waden. Daar tref ik in het gras een badkuip aan, die uit het raam op de eerste verdieping moet zijn gezwierd. Het ding ligt met de bolle buik naar boven en is geheel verroest. Het lijkt wel een spottende verwijzing naar de hygiënedrang van Neel Doff, maar zo zal het wel niet bedoeld zijn.
Onder het vernielde raam van de slaapkamer waar Georges Serigiers zijn laatste adem uitblies - hier is het brede balkon kort en klein geslagen - is een van de golfplaten gedeeltelijk van de muur gerukt, zodat er een smalle opening is ontstaan, net breed genoeg om een manspersoon toegang te verschaffen tot de woning. In het huis valt, zelfs in het schaarse licht dat zich door spleten en kieren naar binnen wurmt, de ravage meteen op. Deuren zijn ingetrapt, kasten liggen aan gruzelementen, de vloer is bezaaid met rotzooi en scherven, het pleister is van de plafonds gevallen en op de muren, waarvan het behang is afgescheurd, staan teksten geschilderd die geen verdere uitleg nodig hebben. In een hoek van een kamer liggen de koolresten van een vuurtje dat er ooit is gestookt, in een andere hoek ontdek ik, tussen een hoop vodden, zwartgeblakerde opengesneden colablikjes, wegwerpaanstekers en injectienaalden. Voorzichtig dring ik in het halfduister verder het huis binnen. Mijn voetstappen knerpen. Ik beland in de ruime trappenhal en zou willen schrijven dat het rijke daglicht hier door de open ramen op de eerste verdieping statig de treden afdaalt, maar er zijn nog nauwelijks treden. De bovenste helft van de trap is naar beneden gestort en ligt, bedekt met papierafval, dwars op de onderste helft, zo de weg naar de slaap- en zolderkamers versperrend. Ik hoef ook niet naar boven om méér te zien, ik heb erover gelezen. In 1995 bracht een journalist van Dagblad De Limburger een bezoek aan de vervallen villa en kon toen nog wel de trap op. Wat hij zag, deed hem huiveren: "Een van de zolderkamers doet dienst als Fuck Room, zo staat in graffiti te lezen. Weer een andere kamer is veranderd in de Satan's Room. Iemand heeft zich daadwerkelijk de moeite getroost om de muren zwart te verven. Er zijn duivelse tekens aangebracht. Death Awaits staat te lezen op de muren."
Ik wacht niet langer af en verlaat de villa die, zo lijkt het, na de dood van Neel Doff nooit meer is bewoond, maar niets is minder waar. Het gebouw staat nog maar twaalf jaar leeg. Daarvoor was het jarenlang het huis van de directeur van de NV Kolenhaven, een dochtermaatschappij van de Kempense Steenkolen, die de haven aan het Albertkanaal uitbaatte. In 1952 had deze firma Chalet des Houx gekocht van bankdirecteur Léonard Tackoen, Doffs erfgenaam, die na de oorlog de villa nog enkele jaren had betrokken.
De NV Kolenhaven verbouwde de villa meteen nadat ze haar had aangekocht. Het pand werd enkele meters breder gemaakt en onder het dak, waarvan een helft geheel vernieuwd werd en er een grote erker bij kreeg, werden extra slaapkamers gebouwd. De eerste bewoners na de verbouwing waren directeur René Legrain en zijn kinderen, van wie er een als kloosterling in het woonregister stond ingeschreven. Vijf maanden na hun vertrek in de zomer van 1964 nam zijn opvolger René Royer met zijn vrouw en twee kinderen zijn intrek in de villa. Tijdens de periode van zijn verblijf werd de eerste van de drie Genkse kolenmijnen gesloten. Op 1 oktober 1966 ging de kolenmijn van Zwartberg onherroepelijk dicht. Bij de grimmige proteststakingen kwamen toen twee arbeiders om het leven.
De laatste bewoners van Chalet des Houx arriveerden er in de zomer van 1974, toen René Royer met pensioen ging: ingenieur Armand Timmermans, zijn vrouw Anne Zone en hun zes kinderen. Zij maakten de grote crisisjaren van de steenkoolindustrie mee. In september 1987 werd de productie in de mijn van Waterschei definitief stilgelegd en toen op 30 maart 1988 de mijn van Winterslag zijn poorten sloot, was het voor de kolenhaven ook afgelopen. Op 20 april 1988 verlieten de laatste leden van de familie Timmermans de villa en sloten daarmee een tweede tijdperk in de geschiedenis van Chalet des Houx af.
