Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 1999 |
Woord Volwassenen Poezie : NOLE |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 1999 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOLE |
Koen Vergeer
ob/kt/27 o
Leonard Nolens
Voorbijganger
Querido, Amsterdam, 71 p., 650 frank.
Nolens is Nolens. Altijd dezelfde, maar wat wil je van een dichter veroordeeld tot het romantisch-absolutisme. Als een Sisyfus is hij gefixeerd op slechts één doel: het leven zo compleet mogelijk aanwezig te maken in zijn werk, zijn dagboeken en zijn gedichten. Er is niet zo'n groot verschil tussen gemoeds- en syntactische bewegingen, tussen woordkeus en gedachtegoed, noteerde Nolens in zijn vorig jaar verschenen dagboek. Beide behelzen elkaar. Gedichten zijn waarschijnlijk de meest geconcentreerde vorm, met de grootste verdichting, een zuiverder, geloogder woordkeus en gedachtegoed. Maar Sisyfus indachtig zijn ze daarom ook het risicovolst, het snelst tot mislukken gedoemd. Voor een romantisch-absolutist is poëzie, alle kunst, het hele leven eigenlijk, onbegonnen werk.
Maar dan lees je in Nolens' nieuwste dichtbundel, Voorbijganger, deze verbijsterende zin: "Het onbegonnen werk is af." Een zin die zich laat lezen als een trompe-l'oeil-plaatje: nu eens een verleidelijk jong meisje, dan weer een oude tandeloze heks. Poëzie is onbegonnen werk, iets wat nooit dat absolutum bereiken zal, maar het is ook letterlijk werk dat nog nooit echt begonnen is. Prompt tuimelen er heel wat Verzamelde Werken uit de kast. Is poëzie nog nooit aan het ware werk begonnen? Maar hoe kan het dan af zijn?
Nolens, altijd dezelfde. De dichter die het grote woord niet schuwt. Zwaarbeladen beelden in een bijna archetypische naaktheid, en daar gooit hij zo nodig nog een klodder sentiment tegenaan, zoals alleen Nolens dat mag, want kan. Het gedicht 'Geboorte' bijvoorbeeld, waarin de dichter een boot, met daarin de as van zijn vader, aan de golven prijsgeeft. Zwaar, beladen. En dan: 'Ik heb mijn kleren uitgedaan waarin hij stierf.' Heftig. En tot slot de klodder sentiment: 'Zijn rechtermouw was nat van inkt en tranen.' Er zullen poëziepolities zijn die hier van gruwen, maar van mij mag het: het is over de rand, maar het is echt, Nolens.
Over de rand, natuurlijk, dat is het lot van Sisyfus.
Nolens, altijd dezelfde. Hij lijkt het in Voorbijganger te bevestigen. Sterker dan ooit verwijst deze bundel naar voorgaande bundels. Alsof er weer een tiende millimeter aan een immens koraalrif is gegroeid. Er is een vervolg op gedichten uit Tweedracht, er is een vervolg op het mysterieuze 'Bres' uit En verdwijn met mate, en net als in die bundel is er een zich toe-eigenen van een grote collega-dichter.
Eerst 'Bres'. In Voorbijganger zet Nolens de mysterieuze, nogal gewelddadige strooptocht op weg naar nergens voort. Het is een gedicht in wording, het lijkt vooral een hopeloze veldtocht van uiteenvallende mensen in een uiteenvallende wereld: "Maak van ons geen mens en geen verhaal. / Wij zijn de naakten die zich hullen / In brandende vlaggen, / In de namen van geschonden grenzen. (...) Wij nemen elkaar de maat / Met de mateloze centimeter van Gods afwezigheid." 'Bres' lijkt een poging om te ontkomen aan een al te comfortabel geformuleerde wanhoop, een gevaar dat de romantisch-absolutist voortdurend bedreigt. Daarom is vroeger niet onverdeeld beter: "Vroeger was onze mens een mond / Op een voetstuk, een hoogstaand gat, / Een sportieve profeet, een oogopslag / Die wegvliegt om in de staalblauwe hemel / Een spoor te krassen van hoop." Toch blijft, zoals overal in Nolens' werk, de regressie (of progressie, wie zal het zeggen?) naar een safe haven aanwezig: "Geboren worden en slapen, vrijen en thuiskomen / Van een lastige reis, dat doen hier velen 'snachts - / Ook doodgaan, maar dat is altijd pas voor straks".
