Verzamelde gedichten
Paul van Ostaijen
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Vantilt, 2014 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : VANO |
Marc Reynebeau
il/pr/17 a
Het klinkt smalend en zo bedoelde Paul van Ostaijen (1896-1928) het ook als hij in zijn poëzieboek Bezette stad (1921) een 'slimmerik' citeert met de oproep 'Allons travailler'. Op de volgende bladzijde voegt Van Ostaijen er over die slimmerik nog ten overvloede aan toe: 'en zuipt Bourgogne'. Wie kan daarmee zijn bedoeld, vraagt de Luikse hoogleraar Erik Spinoy zich af in het jongste nummer van Zuurv rij, het immer prettige en informatieve tijdschrift van het Antwerpse Letterenhuis. Spinoy maakt aannemelijk dat het gaat om Emile Vandervelde, patron van de Belgische Werkliedenpartij (BWP), zoals de sociaaldemocratie zich toen noemde, en sinds 1916 minister, eerst zonder portefeuille en na de Eerste Wereldoorlog op de post van Justitie.
Met Vandervelde had de BWP zich, voor het eerst in haar geschiedenis (en vooral geholpen door de oorlogsomstandigheden), geïntegreerd in het Belgische bestel - vandaar de bourgogne. Daar sluit ook dat 'allons travailler' bij aan. Het is een letterlijk citaat, zo blijkt, uit een toespraak van Vandervelde op 14 november 1918 in Brussel; op dat moment was Van Ostaijen als collaborateur al naar Berlijn gevlucht.
Wat de toenmalige communist in Van Ostaijen stoorde was dat Vandervelde afscheid nam van elk internationalisme door een plaats te zoeken in het elan van het Belgische patriottisme. In zijn bekende affichegedicht in Bezette stad omschreef Van Ostaijen dat patriottisme als het 'Grote Zirkus van de H. Geest', 'het wereldberoemde trio' van 'Godsdienst & Vorst & Staat'. Al zegt de smalende toon in Bezette stad meer over Van Ostaijens frustratie over de mislukte revolutie dan over de intenties van de BWP, die nooit anders dan reformistisch waren. De partij was nooit uit op een revolutie als die in Rusland in 1917.
En dat Vandervelde als minister van Justitie ook politiek verantwoordelijk was voor de vervolging van de activistische collaborateurs, kon zijn zaak in de ogen van Van Ostaijen al evenmin bevorderen.
Het is dit jaar net een eeuw geleden dat het baanbrekende en unieke Bezette stad verscheen en dat wordt, samen met de 125ste geboortedag van Van Ostaijen, uitgebreid gevierd en herdacht met tentoonstellingen, publicaties, lezingen en wandelingen (DSL, 20 februari). Het lag voor de hand dat Zuurvrij daar ook aan mee zou werken. Dat blad is niet de plaats voor diepgaande analyses, maar de zeven bijdragen over Van Ostaijen in het nummer belichten toch een waaier aan 'kleinere' aspecten die een inkijk geven in de literair-historische betekenis van Bezette stad.
'Storende errata'
Het echte werk blijft natuurlijk het lezen van het poëzieboek zelf. Originele edities (er zijn in 1921 540 exemplaren gedrukt) duiken nog af en toe op, maar kosten algauw 1.000 euro en meer. De meeste courante latere edities van Bezette stad doen het origineel niet helemaal recht. Ze zijn doorgaans enkel in zwart-wit gedrukt, dus zonder de rode passages, en vaak ook op een kleiner formaat.
Uitgeverij Boom bracht nu een facsimile-editie van het boek uit, gebaseerd op de eerste druk, met inbegrip van het inlegvel met 'storende errata' en de zeer ironiserende buikband: 'een boek zonder bijbelse schoonheid', 'onmisbaar gelijk een kookboek', 'wat elk meisje weten moet'. Dat geeft een idee van hoe de oorspronkelijke editie moet hebben aangevoeld.