Daarna werd het stil in en om de villa. Niemand leek wakker te liggen van haar toekomst. In het hele reconversieplan dat werd uitgewerkt na de sluiting van de mijnen en waarvoor enkele miljarden franken werden vrijgemaakt, werd met geen woord over de bestemming van de villa gerept. Werkgelegenheid voor de ontslagen mijnwerkers was de eerste en enige bekommering, althans zo leek het, want vele miljoenen werden over de balk gegooid voor een prestigieus project dat Fenix werd gedoopt en in de bouw van een pret- en recreatiepark annex winkelcentrum voorzag op de mijnterreinen van Waterschei - de vogel stikte echter in zijn eigen as. Vele andere miljoenen werden in de verbouwing van het stadion van de voetbalclub van Genk gestopt. Als het volk geen brood heeft, geef het dan spelen, en voor nog eens vele miljoenen werd een handvol voetballers gekocht in dezelfde landen als vanwaar voorheen vele mijnwerkers voor een handvol geld naar hier waren gelokt.
Intussen verkommerde de villa zienderogen en in de zomer van 1990 sloeg het noodlot fataal toe. Chalet des Houx viel ten prooi aan vandalen. Het Belang van Limburg berichtte hierover: "Alle vensters van de witte villa zijn stukgeslagen. De deuren zijn opengebroken en op de muren zijn de meest zinloze teksten met oranjerode verf gespoten. (...) Vandalen lieten het hele gebouw onder water lopen. Alles is er nu vochtig en klam. (...) Uit de prachtige tuin werden zelfs de bloemen en struiken gestolen. De schouwen zijn afgebroken en ook de koperen waterpomp is verdwenen."
De gemeente, die een aanbod kreeg om de villa en het hele terrein van 1,25 hectare voor amper tien miljoen frank aan te kopen, betoonde geen interesse, ook al werd door cultuurminnaars geopperd om er de heemkring of een Neel Doff-museum in onder te brengen. Wel eiste het gemeentebestuur dat "ramen en deuren dichtgespijkerd" werden.
Het bestuur van de NV Kolenhaven besloot om de villa dan maar te laten slopen. Een werknemer van de firma, die tegelijk ook gemeenteraadslid in Genk was, verklaarde: "De raad van bestuur van de Kolenhaven moet zich over de bestemming van dit terrein nog beraden. Het wordt in ieder geval volledig benut. Men overweegt de bouw van een appartement of andere bouwplaatsen, maar hierover kan ik nog niets bevestigen. Ik denk niet dat de villa een kans maakt om opnieuw gerestaureerd te worden. Ook de kans dat er een gelijkaardig huis wordt opgetrokken schat ik op nul."
Op 20 januari 1992 vroeg de NV Kolenhaven aan het gemeentebestuur van Genk de toestemming om de villa te mogen slopen. In minder dan geen tijd werd de vergunning afgeleverd, alleen het strikje eromheen ontbrak nog. Het nieuws haalde de nationale kranten. "De legendarische villa wordt gesloopt", schreef Het Laatste Nieuws. "De villa in de Nieuwstraat 100 heeft geschiedkundige waarde, maar kan niet op tegen de druk van de nieuwbouw", meldde Het Nieuwsblad en Het Volk pakte uit met: "'Keetje Tippel' onder de sloophamer: het spookhuis houdt op te bestaan."
De artikelen trokken ook de aandacht van Ward Lambrechts, de directeur van Katarsis, een ontwenningscentrum voor alcohol-, medicatie- en harddrugsverslaafden, dat onder de vleugels van het socialistische ziekenfonds schuilgaat. Deze therapeutische gemeenschap verleent al jaren opvang en hulp aan personen die vrijwillig van hun verslaving af willen raken. Omdat hun onderkomen in de Pastoor Raeymaekersstraat - in het hartje van Genk - door de toevloed van patiënten te klein was geworden, moest de directeur op zoek naar een grotere locatie en kreeg daarvoor zelfs 67 miljoen frank uit de reconversiepot toegezegd. De bedreigde villa leek hem uitermate geschikt, niet alleen vanwege de mooie symboliek - ook Neel Doff heeft zich uit de klauwen van de ellende moeten bevrijden - maar ook omdat de woning afgezonderd in een groot omheind park stond en tegelijk vlak bij het centrum van Genk lag, wat bevorderlijk was voor de integratie van de ex-verslaafden. Met deze argumenten en concrete voorstellen stapte hij naar de bestuursleden van de NV Kolenhaven, die snel gewonnen waren voor zijn plannen: de villa zou aan de buitenkant in de oorspronkelijke staat worden hersteld en dienen als hoofdkantoor van het afkickcentrum, aanpalend zouden een slaappaviljoen en een werkatelier voor de patiënten worden gebouwd en in het park waren een moestuin en een serre gepland. Op die manier zou de historisch waardevolle villa gespaard blijven en bovendien een zinvolle bestemming krijgen. Ook de naam van de woning zou worden opgepoetst: Villa De Hulst.