Hier laat zich het onbegonnen werk betrappen. Het overgrote, de ultieme regressie/progressie is de dood, maar die wordt altijd weer uitgesteld. Zelfs het naamloze bataljon in 'Bres' kan dobbelen, plunderen en versterven wat het wil, ook dat bataljon is eigenlijk maar naar één ding op weg.
Het onbegonnen werk. Uiteindelijk valt het compleet aanwezige leven samen met de dood: dat is het axioma van de romantisch-absolutist. Misschien ben ik pas een dichter als ik dood ben, verklaarde Nolens ooit in een interview. Tja, en als dan een grote, bewonderde en misschien zelfs wel eens benijde collega sterft, ja dan barst een romantisch-absolutist niet alleen van verdriet, maar ook van jalousie de métier, en misschien is dat wel hetzelfde.
Pièce de résistance van Voorbijganger is de fraaie cyclus 'In memoriam Herman de Coninck'. Het is bij de dood van De Coninck dat Nolens noteert: "Het onbegonnen werk is af." De dode dichter is voorbij het punt waar Sisyfus nooit geraakt.
De cyclus is een voortdurend gesprek met de dode, die tot slot zelf het woord krijgt. Voortdurend worstelt Nolens met zijn verdriet, herinnering, schuldgevoel (de schuld zomaar voort te leven). En in een absolute poging om de dood te doorgronden, te bezweren, te hebben, eigent Nolens zich nogal wat van De Coninck toe: "Tijd heeft je pen in mijn handen genomen". Of:
Kijk mij, Herman, maar kijk dan toch, ik loop.
Ik loop in een broek.
Ik loop in een broek over straat.
Ik loop met jouw benen.
Ik loop met jouw benen in jouw broek.
Ik loop met jouw benen in jouw broek over jouw straat.
Jaja, dat kan ik.
En of ik dat kan.
Ik kan dat allemaal.
Natuurlijk spreekt hier de overmoed, en het is in hetzelfde gedicht nog maar de vraag wie de dans leidt - "En wat kun jij? / Mij aan de praat houden" - maar dat maakt dit gedicht, deze hele cyclus, juist zo intrigerend. Ten slotte vindt Nolens in al zijn geworstel een plaats, een rol ten opzichte van die overgrote dood.
Laat mij maar leven.
Ik ben sterk genoeg
Om je afwezigheid te dragen.
(...)
En ook jij hebt iemand nodig
Om de knopen los te maken
Van je fuik, je los te laten
In rustiger vaarwater hier.
Dat kan geen mens alleen.
In En verdwijn met mate schreef Nolens een vergelijkbare cyclus over Claus. Alleen: Claus leeft. Maar veel verschil maakt het niet, voor Nolens dan, want in zijn dagboek citeerde hij uit een brief aan Claus: "Ik heb jou in de mond genomen zoals ik dat zou doen als je dood was en zoals jij dat zelf met anderen hebt gedaan. Zo schrijven is een risico, maar daarzonder kan ik het niet. Als dichter heb ik altijd het gevoel nodig dat ik raak aan een taboe. Dat wil in mijn geval meestal zeggen: als een dief inbreken in het rotsvaste, weldenkende huis van de identiteit en integriteit, die van anderen en die van mezelf."
Inbreken, een taboe raken: over de rand gaan, een romantisch-absolutist kan niet anders. In de cyclus over Herman de Coninck is dat het best voelbaar, in die gedichten komt ook de bezwerende retoriek (de herhaling, het ritme) van Nolens het sterkst naar voren, en dan vind ik hem op z'n best.
Nolens, altijd dezelfde,
gelukkig wel.