Erik Spinoy schreef er een nawoord bij, waarin hij een helder overzicht biedt van de ontstaansgeschiedenis, de inhoud, de vorm en de compositie van Bezette stad, maar ook aandacht besteedt aan de receptie van het boek, zowel in 1921 als nu. Hij ziet Bezette stad vooral als een poging van Van Ostaijen om een dialoog met zijn tijd aan te gaan en om zijn eigen positie en identiteit vast te leggen. Of toch om dat te proberen. Dat betekent voor Spinoy dat een goed begrip van deze poëzie nood heeft een 'historiserende' lectuur: ze moet vooral in Van Ostaijens eigen context worden begrepen.
Sinds de jaren 90 heeft het nieuwe Van Ostaijen-onderzoek ook veel aandacht besteed aan die historische context. Maar, aldus Spinoy, 'vooralsnog is deze historiserende wending aan het grote publiek voorbijgegaan'. Het alombekende 'Boem / Paukeslag' houdt bijvoorbeeld veel meer in dan de 'exuberant vrolijke en formeel baldadige tekst' waardoor hij vaak wordt gehouden. Idem allicht voor de bijtende satire van het affichegedicht.
Ook daarom is deze heruitgave zeer welkom: ze reconstrueert de sensatie van 'het origineel', van hoe het toen aanvoelde en uitzag.
Boom, 168 blz., 24,50 €.
Marc Reynebeau
ru/eb/20 f
Hij was 22, zij drie jaar ouder, toen ze in oktober 1918, op het einde van de Eerste Wereldoorlog en van de Duitse bezetting, van Antwerpen naar Berlijn vluchtten. Ze strandden in een huurkazerne in de Wilhelmstrasse. Samenwonen was een extraatje, maar vooral een financiële noodzaak. In Antwerpen hadden Paul van Ostaijen, die tot dan bij zijn ouders woonde, en zijn flamboyante vriendin Emma Clément zich verbrand in de collaboratie, hij politiek, zij in de omgang met Duitse officieren.
Voor Van Ostaijen zou uiteindelijk elf maanden gevangenis dreigen. Hij had meegewerkt aan activistische, Vlaams-nationalistische kranten. Het stadsbestuur, waar hij als klerk voor werkte, ontsloeg hem. En dan wist het gerecht nog niets van zijn 'ergste' engagement, als 'adjudant-kolonel', tweede in rang van een nog op te richten, door de bezetter gecontroleerde, activistische militie annex geheime politie.
Het flamingantisme had hem in de collaboratie gebracht, niet uit Duitsgezindheid, maar vanuit een naïef geloof, eigen aan het ongeduld van zijn generatie hemelbestormers. Hij dacht dat onder Duitse voogdij wel mogelijk kon zijn wat hij onder Belgische voogdij ondenkbaar achtte: een vrij, sociaal en internationalistisch Vlaanderen stichten. De drang om de wereld te veranderen, als dichter en leidsman, verblindde en radicaliseerde hem. Eind 1918, toen alles in duigen viel en de angst voor de repressie hem overmande, leek ballingschap de minst slechte optie.
Het koppel leefde armoedig in Berlijn. Een vaste baan vond Van Ostaijen niet; dat Clément als verkoopster en model in een modehuis voor het inkomen zorgde, zinde het mannetje in hem niet. Hospita's die dat ongetrouwd samenhokken onfatsoenlijk vonden maar wel altijd meer huur eisten, mochten niet ontstemd geraken. Het nachtleven dat de twee in Antwerpen had samengebracht, kon hij in Berlijn niet betalen, waarop zij de hort op ging met andere cavaliers dan haar eigen houten klaas. Hij leed onder zenuwcrisissen, zodat een lijntje cocaïne al eens van pas kwam. Hij betrok het spul met het codewoord 'merkandijs' via de post bij een vriend in Antwerpen. En zijn stash wekte soms dubieuze interesse op, zoals van Hermann Göring, de latere topnazi, toen een buurman in de Wilhelmstrasse. Niet Paul maar Emma werkte hem kordaat de deur uit.