De NV Kolenhaven borg de sloopplannen op en vroeg in plaats daarvan op 15 december 1992 bij de gemeente Genk een vergunning aan tot verbouwing en uitbreiding van de villa om er een ontwenningscentrum van te maken. Meteen rees er protest. Eerst bij de buurtbewoners die voor overlast vreesden, vervolgens bij Vlaams Blok-vertegenwoordigers die, kort voor de gemeenteraadsverkiezingen, stemmengewin roken en een hoorzitting eisten: "Katarsis mag overal, maar niet bij ons in de buurt." Ondanks verklaringen van de politie dat de criminaliteit rond de therapeutische gemeenschap, die zich sinds 1985 al midden in Genk bevond, in al die jaren niet was toegenomen - integendeel - bleef het verzet duren en moest de directeur van het afkickcentrum zich zelfs "verdedigen tegen ruim honderd boze mensen". Het Vlaams Blok gebruikte de commotie rond de villa uiteindelijk als verkiezingsslogan: "Vlaams Blok is en blijft gekant tegen het opvangcentrum voor drugsverslaafden in de Villa Keetje Tippel te Genk!"
En het katholieke gemeentebestuur? Dat gebruikte de bijbel als opstapje en verkondigde de boodschap: "Het project past niet in de verdere stedelijke ontwikkeling van het centrum van Genk en de bestemming van het gebouw is niet verenigbaar met de wijk." Waarop het, onder applaus van het Vlaams Blok, besloot om de bouwvergunning niet toe te kennen.
Daarna begon het touwtrekken dat tot op heden doorgaat. Katarsis ging in beroep bij de provincieraad, die de argumenten van het gemeentebestuur met een armzwaai van tafel veegde en het licht wel op groen zette voor de verbouwing van de villa. Maar prompt ging de gemeente Genk bij de minister in beroep en schoof zo het project weer op de lange baan.
Het kat-en-muisspel intussen beu, besloot de NV Kempense Steenkolenmijnen de villa openbaar te verkopen. De hoogste bieder mocht het pand hebben en ermee doen wat hij wilde. Voor de gemeente een unieke kans om er misschien alsnog een museum te beginnen? De burgemeester: "Gewoon zakelijk gezien is het voor de gemeente geen verstandelijke operatie als we de villa Keetje Tippel moeten aankopen. Indien iemand met voorstellen afkomt om eventueel mee de kosten te dragen om het gebouw te kopen dan zie ik dat wel als bespreekbaar."
De nieuwe eigenaar werd op 29 november 1995, na een bod van 12,5 miljoen frank, De Voorzorg, het socialistische ziekenfonds dat ook de belangen van Katarsis behartigt, en zodoende konden de bouwplannen toch doorgaan - ook de minister had intussen de bouwvergunning goedgekeurd. De villa leek weer gered. Maar dat was opnieuw buiten het gemeentebestuur gerekend. De inkt van het koopcontract was nog niet droog of er belandde een beroep van de gemeente bij de Raad van State, het hoogste officiële orgaan. Dat boog zich over het dossier, kwam tot het besluit dat er te weinig rekening was gehouden met de klachten van de buurtbewoners en schorste de vergunning voorlopig. Katarsis paste de bouwplannen tot tweemaal toe aan, de gemeente ging tot tweemaal toe opnieuw in beroep. En nu is het de zomer van 2000 en ligt het lot van de villa nog altijd in handen van de Raad van State, die een definitief oordeel moet vellen over de gevraagde vernietiging van de bouwvergunning, maar dat kan nog maanden zo niet jaren op zich laten wachten.