Jos Joosten
ob/kt/28 o
Ik geloof dat in weinig Nederlandstalige poëzie het woord ,,ik'' zo frequent verschijnt - en zo letterlijk verwijst naar de auteur - als in het werk van dichter en dagboekschrijver Leonard Nolens. Met opzet noem ik Nolens meteen in beide hoedanigheden, want de dwarsverbanden liggen voor het rapen tussen zijn poëzie en de dagboeknotities die hij zo'n jaar of tien begon te publiceren. Intussen verschenen daarvan vier delen, waarvan het meest recente, Een lastig portret , vorig jaar uitkwam. In een Een lastig portret is het slot van de laatste aantekening, die gedateerd is op 17 december 1996, een poëticaal statement over zijn eigen werk. Nolens' dichterlijk streven is, zo lezen we, ,,de lezer te laten geloven in de tekst als een manier van leven. En daar is het jou tenslotte om te doen. De rest is literatuur. [...] je zoals de meeste veelbelovende dichters van tegenwoordig de lezer blijven inpeperen dat tekst tekst is; dat gedichten uiteindelijk uitsluitend van woorden zijn gemaakt? je voortdurend en ostentatief je gereedschap tonen? En je, zoals een van die jonge dichters onlangs zei, door middel van lastige gedichten aantonen dat het gedicht in feite onmogelijk is? Nee, daar pas je voor, omdat er ook nog zoiets bestaat als het genot van het lezen. En van het schrijven! Het voluntarisme van jonge academici die hun theoretische inzichten door hun verzen weven is aan jou niet besteed.''
Even voor de goede orde: waar Nolens het in dit dagboekfragment over ,,jij'' heeft, bedoelt hij het eigen ,,ik'' als dichter.
Het zijn nogal wat vragen die Nolens opwerpt, sprekend over zijn eigen dichterlijke positie, waarbij hij als vanzelf zowel de antwoorden als enkele veelgehoorde misverstanden omzeilt die me zijn literaire uitgangspunt nochtans lijken te typeren. Voor Nolens heb je, kort gezegd, het ,,echte'' leven - het zijne dus - waarover geschreven kan worden in gedichten - de zijne -, en daarnaast heb je ,,literatuur'' en dat zijn de met theoretische inzichten doorspekte, lastige gedichten van academici.
Nu is Nolens hier wel erg eendimensionaal, om niet te zeggen enigszins populistisch. Waarom bijvoorbeeld het gemakzuchtige vooroordeel weer eens gereanimeerd dat men aan ,,moeilijke'' poëzie niet ook plezier zou kunnen beleven?
Los daarvan is een ander misverstand verstrekkender, vooral ten aanzien van Nolens' eigen poëzie. Hij breekt de staf over academici die poëzie als niets dan woorden wensen te zien, omdat hijzelf in poeticis het ,,ware'' leven van vlees en bloed vertegenwoordigt. Maar ook Nolens' werk is, of hij dat nou leuk vindt of niet, ondergeschikt aan de wetmatigheid dat zijn ,,ik'' zich openbaart in zijn poëzie. Ikzelf heb Nolens nog nooit 'in het echt' gezien, gehoord of horen spreken, en heb me zodoende alleen al noodgedwongen te beperken tot wat mij in zijn poëzie en andere teksten verteld wordt. Aan de leeshouding die daaruit volgt, is helemaal niks theoretisch of academisch. En zelfs al kende ik Nolens wél, dan nog zou het een illusie zijn dat ik zijn neergeschreven ,,echte'' leven uit iets anders halen kan dan uit de subjectieve, gestileerde en geselecteerde woordkeus van zijn geschreven teksten.