Van Ostaijen vertrok uit Antwerpen als - dat was toch zijn ambitie - theoreticus van het nieuwe literaire en plastische expressionisme in Vlaanderen. En als dichter: nog net voor zijn vlucht verscheen zijn tweede dichtbundel, Het Sienjaal, met idealistisch gestemde verzen die een bevlogen humanistische broederschap bezongen. Als balling zag hij in dat dit idealisme slechts op wensdenken en zelfbegoocheling steunde. In Berlijn voltrok zich een echte revolutie, op straat, rauw, lawaaierig en chaotisch. Een reactionair nationalisme reageerde daarop met geweld en terreur. Van Ostaijen onderging het, zo zag een getuige, 'gruwend'.
Hij hoopte op een plek in de bruisende expressionistische avant-garde in Berlijn, ook als 'ambassadeur' van zijn Antwerpse kunstvrienden, een 'bond zonder gezegeld papier'. Maar dat contact bleek lastig, ook omdat hij niet wild was van hoe modernistisch Berlijn dacht over kunst. Niet 'streng' genoeg. Het befaamde Bauhaus? 'Stelt helemaal niets voor.' Kunstenaars pretendeerden het volk te verheffen maar bleken meer uit op zelfpromotie en financieel gewin bij de Berlijnse burgerij, die als klasse een eigen status en culturele identiteit kocht in de avant-garde. De radicale kritiek van de dadaïsten verloor zich voor Van Ostaijen dan weer in gratuite provocaties - tot zijn spijt, want technisch stak hij er veel van op.
Paus
Hoe kon literatuur nog zinvol zijn in de ontwrichting en chaos van die tijd, in die stad die de nasleep van de oorlog nog aan het verwerken was? Het isolement leerde hem dat het dandyisme van zijn debuut Music-Hall (1916) en de utopische bevlogenheid van Het sienjaal in frasering bleven hangen. De gang van de wereld konden ze niet veranderen. Het herstel van het Belgische, burgerlijke, conservatieve, Franstalige en katholieke bestel na 1918 maakte een abrupt einde aan zijn Vlaamse gemeenschapsidealen, die alleen overleefden in een activistische subcultuur, waarvan hij snel vervreemdde.
Poserend als paus Paulus I schreef hij een bul om de Antwerpse plastische kunstenaar Paul Joostens wegens artistieke ketterij te excommuniceren uit de 'H. Kubistiese en Flamingantiese Kerk'. De bul oogt als een geestige pastiche, tegelijk is ze een wrange bevestiging van het groeiende onbegrip bij de rest van wat ooit die 'bond' was. Van Ostaijen stond er alleen voor.
Al die debacles moest hij onder ogen zien. Van idealisme was geen sprake meer in het eerste gedicht dat hij in Berlijn schreef, 'De moordenaars', op 9 november 1918, geen twee weken na zijn aankomst in de stad, de dag dat keizer Wilhelm II aftrad, Duitsland een republiek werd en de revolutie in Berlijn op straat kwam. Het filmische, in dynamische close-ups gemonteerde gedicht baadt in willekeurig geweld (roofmoord op een wijkkermis), dat slechts machteloze angst of cynische berusting uitlokt; 'maar zo is het zo hoort het ook / dat is de wereldorde'. Het gedicht zou de bundel De feesten van angst en pijn openen, die hij in april 1921 afwerkte maar die nooit in druk verscheen.
In Berlijn vond Van Ostaijen zichzelf weer uit. 'Ik kan niets meer', stelde hij in april 1920 vast ('Vers 6' in De feesten) en ging op zoek naar een nieuw begin:
Ik zal beginnen mijn débacle te geven
Ik zal beginnen mijn failiet te geven
(...) Ik wil bloot zijn
en beginnen
In de bakens die hij daarbij uitzette, is ook sprake van een 'bezette stad', wat de titel werd van het tweede poëzieboek dat Van Ostaijen schreef, vanaf 27 juli 1920, waarna hij beide bundels parallel met elkaar afwerkte. Dat is er aan te zien, in intentie, in motieven, in poëzie die misschien in beide bundels had gepast, maar vooral in de vorm. Van netjes in het gelid staande woorden of conventionele versregels of strofen is geen sprake. Beide boeken hebben een 'ritmische typografie'. Van het vers ligt de inhoud niet in de directe, eendimensionale mededeling, maar in de vorm: het gedicht als partituur.
