's Nachts komen de vossen : verhalen
Cees Nooteboom
Cees Nooteboom (Auteur), Simone Sassen (Fotograaf)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2019 |
VERDIEPING 3 : SIBERIË : REISVERHALEN : NOOT |
Arjan Peters
il/pr/13 a
Een novemberzondag in 2012, het regent dat het giet in Venetië. Een man van 79 jaar vlucht om vijf uur in de middag de kerk van San Rocco in. Daar begint een concert, dat gratis is, merkt hij op - het is een Nederlander. Koor en orgel, muziek van Palestrina, Gabrieli, gregoriaans, hij kent de Latijnse woorden nog uit zijn kostschooltijd. Polyfonie, 'geen instrumenten, even dat bijna onhoorbare stemmen van de stemmen, een soort heilig geneurie, moemmmm..., miemmm..., zo is het goed, een knikje naar elkaar, kijken naar de dirigent die nog even de stilte laat regeren, zijn handen optilt in dat ondeelbare ogenblik dat er nog geen muziek is, en dan gebeurt het, ineens stroomt de kerk vol gecomponeerd geluid, stemmen die zich door elkaar heen weven, elkaar achtervolgen, ondersteunen, mensen die geen instrument nodig hebben om muziek te maken, hun lichaam is hun instrument, de stemmen vliegen langs de hoge zuilen omhoog, zoeken de muren op, dwalen door het gewelf tot de hele kerk van muziek is en wij gewiegd worden, in harmonieën die dingen beloven die niet bestaan, behalve nu, in deze muziek (...) Als na de liederen het grote orgel zwaar uithaalt trilt de hele kerk, je voelt het tot in je gebeente alsof je zelf deel van een gebouw bent, en als het dan weer stil wordt, en je de regenvlagen tegen de hoge ramen hoort jagen, lijkt het alsof je op een schip vol muziek door een gevaarlijke nacht vaart zonder dat je voor onheil hoeft te vrezen.'
De reizende Hollander heet Cees Nooteboom, die in staat is de ervaring te verwoorden van eenling zijn en onverwacht door muziek te worden opgetild, én opgenomen in een samenzang die bescherming biedt.
Op zijn best
Hip of hedendaags is hij niet, en dat hoeft hij ook niet meer te willen, maar het gevoel dat hij weergeeft, verschilt niet wezenlijk van wat de bezoekers op een groot popfestijn kunnen meemaken, als daar alles meezit. Het grote geheim zit 'm, meen ik, in de beweging die Nooteboom in zijn proza verweeft, zijn zinnen mogen niet snel ophouden, zolang ze doorlopen en met een bijzinnetje hier en daar worden gerekt, zit er leven in, dat niet zozeer de weergave van muziek is als wel zélf muziek, en het ritme neemt ook de lezer even mee die kerk in.
Dat is Cees Nooteboom op zijn best. Dan is hij geen naverteller maar een stem die je deelgenoot maakt, in plaats van je te reduceren tot een leerling die van de meester wil horen waar hij op moet letten. De scène is ook typisch Venetiaans, enigszins aan de tijd ontheven, de geluiden zijn dezelfde als van eeuwen geleden, en het gevoel van gewiegd worden zal elke bezoeker van de waterstad bekend voorkomen.
En ten slotte is de scène tekenend voor de latere Nooteboom: behalve auteur van fictie was hij al vanaf de jaren 50 een wereldreiziger die de brandhaarden niet meed - Boedapest (1956), Parijs (1968), Berlijn (1989) -, maar die de laatste decennia stiltegebieden prefereert: de Japanse tempels bij Kyoto (2013), Spitsbergen (2008), en het eiland waar hij zijn zomermaanden doorbrengt, Menorca (2007 en 2016). Altijd wég, altijd ergens anders, en nee dat is géén vlucht, want dat betekent voor hem: altijd bij jezelf zijn, zoals hij uitlegde in Nootebooms hotel (2002): 'Ik weet niet hoe vaak ik heb moeten luisteren naar Pascals dictum 'het ongeluk van de wereld komt daarvandaan dat de mensen niet vierentwintig uur in één kamer kunnen blijven', tot het mij langzaam duidelijk werd dat ik juist degene was die altijd thuis was, namelijk bij mijzelf.'