We kunnen gevaarloos stellen: Nolens' belangrijkste onderwerp is Nolens. Ook in de juist verschenen bundel Voorbijganger keren de vertrouwde thema's en motieven weer. Nog altijd is de literatuur de enige levensvorm. In de nieuwe gedichten figureren opnieuw geliefde, familie en vrienden, het verblijf in Missenburg (de plaats waar de dichter zich terugtrekt om te schrijven) en het ouderworden (de dichter is net de vijftig voorbij). Bij Nolens' klassiek-dichterlijke inslag past een - beperkt - aantal vastliggende topen. Het is het palet van de typisch dichterlijke dichter: vergankelijkheid en dood (let op de titel ,,voorbijganger'') zijn de primaire kleuren, en die worden aangevuld met afgeleide tinten als melancholie, eenzaamheid en miskenning. Deze autobiografische thema's en dichterlijke motieven zijn duidelijk in ,,Nieuwkomer'', waarvan dit de eerste vier strofen zijn:
De weg was lang. Uw deuren blijven dicht.
Ik ben verboden. Ik ben niet gepermitteerd.
Ik ben geen kunst. Ik mag uw kerk niet in.
En toch ben ik familie van de canon.
Maar ik snap het, honger op kapotte schoenen
Is nog geen Van Gogh, en mijn vermoeide gang
Is geen nocturne van Chopin, de zweetlucht
Van mijn vierkante verschijning is geen Loos.
De klink zit klem. De sleutel is gebroken.
En morgen word ik vijftig, een vlezig gesprek
Met Missenburg - geen Dante doet het mij voor.
Geen jij, geen sciencefiction doet het mij na.
Vijftig jaar, Rimbaud, ben ik niet doodgegaan.
Vijftig jaar heb ik mijn dood overleefd.
Ik lig nog voor de hand en voor het grijpen.
Het is niet mogelijk om niet mijzelf te zijn.
Misschien hoeven we er niet direct van uit te gaan dat Nolens zélf onwelriekend, hongerig op kapotte schoenen zijn weg zoekt, maar dan nog is de toonzetting binnen het autobiografische kader duidelijk: deze kunstenaar is miskend en wordt door de smaakmakers ten onrechte niet als gelijke beschouwd van salonfähige kunstenaars als Chopin en Van Gogh.
Die namen zeggen iets over het romantisch verlangen dat hieruit spreekt: iedereen herkent in deze twee moeiteloos de verpersoonlijking van respectievelijk romantische dweepzucht en miskenning. Ze zijn standaard in het kleinburgerlijk begrippenarsenaal als het erom gaat het stereotype van de artiest neer te zetten.
Daarnaast is de laatste regel, waarin zich de ,,ik'' weer aandient, veelzeggend. Nolens pareert impliciet een van de belangrijkste statements van de vroegste avant-garde, namelijk het fameuze ,,ik is een ander'' uit Rimbauds Zienersbrieven . Dat citaat gaat bij Rimbaud overigens vooraf aan al even veelzeggende regels: ,,Het is fout om te zeggen: Ik denk. Het zou moeten zijn: Men denkt mij.'' Meer dan als modieuze moeilijkdoenerij, kun je deze uitlating zien als historisch keerpunt waarop men er zich binnen de poëzie rekenschap van gaf dat het ,,ik'' zich niet per se beschrijfbaar in logische samenhang vertoont. De ,,ik'' is hooguit een constructie en geenszins een vanzelfsprekende kenbare eenheid.
Het moge duidelijk zijn dat dat Nolens' opvatting niet is. ,,Het is niet mogelijk om niet mezelf te zijn'' is maar één van de variaties op het thema van de ik-gerichtheid: ,,Ik ben mijzelf. En ik erken geen meester meer / onder de levenden'', lezen we ergens. Of we zien hoe, als slot van een gedicht over een schilderij van Francis Bacon, de ,,ik'' indirect weer binnensluipt:
Ik zag het, ik zie het, ik zie hem nu helemaal voor me.
Ik kende die man, ik herkende hem plots.
Die man is de enige zoon van mijn moeder.
Dat laatste overigens een wel erg slechte vondst, die intussen al decennia rondgaat als afgezaagde revuegrap (en als zodanig ook uitgebreid aan bod komt in Kees 't Harts nieuwe roman De revue ).