Zo eindigde, voorjaar 1921, de eerste fase in Van Ostaijens zoektocht naar een efficiënte en authentieke literaire expressie. In de volgende fase, met de meer ingetogen 'zuivere lyriek' van zijn laatste levensjaren - hij stierf in 1928 - die klassiekers omvat als 'Melopee' of 'Marc groet 's morgens de dingen', zou hij de 'suggestieve' kracht verschuiven van de typografie naar ritme en klank, de muziek van woorden en verzen.
Die evolutie moest einde 1918 nog starten. Eerst zocht hij voor zijn existentiële crisis een uitkomst in het proza. Hij wou greep op zijn leven krijgen in een amper gefictionaliseerde autobiografische roman, een project dat in april 1919 strandde: te veel realisme, te weinig verbeelding. In maart begon hij van de weeromstuit grotesken te schrijven, absurd proza ('heerlik zwansen') dat de 'absolute verkeerdheid' van de wereld reveleert. Hij nam de even absolute literaire vrijheid om goede smaak, gezond verstand of morele conventies, én de banaliteit en interne contradicties van dat alles, met een onwrikbare logica door te trekken tot hun meest absurde consequenties, op een vaak even wrange als hilarische toon.
Obus
Aan een 'absoluut verkeerde' wereld valt niets te herstellen - behalve in de literatuur. Als de 'fantast' die hij voortaan zou zijn, zette Van Ostaijen twee sporen uit: de introspectieve en poëticale bezinning van De feesten, die een synthese vond in Logos, het woord, de taal, de poëzie, en daarnaast een episch gedicht - soms noemde hij het 'een roman' - over de bezettingstijd in Antwerpen en 'onze wederwarigheden' daarin. In proza kwam er niets van terecht, in poëzie des te meer. Waar De feesten al schrijvende vorm aan het krijgen was, begon Van Ostaijen op 27 juli 1920 aan het vooraf al min of meer gestructureerde 'gedichtboek' Obus in de stad, dat snel de titel Bezette stad kreeg.
Dit erg rijke, nog altijd indrukwekkende poëzieboek gaat over de oorlogsjaren in Antwerpen, maar integreert in kleine maar cruciale referenties tegelijk Van Ostaijens tijd in Berlijn. In die combinatie ontsnapt Bezette stad aan de anekdotiek: deze poëzie is niet zomaar een terugblik op de oorlog; in wat ze vertelt, legt ze de apocalyptische fundamenten van de wereld open. In alle betekenissen is de oorlog niet gestopt in november 1918, niets is opgelost of veranderd, en zeker niet ten goede. Welk leger ook won of verloor, de burgerij, het kapitalisme en het conservatisme haalden het altijd.
Van een directe zegging is in Bezette stad weinig meer te merken. De bundel is in hoge mate een montage, een collage van observaties, geluiden, roddels, flarden gesprek, uitroepen, slogans, reclamekreten, affiches, fragmenten uit films en liedjes, beelden of krantentitels. Daar sluit de visuele kracht van de 'ritmische typografie' naadloos bij aan. Volkse, commerciële en hoge cultuur wemelen zonder conventionele hiërarchie door elkaar heen. Dat die referenties vandaag niet altijd meer helder te duiden vallen, is niet erg, want ook deze poëzie hoeft niet als een zoekplaatje te worden gelezen.
Met een vast plan schoot het schrijven van Bezette stad een tijd snel op, en voor de publicatie zou zijn vertrouweling Oscar Jespers instaan, die ook enkele illustraties zou maken, een drukker zocht en over de typografie zou waken. Van Ostaijens oudere broer Constant zou instaan voor de 'ontzettende' drukkosten.
