De fundamenten
Ramsey Nasr
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2019 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : TONEEL : NASR |
Peter Jacobs
il/pr/26 a
Het is verleidelijk: toen ik jaren geleden Gilbert Adairs boekje The real Tadzio in de boekhandel zag staan, moest ik het kopen. De knaap die in Thomas Manns wereldbekende novelle Der Tod in Venedig (1912) en Luchino Visconti's verfilming (1971) door Gustav von Aschenbach aanbeden wordt, heeft echt bestaan; volgens de Britse romancier heette hij Wladislaw Moes (1900-1986), alias Adzio. Thomas Manns verhaal van passie, kunst en verval mag dus gelden als autobiografisch. De Duitse schrijver viel in 1911 wel degelijk voor de schoonheid van een Poolse aristocratische jongen op het strand van het Lido van Venetië. Een beetje verstandige fictielezer weet dat het er eigenlijk weinig toe doet, maar het voyeurisme is vaak sterker dan onszelf. En in tijden waarin 'waargebeurd' een keurmerk voor literatuur is, is het misschien zelfs een troef.
Dat is wat de Nederlandse theatermaker en schrijver Ramsey Nasr ervaart tijdens de voorbereiding van zijn theaterbewerking van De dood in Venetië, in opdracht van sterregisseur Ivo Van Hove.
Geschokt
'Is het nodig om Von Aschenbachs voetstappen na te lopen, een plattegrond van zijn verliefdheid te kunnen maken? Heb je voor het schrijven van een toneelstuk de werkelijkheid nodig - de verzonnen werkelijkheid uit een novelle dan nog?' Om dat uit te zoeken reist Nasr voor de eerste keer in zijn leven en met enige aarzeling naar de stad die hij vooral kent van zijn verzameling oude foto's. Langzaam slokt Venetië hem op; de stad beweegt hem tot tranen toe. In Venetië, en in Mann, komt hij onverwachts zichzelf tegen: de veertiger Nasr ziet zich op de keper beschouwd als een soort onaangepaste eenzaat, die leeft voor en in zijn werk. 'Schrijven is afstel gecamoufleerd als uitstel', voor Mann en voor Nasr.
Venetië inspireert gelukkig ook de theatermaker in Nasr. Zijn oplossing voor de podiumbewerking - die eigenlijk al aangereikt was door Ivo Van Hove - is simpel, misschien simplistisch: Thomas Mann en zijn toegewijde vrouw Katia worden als personages in het stuk geschreven; zij leveren de autobiografische context. Dat klinkt niet bijster origineel, en dreigt alles vlakker en banaler te maken. De consequentie daarvan is natuurlijk ook dat de crush op Tadzio realistischer en dus minder onschuldig wordt. Nasr moet de relatie benoemen. Dat Mann een niet-praktiserende homo was, was allang duidelijk, maar eigenlijk gaat het hier om pedofilie, zij het dan platonisch. Nasr is geïntrigeerd, maar ook geschokt - de jongen was nog geen 11. Stel je voor.
Die 'technische' ingreep dreigt ons van de kern van het boek af te leiden. Dat weet ook Nasr. Mann is Aschenbach niet, hoe sterk en gelegitimeerd ook onze neiging om ze met elkaar te identificeren. De meester-schrijver tilt het verhaal over het niveau van een vakantieliefde en maakt literatuur uit zijn dweepzucht, verwerkt zijn belevenis tot een reflectie over het kunstenaarschap. Aschenbach mag ervaren wat Mann niet kan of wil ervaren. Mann laat zijn personage dan ook sterven, net zoals hij Venetië dodelijk treft met een cholera-epidemie.
Nasr onderzoekt niet alleen aan zijn leestafel in een Venetiaanse bibliotheek de band tussen het leven van de schrijver en zijn novelle, hij gaat ook naar buiten en geeft zich over aan literair toerisme - hij bezoekt het Lido, het verlaten Grand Hotel des Bains, het strand, de plekken waar het boek en de film zich afspelen. En hij probeert afstand te nemen van De Toerist, zoals elke reiziger die over Venetië schrijft, zich tegenwoordig verplicht voelt te doen.
Dat alles levert 'Door niemand aangeraakt' op, een onderhoudend reisdagboek als eerste deel van Mijn dood in Venetië. Het tweede deel, 'Dood in Venetië', is de tekst van het muziektheaterstuk dat enkele dagen geleden in première ging, en dat is zoals steeds een probleem voor de modale lezer. Theaterteksten zijn op papier lastig te ontcijferen voor wie geen regisseur of acteur is.