Het persoonlijke heeft in Voorbijganger bijna overal volledig de vrije hand. Het duidelijkst wordt dat in de afdeling ,,In memoriam Herman de Coninck (1944-1997)''. Hier bereikt het particuliere een zodanig niveau dat het de poëzie onherroepelijk in de weg staat. Uiteraard is mij de naam Herman de Coninck bekend, en dan vooral eigenlijk ook weer zijn werk, alsmede de verhalen over zijn leven en werk. Maar meer dan gelezen verhalen is hij dus voor mij niet. De aan De Coninck gewijde gedichten van Nolens veranderen daar weinig aan. Ik twijfel geen moment aan de oprechtheid van Nolens' verdriet en de klap die het overlijden van zijn vriend hem bezorgde, maar er is in Nolens' formuleringen nergens iets wat de treurnis, het verlies of de eenzaamheid van de achtergeblevenen tot meer maakt dan een ingevuld standaard-dichterlijk rouw-sjabloon.
Een beginstrofe als die van ,,Oostduinkerke'' heeft het hoge ,,nou en?''-gehalte dat veel van Nolens' gedichten hebben. Alleen valt het bij dit onderwerp pas echt op.
Alles, de nacht,
De sigaretten,
De whisky en wij,
alles was op.
In de verhalen rond De Coninck figureren inderdaad nogal eens rookwaar en uiteenlopende alcoholica, zodoende valt voorgaande strofe wel een beetje te plaatsen. Alleen is het mij, als buitenstaander, onduidelijk wat ik, onschuldig lezende lezer, ermee moet.
Nogmaals: ik geloof zonder meer dat de herinnering aan een gezamenlijk verblijf in Oostduinkerke Nolens zélf oprecht dierbaar zal zijn. Ik weet alleen niet goed wat ik als lezer met zulke regels kan aanvangen. Daarbij stoort het juist bij deze gedichten dat ook hier nogal eens de slagschaduw van Nolens' gepolijste ik over de versregels valt. Bij zo'n precair onderwerp word je in poëzie extra geattendeerd op formele en inhoudelijke redundantie en effectbejag.
Nolens gelooft in een complete en vooral compleet kenbare mens, en zichzelf wil hij als zodanig zo volledig mogelijk manifesteren in zijn poëzie. Hierin vertoont zijn werk veel overeenkomsten met het proza van Jeroen Brouwers. Ook de inhoud van diens oeuvre heb je binnen de twee minuten samengevat, alleen is het, als hij maar een beetje op zijn best is, zijn stijl die maakt dat eenmaal lezend de precies zo zelfgerichte thematiek zich onontkoombaar binnendringt. In poëzie stelt zich dat probleem van de stijl uiteraard des te nadrukkelijker. En het probleem is nu dat Nolens' formuleringen die onontkoombaarheid allerminst hebben. Zijn woorden zijn schoongepoetst, de zinnen verchroomd en alles wat er staat, staat er netjes met een duidelijke reden waarom. Niet minder, maar vooral ook niet méér.
Het zijn de weinige uitzonderingen in Voorbijganger die doen vermoeden hoe dit alles interessanter had kunnen zijn. Het openingsgedicht ,,Kunstkritiek 1'' is er zo een: een balorig gedicht vol woordspel, waarin Nolens zich ergens bevindt tussen klankpoëzie en drinklied. En vooral het zesregelige gedichtje ,,Vermenigvuldiging der broden'', toont met zijn vrijere toon en opbouw, zijn lichtheid en ambiguïteiten, meteen een veel boeiendere dichter.
Jezus Christus, jij?
Heb jij mij dat geleerd?
Want het is waar, het is
Raar brood dat ik hier bak.
Ik deel en deel maar uit,
Mijn god het kan niet op.
Maar voor het overige overheerst in Voorbijganger het loodzware en bloedserieuze. Nergens dwingt een bijzondere vorm aandacht voor de thematiek af. Dus zou hooguit nog het thema zélf kunnen boeien - en dat is evenmin het geval. Nolens' poëzie is totaal transparant, overbeheerst en ontbeert mysterie of weerbarstigheid die haar spannend zou maken.