Voetstappen
Nootebooms nieuwe boek over Venetië, na Berlijn (2009) het tweede met reisstukken en beschouwingen gewijd aan één stad, wordt gepresenteerd als geheel nieuw, maar dat klopt niet helemaal: de lyrische Venetiaanse vignetten uit 1999 (een nieuwjaarsgeschenk van de uitgever, niet in de handel), zijn listig tussen de nieuwere bijdragen geschoven. Dat is maar goed ook: hier horen ze namelijk, de alinea's over het zo kenmerkende geluid van voetstappen hebben na twintig jaar een passend onderdak gekregen: 'Je staat stil, en wat je hoort zijn voetstappen, het vergeten geluid dat hoort bij een tijd zonder auto's, dat hier al die eeuwen ononderbroken geklonken heeft. Schuifelende, driftige, haastige, trage, slenterende stappen, een orkest met instrumenten van leer, rubber, hout, sandalen, hoge hakken, laarzen, sneakers, maar altijd de menselijke maat, aanzwellend in de uren van het licht, dan als het donker wordt geleidelijk afnemend tot je alleen nog maar soli hoort, en ten slotte de eenzame aria van je eigen voeten weerkaatsend in de donkere steeg, op de marmeren trappen, en dan alleen nog maar stilte, tot de stad voor de laatste keer iets wil zeggen: dat het ook in fabels middernacht wordt.'
Hoera, ik was deze zinnen nooit vergeten en herkende ze meteen: goed jullie terug te zien, en jullie voorgoed geboekstaafd te weten. Hier gebeurt hetzelfde als bij het kerkbezoek: de beschrijving is de beleving, de voortgang van al die voeten is welhaast hoorbaar in de zinnen, en ook de groeiende stilte, een verschijnsel dat de eendagstoerist wel gelooft, waardoor die al één aspect van de geheimzinnigheid mist, die zo essentieel is voor deze stad.
De schrijver komt sinds 1964 regelmatig in Venetië, en het zij hem vergeven dat ook hij een klaagdeuntje afsteekt over het massatoerisme (kom op Cees, drie drukke straten doorlopen en je bent weer de enige) en mensen die voortdurend op hun smartphone lopen te kijken in plaats van om zich heen, en voor wie alles snel moet. Iets moeizamer zijn de geschiedenislesjes die Nooteboom overneemt uit Venetië-boeken als dat van John Julius Norwich (Paradijs der steden, 2003), dat terecht beroemd is, ja. En apart: soms is Nooteboom, dwalend van museum naar kerk, onderweg naar een inzicht, zonder dat het hem te binnen schiet. Ik bedoel dit: hij schrijft dat hij in twee kerken de graven van enkele doges gaat bezoeken: 'In die kerken liggen ze hoog opgehangen tegen de muren in hun sarcofagen, alsof ze zich aan de wereld van de mensen willen onttrekken, en haast hadden om in de hemel te komen.' Honderd pagina's verder ziet hij in een andere kerk een sarcofaag 'op ondenkbare hoogte tegen de muur. Waarom de Venetianen hun nobele doden soms zo hoog boven hun hoofden onderbrengen weet ik niet, misschien heeft het iets te maken met een eeuwige angst voor hoog water.'
Buiging naar de beweging
Het antwoord had hij niet ver van huis hoeven zoeken. Herlezing van zijn eigen, meest bevlogen Venetië-stukken had volstaan: een sarcofaag hoog ophangen is een buiging naar de beweging, die door iedereen wordt herkend die er ooit geweest is: deining, schittering, licht dat bij het vallen van de avond laat zien hoe geluk in melancholie over kan gaan, dat alles hoort bij deze stad die als een droom uit het water lijkt te verrijzen. Terwijl ze er juist in wegzinkt. Kortom, de definitieve afsluiting die een sarcofaag symboliseert, wordt voorlopig gemaakt door hem hoog op te hangen, het is een versteende maar niet verstarde beweging, een zwevende droom, je blijft hier altijd onderweg.