De Bezige Bij, 176 blz., 21,99 € (e-boek 12,99 €).
sdw
il/pr/16 a
Venetië wordt overspoeld. Niet enkel door water en toeristen, maar ook door schrijvers. Dat is op zich niets nieuws onder de Italiaanse zon. Proust, Ruskin, Rilke, Byron, Pound, Goethe, McCarthy, Morand, Brodsky, Montaigne, Casanova, Goldoni, Da Ponte, James, Montale: in zijn verzameling teksten over de dogestad noemt de Nederlandse schrijver Cees Nooteboom niet weinig van zijn illustere voorgangers bij naam. Dat hun woorden om hem heen vloeien zoals het water in de kanalen, noteert Nederlands grootste hoop op een Nobelprijs Literatuur. In dat druk door gondels bevaren water drijven de laatste tijd overigens opmerkelijk veel Nederlandse woorden. Na Ilja Leonard Pfeijfers grotendeels aan Venetië gewijde liefdesverhaal ‘Grand Hotel Europa’ en Eric Mins en Gerrit Valckenaers’ ‘De klank van de stad: een cultuurgeschiedenis van Venetië’, publiceert naast Nooteboom nu ook voormalig Antwerps stadsdichter Ramsey Nasr een Venetiaanse vertelling. Ramsey Nasr deed in 2018 enkele weken de langzaam zinkende stad aan om er in opdracht van theatermaker Ivo van Hove een toneelbewerking van Thomas Manns novelle ‘De dood in Venetië’ te schrijven. In de ontstaansgeschiedenis die aan de theatertekst werd toegevoegd, vraagt de schrijver en acteur zich op de eerste pagina al af of je voor zo’n adaptatie wel naar Venetië hoeft af te reizen. ‘Heb je voor het schrijven van een toneelstuk de werkelijkheid nodig?’ Blijkbaar wel, want in zijn bewerking van Manns verhaal over de oude schrijver Gustav von Aschenbach, die op vakantie in de ban raakt van een bloedmooie jongen, voert Nasr auteur Thomas Mann als personage op. Het door Jan Versweyveld geënsceneerde resultaat schijnt een esthetisch behoorlijk prikkelende toneelervaring te zijn, maar op papier lijkt Nasrs ingreep veeleer banaal. Al zal het ook op scène niet de eerste keer zijn dat een schepper in gesprek gaat met zijn eigen creatie. De onderliggende amateurpsychologie over de schrijver die zijn geheime verlangens projecteert op zijn personages, is even weinig origineel. En in de dagboekfragmenten, die minder expliciet dienen om duidelijk te maken dat Nasr even dweperig kan zijn als Von Aschenbach, betreedt de schrijver de platgetreden paden van de literaire citytrip. Niet dat er bij Nasr geen enkel waardevol inzicht te rapen valt, maar het perspectief van de toerist die geen toerist wil zijn en zich evengoed vergaapt aan de pracht en praal, heb je weleens eerder gelezen. Wie over Venetië schrijft, kan bijna niet anders dan in herhaling vallen. Daar ontsnapt ook Cees Nooteboom niet aan. Die laat in zijn bundel ‘Venetië: de leeuw, de stad en het water’ zelfs zijn eigen ideeën en metaforen soms twee keer de revue passeren. Maar hoe het ook zij, in La Serenissima werd elke brug, elk kanaal en elke steen van elk gebouw ooit eerder door een ander gezien én beschreven. De kunst zit, uiteraard, in hoe je het doet. Net als Nasr, en velen voor hem, koppelt Nooteboom beschrijvingen van persoonlijke en praktische omstandigheden aan bespiegelingen over de kunst en geschiedenis die hij op zijn omzwervingen tot zich neemt. Alleen doet de winnaar van de Prijs der Nederlandse Letteren het in een taal die zowel uitnodigend als uitdagend is. Nooteboom is erudiet maar nooit belerend. Wanneer hij terugdenkt aan de ‘verrukking en verwarring’ van zijn allereerste blik op de San Marco, vraagt hij zich tegelijkertijd af hoeveel alle ogen zouden wegen die het plein ooit hebben gezien. Meer nog dan de bedenkingen over schilderijen van Tintoretto of een standbeeld van de monnik Paolo Sarpi, zijn het die ongerijmde gedachtesprongen die ervoor zorgen dat het ?jn dwalen blijft in Nootebooms soepel vloeiende zinnen. Het is ook nodig, want net als de steegjes van de stad gaan de teksten in deze bundel allengs meer op elkaar lijken, en ook van stijlvol ?aneren krijg je uiteindelijk zere voeten. Cees Nooteboom kan prachtig schrijven, maar wie ooit in Venetië is geweest, weet dat zelfs schoonheid in te grote hoeveelheden weleens voor indigestie zorgt.
Willem Nijssen
Om zich te documenteren voor een toneelbewerking van Thomas Manns novelle 'De dood in Venetië' (1912) reist Ramsey Nasr naar die stad. Hij doet daarvan verslag in een onregelmatig bijgehouden dagboek. Het verblijf confronteert hem ook wel enigszins met zichzelf, maar de grootste schok is het groeiend besef dat Thomas Mann hoogstwaarschijnlijk verborgen pedofiele neigingen had, die hij naar buiten liet komen in het romanpersonage Gustav von Aschenbach. Die laatste was immers op platonische, maar fatale wijze in de ban van de heel mooie jongen Tadzio, in de novelle veertien, maar in de werkelijkheid van Manns bezoek (in 1911) aan Venetië tien jaar oud. Het tweede deel van deze uitgave omvat de integrale tekst van de toneelversie. In zeer veel korte scènes op een groot, in diverse locaties opgedeeld toneel, ondersteund door multimedia en muziek, wordt daar het dubbelbeeld Mann-Von Aschenbach geschetst, in confrontatie met Manns vrouw Katia (geshockeerd door de neigingen van haar man). Het stuk geeft een goed beeld van het spanningsveld – toen en nu - tussen heimelijke lusten versus 'kunst en eros'.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.