Maar in het najaar van 1920 begon het te stokken. Van Ostaijen kreeg het laatste gedicht in de bundel, 'De aftocht', pas eind februari 1921 rond, waarna het nog een maand duurde eer het eerste exemplaar van het boek was afgewerkt en begin april officieel verscheen. Ging 'De aftocht' formeel over de aftocht van de Duitsers uit Antwerpen in 1918, het ging vooral over de aftocht van Van Ostaijen uit Berlijn, die hem van de ene bezetting, de Duitse, naar de andere zou voeren: de dreigende celstraf die het herstelde België voor hem in petto had.
Breuk
Wat hem evenzeer bekommerde, was de staat van de Vlaamse literatuur. Ook de modernistische schrijvers zagen in hem slechts de bejubelde dichter van Het sienjaal. 'Ze hebben zich nog niet bevrijd van de neiging om eeuwig hun humanitaire opvatting uit te spreken', mopperde Van Ostaijen, ze houden het bij 'een oppervlakkig expressionisme' en 'houden zich niet bezig met de vernieuwing van de techniek.' Twee en een half jaar Berlijn hadden van hem echter niet alleen een ander, gelouterd mens gemaakt, maar ook een heel ander type kunstenaar. Wat ook aangeeft dat, meer dan hij zelf in zijn streven naar 'ontindividualisering' zou toegeven, zijn literaire werk en artistieke opvattingen moeilijk te scheiden vallen van zijn biografie.
'De aftocht' viel des te pijnlijker uit omdat zijn eigen aftocht alles te maken had met zijn breuk met Emma. Samenleven was onmogelijk geworden, geld om in Berlijn te blijven had hij niet. Op 12 mei 1921 nam hij de trein naar Antwerpen om, zoals hij in een groteske schreef, 'mij gevangen te geven en zodoende mijn beroep uit te oefenen, want ik ben dichter.' Toen hij hem nog diezelfde avond in het atelier van Jespers ontmoette, stelde de geëxcommuniceerde Paul Joostens vast: 'Hij herinnert zich niets meer van 't verleden.' Het tekent de afstand die tussen Van Ostaijen en de voormalige bond zonder gezegeld papier was gegroeid. Bezette stad zou in de kritiek op veel onbegrip stuiten en het slecht doen in de verkoop.
De ervaring van Van Ostaijen met zowel zijn grotesken als met Bezette stad leverde hem in die zomer wel nog een bastaardkindje op: het erg door dada beïnvloede filmscenario De bankroet jazz. Met een vlijmscherpe, absurde logica hekelt het de geldspeculatie. En het toont hoe een op jazz drijvende revolutie zich door de roes laat meeslepen en corrumperen. Een verfilming heeft Van Ostaijen nooit meegemaakt.
De celstraf hoefde hij niet uit te zitten, al wachtte hem wel nog dat jaar dienstplicht. Als dichter ging hij zijn eigen weg, 'dan maar zonder supporters,' tot zijn dood in 1928. 'Van Ostaijen is zoals Van Gogh', meende Oscar Jespers' broer Floris, 'een kloot, hij zal arm sterven, ongelezen.'
Geertjan De Vugt
il/pr/03 a
Als het voorjaar te vroeg komt, weet je dat er dingen verkeerd lopen. Zo kon het vorige maand gebeuren dat met de eerste serieuze zonnestralen van het jaar de parken vol met mensen stroomden. In Amsterdam moest de gemeente meerdere opeenvolgende dagen de toegangspoorten tot het Vondelpark sluiten. Hordes jongeren hadden schoon genoeg van het binnen zitten en besloten in het lege hart van de hoofdstad te doen alsof besmettingen niet bestonden. Vondel, die op zijn monumentale stoel hoog boven hen uittorende, zag het onbewogen aan. Konden standbeelden bewegen, dan was er ongetwijfeld een kleine glimlach op zijn gezicht verschenen, want het leven barstte los en deed dat aan de voeten van een dichter.