En intussen huist Katarsis in drie krappe locaties in het centrum van Genk, gebruiken drugsverslaafden en daklozen de vervallen villa als schuilplaats, zo de buurt meer overlast bezorgend dan het ontwenningscentrum ooit zou hebben gedaan, en vreten de seizoenen verder aan het gebouw, dat spoedig zelfs niet meer te renoveren valt. Dan zullen de aasgieren niet langer op zich laten wachten. Nu al is op enkele meters van Chalet des Houx een aannemer begonnen met de bouw van een privé-bejaardentehuis langs de Oudstrijderslaan, een weg die wel op de plattegrond van Genk staat maar in werkelijkheid nog moet worden aangelegd. Deze weg had al in 1965 door de achtertuin van de villa moeten lopen, waar dan nog twee flatgebouwen van twintig verdiepingen verrezen zouden zijn, maar wegens geldgebrek zijn die plannen toen in de ijskast gestopt. Sinds kort hebben projectontwikkelaars hun oog laten vallen op dit onontgonnen terrein en bestaan er plannen voor de bouw van enkele 'kleinere' flatgebouwen langs deze fictieve Oudstrijderslaan. Als de Raad van State de bouwvergunnning vernietigt, zal niets nog de sloop van de villa in de weg staan en kan het park van 1,25 hectare verkaveld worden. Het historisch waardevolle pand zal dan hetzelfde lot beschoren zijn als het gerenommeerde Hôtel des Artistes van kunstschilder Emile Van Doren, waar Neel Doff in het begin van de twintigste eeuw nog logeerde. Het hotel werd zopas met de grond gelijkgemaakt en op dezelfde plaats zal nu een complex met luxeappartementen en een penthouse worden gebouwd. Het lijkt wel of de stad er alles aan doet om de herinnering aan het achterlijke boerendorp dat zij ooit was, weg te vagen.
Voor ik terugkeer naar mijn reservaat, rijd ik nog even een blokje om en parkeer mijn auto op een inham van de weg, een stuk asfalt dat opeens overloopt in braakliggend terrein. Op het eerste gezicht lijkt het een parkeerplaats, in werkelijkheid gaat het om de eerste reeds aangelegde meters van de Oudstrijderslaan, die hier als een roofdier op een prooi ligt te wachten. In de verte zie ik de kruin van de majestueuze rode beuk in de tuin van Chalet des Houx. Die boom moet er al hebben gestaan toen Neel Doff op 11 juni 1934 in haar dagboek een toekomstbeeld beschreef. Ze moest eens weten hoe dicht ze toen bij de waarheid zat: "Vreemd... die tuin die ik geplant heb, waar elke boom een vriend is, waarin geen sprietje me onverschillig is, ik weet dat de dood me binnenkort zal dwingen hem te verlaten. Toch zie ik dat rustig onder de ogen. Wat me razend maakt is dat ze mijn bomen zouden kunnen omhakken. En dat het huis, dat geheel geschilderd en behangen is in lichte en warme tinten, zou kunnen worden bedorven door donkere en doffe kleuren. Zie je het voor je met zware half-gesloten gordijnen, die de zon zouden beletten er hoogtij te vieren zoals nu? O God, de gedachte bezorgt me kippevel!"
Naschrift
In mei 2001 had de Raad van State nog steeds geen uitspraak gedaan. De therapeutische gemeenschap Katarsis kan niet langer wachten en is op zoek gegaan naar een andere locatie. De stad Genk pakt sinds kort uit met een nieuw prestigieus project: op het stadsplein wordt weldra een gebouwencomplex opgetrokken dat uit een cultureel gedeelte en een commercieel gedeelte zal bestaan. De gebouwen voor de bibliotheek, de schouwburg en het jeugdcentrum zullen de stadskas 1,2 miljard frank kosten, de prijs van de parkeergarage, de appartementen en de winkelruimten is geschat op 2 miljard frank. Het hele project wordt aangekondigd als "het grootste bouwwerk in België".