Het valt in het dagelijks leven al niet mee naar iemand te luisteren die zoveel en zo nadrukkelijk over zichzelf praat. Er is niets anders dan de poëzie waardoor de persoon achter de dichter Leonard Nolens mij als lezer zou kunnen interesseren. Voorbijganger heeft me geen aanleiding gegeven dat anders te bekijken.
LEONARD NOLENS, Voorbijganger, Querido, Amsterdam, 72 blz.
Paul Demets
ua/an/03 j
IN MEMORIAM HERMAN DE CONINCK
BOEKEN
Een mens moet maar niet te hoog oplopen met zijn vak, want in het eerste gedicht uit de cyclus Bres II noteert Leonard Nolens in
zijn nieuwe bundel Voorbijganger: 'Wij haten de poëzie van journalisten,/ Hun sensationele lyriek van onze verveling,/ Hun brio
van ons verdriet.' Gelukkig bestaat er nog een verschil tussen oorlogsverslaggeving en poëziekritiek - hoewel --, maar toch kijkt de dichter op een andere manier naar de wereld en luistert hij nauwkeurig om met die perceptie van de werkelijkheid aan de slag te gaan. Nolens is ook een verslaggever, maar dan één die met een onweerstaanbaar lyrische toets, muzikaal denkend, op het witte blad in gesprek gaat met zichzelf en de wereld. Het is zijn gesel en zijn zegen, want het is zijn noodzakelijke manier om zijn bestaan te rechtvaardigen. Lezen, schrijven en leven met elkaar verzoenen : Nolens slaagt er wonderwel in, maar het blijft een gevecht zonder compromissen. In zijn laatste dagboeknotitie uit 1996 in Een lastig portret droeg hij zichzelf op : 'Hang dus jezelf maar aan de grote klok. Laat het grote gebaar maar door je kleine verzen heen schemeren. Aligneer je hoofdletters, maar met het passende gevoel voor maat die de passie aanvaardbaar maakt.' Geen theoretische inzichten of alleen maar reflectie op taal dus, maar het lillende leven. Nolens' voortdurende directe ondervraging van zichzelf en de werkelijkheid is behoorlijk onmodieus en dat maakt zijn poëzie kwetsbaar, omdat de dichter zichzelf als uitgangspunt neemt. Alleen is het een behoorlijke misvatting om bij de interpretatie van Nolens' poëzie daaruit te concluderen dat ze zo goed als louter ik-gericht zou zijn. Het 'ik' bij Nolens is een doorgeefluik waardoor anderen - de geliefde, een bevriende dode dichter - voedsel krijgen van de werkelijkheid en op hun beurt de dichter voeden en hem bestaansrecht verlenen.
Nolens geeft die beweging in Voorbijganger weer gestalte in een intrigerend spiegelpaleis. Om te beginnen is er de ik-figuur :
'Vandaag hebben vijf miljard mensen ik gezegd/ Met een zoen, een scheermes, een bord spaghetti, een schot./ Het maakte mij uit. Het maakte mij vijf miljard ik./ Wij noemen dat werkelijkheid. Het heeft geen naam.' Wie kan er dan nog over het grote ego als
vanzelfsprekende kenbare eenheid bij Nolens spreken? Boeiend in dat opzicht is ook het middendeel In memoriam Herman de Coninck, dat enigszins herinnert aan de manier waarop Nolens in zijn vorige bundel En verdwijn met mate de dialoog aanging met Hugo Claus, terwijl de teneur er grondig van verschilt. De dialoog met Claus en zijn speelse poëtica leek eerder op een grimmige confrontatie, waarin Nolens zichzelf niet ontzag.Met de persoon De Coninck - wellicht eerder dan met zijn poëzie, want die komt eigenlijk niet ter sprake - groeit er duidelijk een grotere affiniteit, over de dood heen. Die krijgt zelfs het karakter van een identificatie, want de dichter moet het onvoltooide traject van zijn dode vriend afwerken, precies door het eindpunt een plaats te geven: 'Ook jij hebt iemand nodig/ Om je zelfportret nog rond/ Te krijgen van die val.' In zeker opzicht sluiten de dialogen met Claus en De Coninck aan bij een motief dat al in het vroegste werk van Nolens aanwezig was: de vreemdeling, die