Om die reden moest ik bij deze spontane uitbarsting denken aan een werk dat honderd jaar geleden verscheen en nu opnieuw is uitgegeven. In april 1921 publiceerde de op dat moment 25-jarige Paul van Ostaijen Bezette stad, een absoluut hoogtepunt uit de Nederlandstalige lyriek van de 20ste eeuw. Het is een bundel die eerst zucht en vervolgens siddert van het leven en tevens moeiteloos kritiek levert op de historische context waarin hij is ontstaan: het bezette Antwerpen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog.
Met de bezetting van Antwerpen was het leven aanvankelijk op harde wijze tot stilstand gekomen. Vanuit zeppelins regende het bommen en obussen vlogen in het rond. Er werd een avondklok ingesteld en er gold een verduisteringsplicht. Van Ostaijen schrijft dan ook: 'veroveren huizen stad land/ omgeworpen mierennest/ vluchten mensen/ in de derde kamer/ blinde blinden'. De stad is, zoals de titel van een van de gedichten luidt, een 'eenzame stad', waar de lichten zijn uitgegaan en alleen de wind als een 'gierende gek' te horen is. De bioscopen zijn leeg, de pleinen verlaten, de barretjes stil en de mensen alleen - Bezette stad biedt een heuse 'Nomenklatuur van verlaten dingen'. Wie het leven probeert te hervatten, belandt gebroken op de grond. 'Leven giert/ leven grijpt/ en leven valt/ Knak', schrijft de dichter, en ook de eerste, voorzichtige pogingen om te dansen eindigen steevast op die manier.
Toch kroop het bloed waar het niet gaan kon en na de val van Antwerpen gingen de cafés en bioscopen al snel, zij het voorzichtig, weer open. In werkelijkheid keerde het leven dus geleidelijk terug. Bij Van Ostaijen kwam het echter als uit het niets: 'Plots/ binnen de kring van haar moedeloosheid/ begon de stad te/ leven', schrijft hij, waarbij hij de tweede en de derde regel in halve cirkels om het leven buigt, als het aureool van een opkomende zon of de halo om een lamp in de nacht.
Vanaf dat moment wordt er wat afgedanst en trouwens ook geneukt in de bezette stad. Het leven van heren en hoeren ontspint zich als een grote, vunzige dans en je kunt je afvragen of de beroemde paukeslag uit 'Music Hall', net als al het andere tromgeroffel, niet evenzeer op die lichamelijke activiteit slaat als op de muziek zelf. In ieder geval krijgen onschuldige regels als 'Donkere Straat/ vol gestolten/ KLAARTE' er een dubbele betekenis door. Klaarblijkelijk is dat wat er gebeurt wanneer het ventiel ook maar een beetje opengaat. Daarmee vergeleken is een gezellige koffie-to-go of Aperol Spritz met vrienden op een nog vochtige winterweide een tamelijk onschuldig vergrijp.
Ondanks die plotselinge uitspatting in de bars en kino's kon het leven pas echt terugkeren met de aftocht van de Duitse bezetter. En zoals vaker toont de oorlog pas tegen het einde zijn ware gezicht, als de wereld in puin ligt. De stad had zichzelf gehoereerd en wat rest zijn 'sifilis druipers'. De longen van de mensen 'krijsen piepen' en 'rotte deernen/ zatte mannen/ kinderkoppen' keken met holle, uitpuilende ogen in het rond. De mensen, vermoeid en murw als ze waren, bereidden zich voor op de extase.
Van Ostaijen zelf daarentegen worstelde aan het einde van de bundel, zoals Erik Spinoy helder uiteenzet in het nawoord bij de heruitgave, met een toenemende politieke desillusie. Zelfs als het volk besluit weer te gaan werken, vraagt hij zich driemaal af waarom. 'lig nou nie te klessen', schrijft hij, 'het leven ah ah/ alles is zonder zin/ nu.' Al het creperen was voor niets geweest, zo suggereert hij op de laatste pagina, en 'misschien wordt eens/ de nood zo groot/ alle dijken breken.'