En de villa? Die staat er nog. Even. De bronzen klok hangt er echter niet meer. Die heb ik op een stille zaterdag met een hoge ladder van de muur gehaald. Drie van de vier bouten waarmee hij aan de balk was bevestigd, waren reeds doorgeroest. Nog één flinke windstoot en de oude groen uitgeslagen klok - een inscriptie vermeldt het jaartal 1910 - was acht meter naar beneden gestort, waarschijnlijk in stukken gesprongen, zo niet door jongeren of junkies meegenomen en verpatst. De stem van de villa zou dan voorgoed het zwijgen zijn opgelegd. Na overleg met de directeur van Katarsis heb ik besloten de klok weldra aan hem te overhandigen. 'Klokke Keetje' zal een centrale plaats krijgen in zijn nieuwe afkickcentrum, waar dat ook moge komen. Verslaafden die tijdens hun ontwenningskuur in paniek raken of het opeens niet meer zien zitten, kunnen dan de klok luiden en zo hun lotgenoten en de hulpverleners in de gemeenschap waarschuwen. Neel Doff zou er verguld mee zijn.
Marc Holthof
te/ep/22 s
Sinds de jaren zeventig klinkt de naam vertrouwd. Keetje Tippel is in de populaire opvatting een hilarisch hoertje, arm maar proper, dat postuum door filmer Paul Verhoeven beroemd is gemaakt. De film bracht maar een deel van de legende, laat staan van de waarheid aan het licht. Neel Doff, zo luidde haar echte naam, was een mevrouw die kort in de prostitutie heeft vertoefd. Dat klinkt al heel anders. Maar bovendien was zij het grootste deel van haar leven een dame van stand, met relaties in de wereld van kunst- en onzin, van Antwerpse en Brusselse bourgeoisie - en niet de meest petite. In het begin van de vorige eeuw heeft ze ook een tijdlang in Genk gewoond. Deze Limburgse vlek was weliswaar niet de navel van de wereld, hoewel het in die periode dankzij André Dumont (steenkool) zowat de navel van de Belgische economie is geworden. Schrijver Stefan Brijs is eveneens van Genk, vandaar ongetwijfeld zijn belangstelling voor het onderwerp. Hij heeft er een literair-historische reconstructie van gemaakt, die het lezen waard is. Geen standaardwerk. Er waren immers al een paar heuse biografieën van Keetje/Neel verschenen, onder meer van Eric Defoort. Dat is zelfs bekroond met een speciaal daartoe gecreëerde prijs. Keetje Tippel was geen Mata Hari, maar er zijn parallellen te trekken. Interessanter om lezen is de metamorfose van Genk, obenav is die gegaan, zoals dat in het Limburgs heet. De villa van Doff staat er nog, nou ja, zo goed als vernield. Eerst door verwaarlozing, recentelijk ook door vandalisme.
Els De Bodt
i /un/02 j
Stefan Brijs reconstrueert het leven van schrijfster Neel Doff en de geschiedenis van Genk in 'Villa Keetje Tippel'
Dertig jaar lang, van 1908 tot 1939, bracht de schrijfster Neel Doff de zomers door in Chalet des Houx, een prachtige villa in hartje Genk. De villa dankt, net als Neel Doff, haar bekendheid en naam vooral aan de geruchtmakende film 'Keetje Tippel' van Paul Verhoeven uit 1975. Maar ondanks die film weten weinig Genkenaren hoe Keetje Tippels echte naam luidde, noch kennen ze de geschiedenis van de villa of van die van haar bewoonster. Meer zelfs, wat ooit Neel Doffs droomwoning was, is nu nog slechts een trieste bouwval. 's Nachts bevolkt door junkies die er een vuurtje stoken met de restanten van de houten vloeren. Op een van de buitenmuren grijnslacht een cocaïnesnuivende Bert uit Sesamstraat, door de vernielde ramen op de eerste verdieping groeit klimop naar binnen.
Binnen baan je jezelf voorzichtig een weg langs ingetrapte deuren en kasten en vloeren bedekt met puin, scherven, vodden, opengesneden colablikjes en injectienaalden. Op een met graffiti bekladde schouw staat eenzaam een nauwelijks gebruikte rol wc-papier, aan een rottende balk hangt een touw met een knoop erin. «De villa was jarenlang eigendom van de NV Kolenhaven, een dochtermaatschappij van de Kempense Steenkoolmijnen,» zegt Stefan Brijs. «Toen de laatste bewoners na de definitieve sluiting van de mijn van Winterslag in 1988 het huis verlieten, bleek de gemeente Genk niet geïnteresseerd in de aankoop van de villa en het omliggende park. Het bestuur van de NV Kolenhaven besloot om de villa dan maar te slopen. Dat nieuws haalde de nationale pers en trok de aandacht van de directeur van ontwenningscentrum Katarsis. Die was op zoek naar een grotere locatie voor het het centrum en de bedreigde villa leek hem uitermate geschikt. Maar de gemeente weigerde Katarsis een bouwvergunning toe te kennen onder het mom dat 'het project niet past in de verdere stedelijke ontwikkeling van het centrum van Genk' en meldde dat 'de bestemming van het gebouw niet verenigbaar is met de wijk.' Waarop een kat-en-muisspel losbarstte tussen de gemeente, de NV Kolenhaven en Katarsis. Nu, tien jaar later, ligt het lot van de villa nog altijd in handen van de Raad van State en staan bouwpromotoren te trappelen om de zaak met de grond gelijk te maken en er flatgebouwen neer te poten.»