Dat denk ik. En ik geef het de auteur ter overweging. Hij zelf heeft me op het idee gebracht. Zoals hij me ook heeft geamuseerd met het verhaal over de schilder Paolo Veronese, die zich in 1573 moest verantwoorden bij de Inquisitie over zijn te uitbundige Laatste avondmaal: inclusief Duitsers, narren en een apostel die met zijn vork tussen zijn tanden peutert. Zou Monty Python hierdoor zijn geïnspireerd tot de sketch 'Waarom Michelangelo het Laatste avondmaal niet schilderde'? Dat lijkt me aannemelijk. Maar daar bemoeit Nooteboom zich niet mee, die is al met de handjes op de rug in een steeg verdwenen, ik kan zijn voetstappen nog een tijdje horen. We mogen blij zijn dat hij er nog is, 85 jaar inmiddels, onze gids in een bijna voorbije wereld.
****
De Bezige Bij, 270 p., 24,99 euro.
Arjan Peters
il/pr/06 a
Een novemberzondag in 2012, het regent dat het giet in Venetië. Een man van 79 jaar vlucht om vijf uur in de middag de kerk van San Rocco in. Daar begint een concert, dat gratis is, merkt hij op - het is een Nederlander. Koor en orgel, muziek van Palestrina, Gabrieli, gregoriaans, hij kent de Latijnse woorden nog uit zijn kostschooltijd. Polyfonie, 'geen instrumenten, even dat bijna onhoorbare stemmen van de stemmen, een soort heilig geneurie, moemmmm..., miemmm..., zo is het goed, een knikje naar elkaar, kijken naar de dirigent die nog even de stilte laat regeren, zijn handen optilt in dat ondeelbare ogenblik dat er nog geen muziek is, en dan gebeurt het, ineens stroomt de kerk vol gecomponeerd geluid, stemmen die zich door elkaar heen weven, elkaar achtervolgen, ondersteunen, mensen die geen instrument nodig hebben om muziek te maken, hun lichaam is hun instrument, de stemmen vliegen langs de hoge zuilen omhoog, zoeken de muren op, dwalen door het gewelf tot de hele kerk van muziek is en wij gewiegd worden, in harmonieën die dingen beloven die niet bestaan, behalve nu, in deze muziek (...) Als na de liederen het grote orgel zwaar uithaalt trilt de hele kerk, je voelt het tot in je gebeente alsof je zelf deel van een gebouw bent, en als het dan weer stil wordt, en je de regenvlagen tegen de hoge ramen hoort jagen, lijkt het alsof je op een schip vol muziek door een gevaarlijke nacht vaart zonder dat je voor onheil hoeft te vrezen.'
De reizende Hollander heet Cees Nooteboom, die in staat is de ervaring te verwoorden van eenling zijn en onverwacht door muziek te worden opgetild, én opgenomen in een samenzang die bescherming biedt. Hip of hedendaags is hij niet, en dat hoeft hij ook niet meer te willen, maar het gevoel dat hij weergeeft, verschilt niet wezenlijk van wat de bezoekers op een groot popfestijn kunnen meemaken, als daar alles meezit. Het grote geheim zit 'm, meen ik, in de beweging die Nooteboom in zijn proza verweeft, zijn zinnen mogen niet snel ophouden, zolang ze doorlopen en met een bijzinnetje hier en daar worden gerekt, zit er leven in, dat niet zozeer de weergave van muziek is als wel zélf muziek, en het ritme neemt ook de lezer even mee die kerk in.
Dat is Cees Nooteboom op zijn best. Dan is hij geen naverteller maar een stem die je deelgenoot maakt, in plaats van je te reduceren tot een leerling die van de meester wil horen waar hij op moet letten. De scène is ook typisch Venetiaans, enigszins aan de tijd ontheven, de geluiden zijn dezelfde als van eeuwen geleden, en het gevoel van gewiegd worden zal elke bezoeker van de waterstad bekend voorkomen. En ten slotte is de scène tekenend voor de latere Nooteboom: behalve auteur van fictie was hij al vanaf de jaren vijftig een wereldreiziger die de brandhaarden niet meed - Boedapest (1956), Parijs (1968), Berlijn (1989) -, maar die de laatste decennia stiltegebieden prefereert: de Japanse tempels bij Kyoto (2013), Spitsbergen (2008), en het eiland waar hij zijn zomermaanden doorbrengt, Menorca (2007 en 2016). Altijd wég, altijd ergens anders, en nee dat is géén vlucht, want dat betekent voor hem: altijd bij jezelf zijn, zoals hij uitlegde in Nootebooms hotel (2002): 'Ik weet niet hoe vaak ik heb moeten luisteren naar Pascals dictum 'het ongeluk van de wereld komt daarvandaan dat de mensen niet vierentwintig uur in één kamer kunnen blijven', tot het mij langzaam duidelijk werd dat ik juist degene was die altijd thuis was, namelijk bij mijzelf.'