In Berlijn, waar Van Ostaijen zich twee jaar eerder had gevestigd, schreef hij in de tweede helft van 1920 het merendeel van Bezette stad. Daar kreeg hij als sympathiserend communist mee hoe Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg werden vermoord en de revolutie werd neergeslagen. Hij laafde zich er ook aan de avant-gardekunst van die tijd én onderging er de invloed van het dadaïsme. Meer nog dan op inhoudelijk niveau zien we dit weerspiegeld in de waanzinnige typografische vormgeving en in de montagetechnieken en gevonden teksten die hij inzette. Bezette stad bood daarmee de letzte Lockerung, om met de proto-dadaïst Walter Serner te spreken, de ultieme ontremming van de poëzie, zonder volledig aan betekenis in te boeten.
Tegelijkertijd was Van Ostaijens poëzie doordrenkt met de media van die tijd. Wie de bundel openslaat, ziet al gauw de invloeden terug van film en dagblad, van advertenties en tijdschriften. Matthijs de Ridder wijdde met BOEM Paukeslag een heel boek aan het naspeuren van de vele referenties. Een strooptocht, noemt hij zijn mooie boek, waarin vooral de sterke invloed van de film aan het licht wordt gebracht, op zowel inhoudelijk als vormtechnisch niveau. De Ridder meent dat Van Ostaijen schreef alsof hij met een camera door de stad vloog en dat hij dit deed omdat de jonge generatie het beeld van de nieuwe samenleving in de cinema zocht; iets wat ze volgens mij nog altijd doet. Waar het echt spannend wordt, namelijk wanneer hij Bezette stad als een soort eindtijdvertelling leest en wijst op de vele bijbelse metaforen, wil je als lezer meer weten. Meer nog dan over film of over barliedjes als 'hartslag van de bezette stad' zou je over dat religieuze aspect willen lezen.
De Ridder was samen met Willem Bongers-Dek ook redacteur van Besmette stad, een sympathiek project waarin dichters en kunstenaars honderd jaar later reageren op het werk van de Vlaamse dichter. De bijdragen zijn gebundeld in een boek dat bedoeld of onbedoeld laat zien dat je niet zomaar een Van Ostaijentje doet. Sommige bijdragen spelen weifelend met de typografie, maar opvallend genoeg doet geen enkel gedicht wat de vernuftige poëzie van 'zot Polleke' wel deed: de lineariteit openbreken. Van Ostaijen lees je van links naar rechts, van rechts naar links, van boven naar beneden of omgekeerd en zelfs diagonaal of cirkelend. Die speelsheid ontbeert Besmette stad, waarmee het toch vooral literatuur van de lockdown is, en niet van de Lockerung.
Als straks de bars en bioscopen weer opengaan, verwacht ik dat de wereld er ongeveer uit zal zien zoals Van Ostaijen honderd jaar geleden heeft opgetekend, sidderend van het leven, en deze keer totaal ontremd. Van wat dat betekent, zagen we al een glimp in de laatste weken van februari en afgelopen week opnieuw. Het is wachten op de nieuwe Van Ostaijen, die, het kan haast niet anders, zal voortkomen uit die menigte jongeren aan de voeten van Vondel, dansend van het leven en zingend van poëzie.
Paul van Ostaijen: Bezette stad, Boom; 168 pagina's; € 24,50.
*****
Matthijs de Ridder: BOEM Paukeslag - Op strooptocht door Paul van Ostaijens Bezette stad, Pelckmans; 324 pagina's; € 20.
***
Matthijs de Ridder & Willem Bongers-Dek (red.): Besmette stad - Vijfenzestig kunstenaars antwoorden op Bezette stad van Paul van Ostaijen, Pelckmans; 256 pagina's; € 18.