Cliché
Brijs: «Ik heb altijd ergens in mijn achterhoofd wel geweten dat in Genk een Villa Keetje Tippel stond, maar ik heb eigenlijk nooit het verband gelegd met de schrijfster Neel Doff. Tot ik twee jaar geleden in Het Belang van Limburg een artikel las met als titel 'Villa Keetje Tippel dreigt te vervallen'. Ik wist meteen dat ik daar een boek over zou maken, of er toch in elk geval een artikel over zou schrijven.»
«Er is een biografie van Neel Doff, maar de jaren die zij in Genk doorbracht, komen daarin nauwelijks aan bod. Ik vermoed dat Evelyne Wilwerth, de Franstalige auteur van die biografie, geen Nederlands kende en geen onderzoek in Genk heeft gedaan. Toen ik eenmaal doorhad dat er nog zoveel te vertellen viel over de jaren die Neel Doff in Genk doorbracht, wist ik: dit is stof voor een boek. Want als er al iets geschreven was over haar jaren in Genk, was het in negatieve zin. Zij had enkel de naam in haar boeken 'brutaal, kleinerend en beschamend toestanden en personen te beschrijven'. Dat cliché wilde ik doorprikken. Neel Doff verdiende beter.»
Op basis van haar romans, dagboeken en brieven en met behulp van Benny Vangeneugden, bibliothecaris in Genk en nazaat van de familie Vangeneugden, het boerengezin dat op een boogscheut van Chalet des Houx woonde en dat Neel Doff regelmatig opvoerde in haar boeken, reconstrueerde Stefan Brijs zorgvuldig de laastste dertig jaar uit het leven van de schrijfster. «Ik heb me al vaak de vraag gesteld waarom nooit eerder iemand dit boek heeft geschreven. Ik ben ervan overtuigd dat als de villa in om het even welke andere stad had gestaan, dit verhaal al lang verteld was geweest. Het lijkt alsof men heeft gewacht tot er een Genkse schrijver opstond die het aandurfde.»
Camille Huysmans
Net als in 'Kruistochten' (1998), waarin hij de toestand van de vaak verwaarloosde graven van door hem bewonderde schrijvers aanklaagt, geeft Brijs in 'Villa Keetje Tippel' uiting aan zijn ongenoegen over de toestand van villa 'Chalet des Houx' en de bouwwoede van de stad Genk. «Ik heb het boek niet uit woede geschreven; het is geen afrekening. Ik vind enkel dat deze zaak aangekaart móet worden. Dat huis is de bron voor zoveel verhalen; in de geschiedenis van Neel Doff vond ik de geschiedenis van Genk, mijn eigen geschiedenis, die van de burgerij, van het opkomend socialisme... en nu staat het op instorten. Men had van die villa zo'n mooi museum kunnen maken, niet alleen een Neel Doff-museum maar ook een heemkundig museum. De stad Genk doet helemaal niets aan het conserveren van haar verleden en dat neem ik haar kwalijk. Door een nieuw cultureel centrum van 1 miljard neer te poten, wil men nu een ander en groter publiek aantrekken. Maar zo werkt dat niet, je moet vertrekken van de basis, eerst je eigen geschiedenis promoten, dóór een mijnmuseum, door een Neel Doff-museum op te richten en pas daarna kan je nieuwe dingen initiëren. Van mijn part mogen ze 100 appartementsgebouwen optrekken, als ze ook iets doen aan de restauratie van historisch belangrijke, bestaande gebouwen.»