Nootebooms nieuwe boek over Venetië, na Berlijn (2009) het tweede met reisstukken en beschouwingen die aan één stad zijn gewijd, wordt gepresenteerd als geheel nieuw, maar dat is niet helemaal waar: de lyrische Venetiaanse vignetten uit 1999 (een nieuwjaarsgeschenk van de uitgever, niet in de handel, en daarvoor in de Volkskrant verschenen), zijn listig tussen de nieuwere bijdragen geschoven. Dat is maar goed ook: hier horen ze namelijk, de alinea's over het zo kenmerkende geluid van voetstappen hebben na twintig jaar een passend onderdak gekregen: 'Je staat stil, en wat je hoort zijn voetstappen, het vergeten geluid dat hoort bij een tijd zonder auto's, dat hier al die eeuwen ononderbroken geklonken heeft. Schuifelende, driftige, haastige, trage, slenterende stappen, een orkest met instrumenten van leer, rubber, hout, sandalen, hoge hakken, laarzen, sneakers, maar altijd de menselijke maat, aanzwellend in de uren van het licht, dan, als het donker wordt geleidelijk afnemend tot je alleen nog maar soli hoort, en ten slotte de eenzame aria van je eigen voeten weerkaatsend in de donkere smalle steeg, op de marmeren trappen, en dan alleen nog maar stilte, tot de stad voor de laatste keer iets wil zeggen: dat het ook in fabels middernacht wordt.' Hoera, ik was deze zinnen nooit meer vergeten en herkende ze onmiddellijk: goed jullie terug te zien, en jullie voorgoed geboekstaafd te weten.
Hier gebeurt hetzelfde als bij het kerkbezoek: de beschrijving is de beleving, de voortgang van al die voeten is welhaast hoorbaar in de zinnen, en ook de allengs groeiende stilte, een verschijnsel dat de eendagstoerist wel gelooft, waardoor die minstens één aspect van de geheimzinnigheid mist die voor deze stad essentieel is.
De schrijver komt sinds 1964 met regelmaat in Venetië, en het zij hem vergeven dat ook hij een klaagdeuntje moet afsteken over het massatoerisme (kom op Cees, drie drukke straten doorlopen en je bent weer de enige) en mensen die voortdurend op hun smartphone lopen te kijken in plaats van om zich heen, en voor wie alles snel moet. Iets moeizamer zijn de geschiedenislesjes die Nooteboom overneemt uit Venetië-boeken als dat van John Julius Norwich (Paradijs der steden, 2003) dat terecht beroemd is, ja.
En apart: af en toe is Nooteboom, al dwalend van museum naar kerk, onderweg naar een inzicht, zonder dat het hem te binnen schiet. Ik bedoel dit: hij schrijft dat hij in twee kerken de graven van een aantal doges (hoofdbestuurders van de republiek Venetië, die bestond tot 1797) gaat bezoeken: 'In die kerken liggen ze hoog opgehangen tegen de muren in hun sarcofagen, alsof ze zich aan de wereld van de mensen willen onttrekken, en haast hadden om in de hemel te komen'. Honderd pagina's verder ziet hij in een andere kerk een sarcofaag 'op ondenkbare hoogte tegen de muur. Waarom de Venetianen hun nobele doden soms zo hoog boven hun hoofden onderbrengen weet ik niet, misschien heeft het iets te maken met een eeuwige angst voor hoog water.'