tegelijk een vertrouwde dubbelganger is. De vreemde vertrouwdheid met De Coninck groeit in die afdeling: het is fascinerend om te zien hoe de jij-vorm moeiteloos overvloeit in een 'wij', waarin alle verschillen schijnbaar worden opgeheven tot dat bijna te zwaar om dragen wordt. Volledig opgaan in een ander is ook bedreigend, zoals in Voorbijganger: 'Er ging vandaag,/ Meneer, geen uur/ Geen mens voorbij/ Of ik verdween/ Uit mijn gezicht, laat mij niet los !' De ander is broodnodig, zeker de geliefde. Nolens besluit zijn bundel met twee onontkoombare gedichten in de minicyclus Een paar. Maar het indrukwekkendst is toch de mythische allure van de anonieme 'wij' in Bres II, een afdeling die ook al aanknoopt bij zijn vorige bundel: 'Wij trekken ons uniform van vlees/ Over andermans botten om onszelf te zien.' In Nolens' gedichten kan de mens zichzelf nooit op.
Hij moet ons daar blijven over berichten. Leonard Nolens, 'Voorbijganger', Querido, Amsterdam, 71 blz., 650 fr.
31/12/2000
Niets is zo indrukwekkend als een nieuwe bundel van Leonard Nolens, en tegelijk is niets zo herkenbaar. Precies die hardnekkige consequentie waarmee de dichter al jarenlang aan zijn oeuvre arbeidt, vormt overigens ook de keerzijde ervan. Het lijkt erop alsof iedere nieuwe bundel niets anders vormt dan een zoveelste herhaling van reeds bekende thema's en eenzelfde retorische geweld. Een dergelijke denigrerende benadering -- die nochtans optreedt in de literaire kritiek bij iedere nieuwe dichtbundel van de dichter Nolens -- gaat evenwel grotendeels voorbij aan het belangwekkende van dit dichterschap.
Voorbijganger bevat inderdaad opnieuw een aantal imponerende verzen rond de aloude thematiek van Eros en Thanatos. Het middelste luik van de bundel brengt de figuur van Herman de Coninck in herinnering. De dichter Nolens bouwt een soort van gedenkmonument op voor een dichter en een mens, in wie hij grotendeels een alter ego van zichzelf herkent. Het is een procédé dat uiteraard herinnert aan de wijze waarop in de vorige bundel Hugo Claus werd opgeroepen. Het thema van de vreemdeling, die tevens de bij uitstek vertrouwde dubbelganger is, vormt echter reeds een belangrijk motief van in Nolens' vroegste gedichten. Tekenend is wel hoe in deze reeks voortdurend de derde persoon verglijdt in een tweede (De Coninck als een dichter die rechtstreeks wordt aangesproken) en in een eerste persoon meervoud, een 'wij' dat als het ware alle verschillen tussen de lotgenoten oplost. In de andere gedichten uit de bundel wordt rechtstreeks het eigen 'ik' opgeroepen, als een ingenieuze constructie van biografische anekdotes én talige retoriek. In de diptiek 'Een paar' wordt tenslotte de geliefde opnieuw ten tonele gevoerd, in liefdesgedichten zoals alleen Leonard Nolens die vermag te schrijven. Het intrigerendst aan deze nieuwe bundel is echter de voortzetting van de reeks 'Bres', waarmee Nolens in zijn vorige bundel En verdwijn met mate aanving. Hier klinkt een anoniemere toon door, terwijl ook de mythische setting van het geheel indruk maakt. Voorbijganger is dus in zekere zin de zoveelste episode in het dichterschap van Nolens, niet zoveel meer maar beslissend ook niet minder dan dat. Van harte aanbevolen, dus. [Dirk De Geest]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.