«Vreemd is ook dat niemand hier Neel Doffs verhaal kent, terwijl mensen als Felix Timmermans en Camille Huysmans er geschiedenis schreven. Tijdens de -trouwens allereerste burgerlijke- begrafenis van Georges Serigiers, Neel Doffs tweede echtgenoot, heeft Camille Huysmans hier op het kerkhof namens de socialistische partij een speech voorgelezen. Geen enkel ander dorp of stad kan zeggen dat ze getuigenissen hebben van de allereerste burgerlijke begrafenis mét een speech van Huysmans.»
Klokke Keetje
Brijs heeft bewust pas nadat hij al enkele hoofdstukken had geschreven, de villa voor het eerst bezocht. «Ik wist dat ze vervallen was maar niet dat ze in zo slechte toestand verkeerde. Het was alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg. Je staat daar en je denkt: 'Hoe heeft men dit zo ver laten komen'. Zeker als je weet dat zowat elke priester, tot de Bruggeling Guido Gezelle toe, in die buurt een eigen straat heeft gekregen. Terwijl Genk nooit meer zo'n grote schrijver in huis zal hebben. Of ik zou zelf mijn best moeten doen. (lacht).»
Inmiddels is Brijs vaste klant ten huize 'Chalet des Houx'. Meermaals per week klautert hij over de omheining en inspecteert hij de villa.
Een maand geleden ging hij zelfs verder dan dat. «Net onder de dakgoot hing de grote klok die Neel Doff driekwart eeuw geleden tegen de gevel liet bevestigen. Je zag zo dat die klok elk moment naar beneden kon vallen en daarom heb ik beslist om ze te stelen. Ik ga altijd uit van de vraag: 'wat zou Neel Doff daarvan gedacht hebben?'. Als ik in de villa ben, zie ik haar; ik voel de pijn die zij zou voelen als ze het huis nu zag. Daarom heb ik op een stille paaszaterdag met twee handlangers de klok naar beneden gehaald. Enkele dagen later kreeg ik de directeur van De Voorzorg, het socialistisch ziekenfonds dat ook de belangen van Katarsis behartigt, aan de lijn. 'Die klok zou dringend moeten weggehaald worden,' zei hij. 'Ik heb hem', zei ik. Ik zag hem door de telefoon wit wegtrekken. 'Wees blij dat ik hem naar beneden heb gehaald, voor hij door de junkies wordt meegnomen en verpatst', zei ik. Bleek dat hij de klok een centrale plaats wou geven in het nieuwe afkickcentrum dat De Voorzorg bouwt. De klok zou er dienst doen als noodklok, een bestemming die ze ook ten tijde van Neel Doff al had. Als een van de junkies of alcoholverslaafden het gevoel heeft dat hij de situatie niet meer aankan of dat hij wil stoppen met de behandeling moet hij de klok luiden zodat alle hulpverleners en lotgenoten weten dat ie in nood is. Zelf had ik de klok gestolen met het idee hem terug te hangen als de villa gerestaureerd wordt, maar ik vond het initiatief van De Voorzorg zo mooi dat ik van plan ben om hem tijdens de presentatie van het boek officieel te overhandigen aan het afkickcentrum. We noemen haar 'Klokke Keetje' en tot er ooit museum komt, blijft ze in het centrum. Ik ben ervan overtuigd dat Neel Doff dat ook zo gewild zou hebben.»
Maurice Vanhoyland
i /un/09 j
E plannen om een afkickcentrum in de Villa Keetje Tippel onder te brengen, kunnen de redding betekenen van dit huis.'' Dat hoopt de Genkse schrijver Stefan Brijs. Hij schreef een boek over Neel Doff, de Nederlandse schrijfster van onder meer Keetje Tippel, die lange tijd woonde in de naar haar genoemde villa. Maar tegen de achtergrond van de verlaten en vervallen villa wegen Brijs woorden licht. ,,Ik vrees dat mijn boek te laat is gekomen'', mijmert hij.
Stefan Brijs stelde donderdagavond zijn vierde boek ,,Villa Keetje Tippel'' voor. Het is een biografie over de schrijfster Neel Doff. Zij verbleef in haar Genkse villa van 1908 tot 1939, telkens in de zomerperiode. Stefan beschrijft tegelijk de geschiedenis van Genk, dat veranderde van een schilderachtig boerendorpje tot een industrieel centrum.