Het antwoord had hij niet ver van huis hoeven zoeken. Herlezing van zijn eigen, meest bevlogen Venetië-stukken had volstaan: een sarcofaag hoog ophangen is een buiging naar de beweging, die door iedereen wordt herkend die er ooit geweest is: deining, schittering, licht dat bij het vallen van de avond laat zien hoe geluk in melancholie over kan gaan, dat alles hoort bij deze stad die als een droom uit het water lijkt te verrijzen. Terwijl ze er juist in wegzinkt. Kortom, de definitieve afsluiting die een sarcofaag symboliseert, wordt voorlopig gemaakt door hem hoog op te hangen, het is een versteende maar niet verstarde beweging, een zwevende droom, je blijft hier altijd onderweg.
Dat denk ik. En ik geef het de auteur ter overweging. Hij zelf heeft me op het idee gebracht. Zoals hij me ook heeft geamuseerd met het verhaal over de schilder Paolo Veronese, die zich in 1573 moest verantwoorden bij de inquisitie over het te uitbundige Laatste Avondmaal dat hij had gemaakt; inclusief Duitsers, narren, een hond en een apostel die met zijn vork tussen zijn tanden peutert. Zou Monty Python hierdoor zijn geïnspireerd tot de legendarische sketch 'Waarom Michelangelo het Laatste Avondmaal niet schilderde'? Dat lijkt me aannemelijk. Maar daar bemoeit Nooteboom zich niet mee, die is al met de handjes op de rug in een steeg verdwenen, ik kan zijn voetstappen nog een tijdje horen. We mogen blij zijn dat hij er nog is, 85 jaar inmiddels, onze gids in een bijna voorbije wereld.
****
De Bezige Bij; 270 pagina's; € 24,99.
Sdw
il/pr/16 a
★★½
Venetië wordt overspoeld. Niet enkel door water en toeristen, maar ook door schrijvers. Dat is op zich niets nieuws onder de Italiaanse zon. Proust, Ruskin, Rilke, Byron, Pound, Goethe, McCarthy, Morand, Brodsky, Montaigne, Casanova, Goldoni, Da Ponte, James, Montale: in zijn verzameling teksten over de dogestad noemt de Nederlandse schrijver Cees Nooteboom niet weinig van zijn illustere voorgangers bij naam. Dat hun woorden om hem heen vloeien zoals het water in de kanalen, noteert Nederlands grootste hoop op een Nobelprijs Literatuur. In dat druk door gondels bevaren water drijven de laatste tijd overigens opmerkelijk veel Nederlandse woorden. Na Ilja Leonard Pfeijffers grotendeels aan Venetië gewijde liefdesverhaal 'Grand Hotel Europa' en Eric Mins en Gerrit Valckenaers' 'De klank van de stad: een cultuurgeschiedenis van Venetië', publiceert naast Nooteboom nu ook voormalig Antwerps stadsdichter Ramsey Nasr een Venetiaanse vertelling.
Ramsey Nasr deed in 2018 enkele weken de langzaam zinkende stad aan om er in opdracht van theatermaker Ivo van Hove een toneelbewerking van Thomas Manns novelle 'De dood in Venetië' te schrijven. In de ontstaansgeschiedenis die aan de theatertekst werd toegevoegd, vraagt de schrijver en acteur zich op de eerste pagina al af of je voor zo'n adaptatie wel naar Venetië hoeft af te reizen. 'Heb je voor het schrijven van een toneelstuk de werkelijkheid nodig?' Blijkbaar wel, want in zijn bewerking van Manns verhaal over de oude schrijver Gustav von Aschenbach, die op vakantie in de ban raakt van een bloedmooie jongen, voert Nasr auteur Thomas Mann als personage op. Het door Jan Versweyveld geënsceneerde resultaat schijnt een esthetisch behoorlijk prikkelende toneelervaring te zijn, maar op papier lijkt Nasrs ingreep veeleer banaal. Al zal het ook op scène niet de eerste keer zijn dat een schepper in gesprek gaat met zijn eigen creatie. De onderliggende amateurpsychologie over de schrijver die zijn geheime verlangens projecteert op zijn personages, is even weinig origineel. En in de dagboekfragmenten, die minder expliciet dienen om duidelijk te maken dat Nasr even dweperig kan zijn als Von Aschenbach, betreedt de schrijver de platgetreden paden van de literaire citytrip. Niet dat er bij Nasr geen enkel waardevol inzicht te rapen valt, maar het perspectief van de toerist die geen toerist wil zijn en zich evengoed vergaapt aan de pracht en praal, heb je weleens eerder gelezen.