**
30/06/2014
Hoewel de bundel tegenwoordig als het hoogtepunt van de Nederlandstalige historische avant-garde wordt beschouwd, stootte Bezette stad bij zijn verschijnen in 1921 op ‘een muur van onbegrip’ (dixit Geert Buelens). Zelfs latere avant-gardevoormannen als Michel Seuphor en Theo van Doesburg hadden geen goed woord voor de bundel over. Seuphor schreef in Het Overzicht dat hij niet kon geloven dat Van Ostaijen Bezette stad had uitgegeven met ‘maar enigszins artistieke bedoelingen’ en Van Doesburg had het in De Stijl over ‘dik geïmiteer van fransche litératuursport’. De bundel, die in eigen beheer onder het imprint Het Sienjaal in een oplage van 540 exemplaren werd uitgebracht, werd geen verkoopsucces, ondanks de blitse oranje buikband met daarop ironisch bedoelde slogans als: ‘een boek zonder bijbelse schoonheid / een boek voor royalisten en republikeinen / voor dokters en analfabeten / een boek met een register van al de beroemde liedjes der tien laatste jaren / kortom: onmisbaar gelijk een kookboek’. Vandaag is een fraai bewaard exemplaar van de eerste druk van Bezette stad een gezocht bibliofiel topstuk waar de liefhebber een klein fortuin voor moet neertellen.
Voor de minder gefortuneerden onder ons biedt uitgeverij Vantilt nu een mooi alternatief met een nieuwe facsimile-uitgave. Uiteraard is het door de kenmerkende ‘ritmiese typografie’ vrijwel onmogelijk om Bezette stad op een andere dan fotografische wijze heruit te geven. Het is ook al vroeger gebeurd, onder meer in het Verzameld werk, maar in die gevallen werd de tekst altijd verkleind. Alleen in 1973 verscheen bij Bert Bakker een onveranderde fotografische herdruk in kwartoformaat. De editie van Vantilt is dat dus ook, buikband en erratablaadje incluis, gedrukt op stevig 150 grams biosetpapier.
De heruitgave van Bezette stad kadert natuurlijk in de tsunami van publicaties naar aanleiding van de honderste verjaardag van de Groote Oorlog. Want de bezette stad uit de titel is Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog en Van Ostaijen doet in de bundel niet veel anders dan het leven in de metropool voor, tijdens en na de bezetting beschrijven – en dat op een hoogst originele manier, zelfs naar hedendaagse maatstaven. Nochtans kan ik me voorstellen dat de typografische experimenten van ‘Zot Polleke’ nog steeds op onbegrip kunnen stuiten. Er is weliswaar een halve bibliotheek volgeschreven over de ontstaansgeschiedenis (José Boyens), interpretatie (Robert Snoeck), context (Paul Hadermann), invloed (Geert Buelens) etc. van Bezette stad, maar men kan van de doorsnee geïnteresseerde lezer moeilijk verwachten dat hij door die bomen het bos nog ziet. Daarom had een stevig inleidend essay deze overigens puike editie helemaal ‘onmisbaar gelijk een kookboek’ kunnen maken.
[Manu van der Aa]
Drs. Erik Kreytz
Alleen achterop het boek wordt in enkele regels actuele informatie gegeven over deze verder strikt fotografische herdruk van dit typografische hoogtepunt waarin met liedjes, reclame- en filmbeelden in een ritmische melodie de gevolgen worden opgeroepen van de totaal onverwachte bomaanval vanuit een zeppelin op Antwerpen; nu precies een eeuw geleden. Dit boeiende visuele gedicht is vaak besproken en herdrukt, nog in 2010, maar niet met de originele kleuren en omslag en in het formaat en met zelfs het velletje “storende errata” van de eerste druk waarvan in 1921 550 ex. verschenen, opgedragen aan Mijnheer Zoënzo, Nu, een eeuw later, wordt dit meesterwerk met zijn in- en uitvallen in rood en zwart, in handschrift en diverse druk weer volledig recht gedaan. De experimentele dichter (1896-1928) geldt dan ook als een wonderkind en dit unieke werk kreeg ongekende invloed en wordt nog altijd bewonderd om het plezier en de originaliteit die de tragiek en ellende op volstrekt ongewone wijze doen herleven.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.