Waarom Stefan de geschiedenis van Neel Doff neerschreef? ,,Veel mensen kennen de film Keetje Tippel. Maar hoeveel mensen weten dat de schrijfster Neel Doff achter deze figuur zit. En hoeveel Genkenaren, denk je, weten dat diezelfde Neel Doff lange tijd in Genk, in de ,,Chalet des Houx'' zoals de villa vroeger heette, verbleef.''
Ook Brijs associeerde tot voor enkele jaren de villa niet met Keetje Tippel en Neel Doff. Vorige week nog werd vuur gesticht op de eerste verdieping van de villa, die in de loop van de jaren al flink vervallen geraakte. De eens zo statige villa is niet meer of minder dan een krot; een trefpunt ook voor drugsgebruikers die het daar best naar hun zin blijken te hebben.
,,Maar ook een krot dat deel uitmaakt van een rechtzaak voor de Raad van State'', weet Brijs. Tijdens de voorstelling van zijn boek maakte hij gewag van de politieke strijd die woedt over de bestemming van dit, eens zo prachtige en statige bouwwerk. De buurt en de CVP-meerderheid zien liever geen afkickcentrum in de residentiële wijk.
Stefan is de plannen van de vzw Katarsis wél genegen. Die organisatie van socialistische signatuur wil er een drugontwenningscentrum huisvesten.
,,Het zou een zegen zijn geweest voor de villa'', kijkt Brijs uit op de sterk verwilderde tuin. ,,Bovendien zou het een eerbetoon zijn geweest aan een dame die als kind opgroeide in armoede en prostitutie en die op 50-jarige leeftijd haar schrijverscarrière begon. Ideaal zou geweest zijn om een museum rond de figuur van Neel Doff in deze villa uit te bouwen.''
Volgens Brijs zou dit getuigen van een doordacht beleid op maat van de Genkenaar, in plaats van de prestigeprojecten waaraan het stadsbestuur werkt. ,,Dat is pas de manier om cultuur naar het volk te brengen. Niet zoals dat weldra in Genk gebeurt, door een volledig nieuw cultureel centrum te bouwen, op papier gezet door buitenlandse architecten en met een prijskaartje van één miljard.''
Klok luiden
Nog tijdens de voorstelling deed de schrijver Ward Lambrechts, de man achter het drugontwenningscentrum Katarsis, een klok ,,Klokke Keetje'' cadeau.
,,Tijdens een van de vele bezoeken aan de villa en de omliggende tuin, zag ik een oude klok tegen het huis hangen. Nog even en het kleinood zou naar beneden gedonderd zijn. Ik heb de klok dan maar verder los gemaakt; en hier is ze dan. Ik schenk ze symbolisch aan de vzw Katarsis, in de hoop dat de vzw ooit een onderkomen zal vinden in de villa. Een verslaafde die het niet meer ziet zitten, zou dan de klok kunnen luiden.''
Maar dat is weinig realistisch, vreest Brijs. ,,Ik denk niet dat Katarsis ooit een onderkomen zal vinden in de Villa Keetje Tippel. Daar komt mijn boek wat te laat voor. En toch zouden we Neel Doff de eer moeten bewijzen die ze verdient. Ik vraag daarom aan de gemeente: Geef Neel Doff wat haar toekomt. Geef haar een eigen laan, een eigen plein, een standbeeld... ze verdient het.''
Drs. W.A. Fasel
Dit boek is vooral een aanklacht tegen de manier waarop in België met culturele erfenissen wordt omgegaan. In het kort komt het er op neer dat de villa waarin Neel Doff (1858-1942) haar autobiografische boeken schreef over Keetje Tippel (het pauperskind dat zich via prostitutie opwerkte tot rijke burgerdame) door niemand als cultureel erfgoed wordt gezien, met als gevolg verloedering en verval, tot het gebouw waarschijnlijk moet worden gesloopt. In dit licht beschrijft de auteur uiteraard ook de levensloop van de schrijfster en haar verblijf in Genk, waar de villa staat. Het boek is voorzien van een aantal foto's van de schrijfster en het gebouw. Een boek dat behalve door de verontwaardiging ook door de gedetailleerde kennis van het onderwerp blijk geeft van de waarachtige betrokkenheid van de Vlaamse schrijver (1969, onlangs verscheen ook zijn goed ontvangen roman 'Arend'*). Een aardige aanvulling op Evelyne Wilwerth: 'Neel Doff, de biografie' en Eric Defoort: 'Neel Doff, leven na Keetje Tippel'**. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.