Wie over Venetië schrijft, kan bijna niet anders dan in herhaling vallen. Daar ontsnapt ook Cees Nooteboom niet aan. Die laat in zijn bundel 'Venetië: de leeuw, de stad en het water' zelfs zijn eigen ideeën en metaforen soms twee keer de revue passeren. Maar hoe het ook zij, in La Serenissima werd elke brug, elk kanaal en elke steen van elk gebouw ooit eerder door een ander gezien én beschreven. De kunst zit, uiteraard, in hoe je het doet. Net als Nasr, en velen voor hem, koppelt Nooteboom beschrijvingen van persoonlijke en praktische omstandigheden aan bespiegelingen over de kunst en geschiedenis die hij op zijn omzwervingen tot zich neemt. Alleen doet de winnaar van de Prijs der Nederlandse Letteren het in een taal die zowel uitnodigend als uitdagend is. Nooteboom is erudiet maar nooit belerend. Wanneer hij terugdenkt aan de 'verrukking en verwarring' van zijn allereerste blik op de San Marco, vraagt hij zich tegelijkertijd af hoeveel alle ogen zouden wegen die het plein ooit hebben gezien. Meer nog dan de bedenkingen over schilderijen van Tintoretto of een standbeeld van de monnik Paolo Sarpi, zijn het die ongerijmde gedachtesprongen die ervoor zorgen dat het fijn dwalen blijft in Nootebooms soepel vloeiende zinnen. Het is ook nodig, want net als de steegjes van de stad gaan de teksten in deze bundel allengs meer op elkaar lijken, en ook van stijlvol flaneren krijg je uiteindelijk zere voeten. Cees Nooteboom kan prachtig schrijven, maar wie ooit in Venetië is geweest, weet dat zelfs schoonheid in te grote hoeveelheden weleens voor indigestie zorgt.
Renate Sun-Louw
Een verzameling mijmeringen over Venetië. Observaties in de stad leiden tot overpeinzingen, geschiedenislessen, fantasieën. Alles kan de gedachte-associaties van Nooteboom op gang brengen: een steeg of een waterweg, een schilderij of een beeld, een massa toeristen of een eenzame Venetiaan. Hij heeft de stad talloze malen bezocht. Elke mijmering is een variatie op hetzelfde thema: de onverwoestbare liefde voor deze stad. Soms leidt dat tot herhalingen: weer dat gevoel van ommuurdheid door het water rondom, weer de confrontatie met zichzelf als toerist. Maar doordat hij de vrijheid en de tijd neemt om zo minutieus en repetitief over de stad na te denken, ontstaan er soms sublieme vondsten: 'Ik heb geprobeerd me dat voor te stellen, een vliegende leeuw. Het moet een behoorlijk lawaai maken.' Op zo’n gedachte komt de voortsnellende dagtoerist niet. In de laatste pagina’s onthult hij zijn droomdoel voor deze bundel: dat hij opgenomen wordt in de geschiedenis van Venetië, verklonken raakt met de stad, net als die legendarische schrijvers die hem voorgingen. Met foto’s van Simone Sassen.
Ronald De Rooy
il/pr/13 a
Als je Cees Nootebooms liefdevolle proza over Venetië leest, zou je bijna vergeten hoe slecht het is gesteld met de oogverblindend mooie lagunestad: bedreigd met verdrinking door verzakkingen en stijgend water, belaagd door astronomische aantallen toeristen. Venetië is op weg een pretpark te worden, compleet met toegangspoortjes en entreegeld. Het door Nooteboom opgetekende gerucht dat 'zo ongeveer alle Venetianen 's avonds hun zinkende schip verlaten' is inmiddels grotendeels bewaarheid.
Al sinds de Middeleeuwen werkte de machtige en welvarende republiek als een magneet op een oneindige stoet van schilders, architecten, componisten, musici, schrijvers, dichters, filosofen, filmmakers, academici en intellectuelen. En vrijwel zonder uitzondering voelden deze illustere toeristen de noodzaak om hun indrukken en ervaringen van Venetië vast te leggen. In het geval van Nooteboom mondde een decennialange obsessie uit in een caleidoscopisch boek met korte bespiegelingen, kleine essays over Venetië's geschiedenis, literaire reflecties, levensschetsen van de mensen achter de standbeelden, intrigerende gesprekken over én met Venetiaanse schilderijen.
En verder zijn er natuurlijk de prachtige verhalen van Nootebooms dwaaltochten door de stad van vroeger en nu: eindeloze wandelingen die hem, soms heel onverwacht, voeren naar de zo schaarse rustige en nog enigszins authentieke plekjes van de Venetiaanse eilanden. "Soms moet je van al te veel schoonheid genezen door het andere Venetië op te zoeken." En zo ontdekt hij dat kleine, donkere café, dat kleine pleintje, dat vergeten eiland, die ene tuin, gewone mensen, en vooral: veel minder mensen. Iets van de magie krijg je mee in de sfeerfoto's van Simone Sassen die Nootebooms proza completeren. Maar heel soms wordt zo'n gelukzalig moment toch nog verstoord door een voorbij schuivend onheilsteken, "het enorme witte silhouet van een gigantische cruiseboot".
De overdadige verbeelding rond Venetië leidt natuurlijk tot overlappingen, herkenbare, soms zelfs clichématige beelden. Ook Nooteboom grijpt vaak terug op 'een al eeuwenoude conversatie' die zijn grote voorgangers voerden met en over Venetië: Nootebooms verre van volledige lijst is al indrukwekkend: "Proust, Ruskin, Rilke, Byron, Pound, Goethe, McCarthy, Morand, Brodsky, Montaigne, Casanova, Goldoni, Da Ponte, James, Montale." Venetië is een labyrint, bij dag, bij nacht en vooral wanneer het wordt gehuld in een uit de lagune opdoemende mist. Venetië is een vloeibare stad waarin eeuwenoud kleurig marmer en steen naadloos overgaat in duister water. Venetië is bij uitstek de stad van nostalgie en dood, waarin ook Nooteboom zich overal omringd voelt door talrijke 'schimmen en de herinnering aan schimmen' en waar hij veel tijd doorbrengt op het dodeneiland San Michele en het joodse kerkhof op het Lido. En net als zovelen fantaseert hij over Venetië's vorm van bovenaf: is het een knie, een vuist of een garnaal? Misschien is toch het beeld van de Venetiaanse auteur Tiziano Scarpa het meest suggestief: Venetië is een vis, die spartelt aan een lijn die haar met het vasteland verbindt.
Door veel van haar illustere toeristen, en zeker ook door Nooteboom, wordt Venetië ervaren als feest, begoocheling, spiegeling en vermenging van alle menselijke zintuigen. Het is deze vermenging van zintuigen die vaak de grenzen tussen werkelijkheid en fictie doet vervagen of verdwijnen. Nooteboom citeert Louis Couperus: "deze stad is een droom en een fabel; zij is niet werkelijk, zij bestaat niet... wij verbeelden ons haar!" Hij constateert dat sinds Couperus Venetië eigenlijk onveranderd is. Maar tegelijk is er bij de latere schrijver ook een gevoel van eindigheid. In een van de origineelste hoofdstukken, dat over de ontelbare houten, bronzen, marmeren en gipsen leeuwen van Venetië, verbeeldt Nooteboom zich de catastrofale verdrinkingsdood van Venetië. Bij haar ondergang ziet hij hoe al haar leeuwen zullen 'opstijgen als een dodelijk eskader' nog één keer rond de Campanile vliegen 'met het geluid van honderd bommenwerpers', en dan verdwijnen ze 'over de lagune als een machtige zonsverduistering en laten de zinkende stad alleen'.
Wat dan zal overblijven is het visioen, het droombeeld dat Venetië in feite altijd al was.
Met foto's van Simone Sassen De Bezige Bij; 240 blz. € 24,99.
oordeel
Prachtige dwaal-tochten vol lyrische metaforen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.