Het satijnen hart : roman
Remco Campert
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2014 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 14510 |
Fleur Speet
ru/eb/05 f
Melancholiek en lichtzinnig tegelijk, dat zijn de columns van Remco Campert. En om er nog maar een ongerijmdheid tegenaan te gooien: briljant en babbelzuchtig, dat ook. Want zo ver loopt de kwaliteit van die columns uiteen: het ene moment is Campert ongeëvenaard diepzinnig in zijn eenvoud en raakt hij diepe snaren van het gemoed, het andere moment pulkt hij maar wat in het luchtledige in de hoop een snaar te raken.
Waar het vooral op lijkt, is dat Campert haast heeft. Zijn werk lijkt soms een beetje op dat van Armando, in korte schetsen merkt hij iets op en voor hij het kan uitwerken, laat hij het alweer los. Hij wijdt er zelfs een column aan. Daarin tettert hij over het feit dat hij geconcentreerd begint, waarna hij moeite heeft "om het niet af te raffelen". Dat is te merken, hij rent regelmatig de woorden voorbij met "ach ja" (zwaktebod), het onvergeeflijke "Olifant met grote snuit blaast dit verhaal nu uit" of "Ik heb mezelf weer eens een doolhof in gezwamd".
Campert stumpert schuchter met zijn voet in het zand. Vaak voel je dat hij zichzelf niet belangrijk genoeg acht om zijn ideetje te laten uitgroeien tot een afgerond verhaal. Als het gebeurt, gebeurt het per ongeluk. Dat is uit weerzin en bescheidenheid tegelijk. Zo zegt hij over zijn poëzie: "Vraagt de aarde er werkelijk om? Ik heb het de planeet nooit gevraagd." Of: "Waarom wil ik mijn medemens opscheppen met mijn ideeën over de werkelijkheid?" Die bescheidenheid zorgt voor zelfrelativering, wat zijn columns vriendelijk humoristisch maakt, maar soms ook te licht. Hij wist zichzelf uit, maakt van zichzelf een ongevaarlijke sul. Maar hij moet zijn licht niet onder de korenmaat zetten.
Soepzooi
"Ik schrijf graag over het niet-bijzondere", stelt hij, "in de hoop het een paar honderd woorden bijzonder te maken." In iedere column citeert hij daarvoor (dicht)werk van een ander (Barnas, Boon, Claus, Fitzgerald) of zichzelf, wat heel begeesterend werkt. Binnen een column kan het uitwaaieren van desillusie naar romantiek, van onnutte zijsporen naar een briljante opmerking, die je doet happen naar adem door zijn verfijning. Zo slinger je heen en weer van plezierige afgunst naar weerzin, van ontzag naar irritatie.
Subliem is de column over het terugzetten van de klok; is het de tijd die verder tikt of de mens die oplost in de tijd? Het is de eenvoud van de filosofie, gepaard aan melancholie die dit stukje zo prachtig maakt. Campert laat zijn geest op papier waaien en ziet herinneringen als mest van de kunst. Net als dromen, want dat doet hij graag (ogenschijnlijk schrijft hij zijn stukjes aan het einde van de dag). Briljant zijn de momenten waarop hij tekst, bijvoorbeeld van een gemeentelijke dienst die naar zijn woonsituatie vraagt, letterlijk neemt en zichzelf gereduceerd ziet tot een balletje in de soep, "een vermicellisliert, een ingrediënt uit de soepzooi die de wereld is".
Meesterlijke observaties zitten er dus tussen, maar volgende keer strenger selecteren graag.
Remco Campert, Te vroeg in het seizoen, De Bezige Bij, 176 p., 16,90 euro
FLEUR SPEET ■
30/04/2014
Altijd fijn wanneer Remco Campert zijn columns voor de Volkskrant bundelt. Het zijn korte, weinig memorabele, maar altijd onderhoudende stukjes, licht en luchtig, die lekker weglezen en voor instant plezier zorgen. Dat geldt opnieuw voor Te vroeg in het seizoen, dat als ondertitel Autobiografische schetsen meekreeg. Daarmee worden misschien wel wat te hoge verwachtingen gewekt. Wie er zich niet bewust van is dat dit gewoon een verzameling krantenstukjes is, zou kunnen denken dat het boek de aanzet bevat tot de ongetwijfeld boeiende memoires van de ondertussen 85-jarige schrijver. Dat is echter niet het geval, al duiken er in deze bundel wel heel wat herinneringen aan ondertussen overleden compagnons de route op. Er zijn bijvoorbeeld leuke anekdotes over zijn Parijse tijd, over Lucebert, over W.F. Hermans. Daarnaast gaat het niet zelden over een normale Campert-dag: naar de supermarkt, scrabbel spelen en zich het hoofd breken over wat nu weer te schrijven. Hij steekt niet onder stoelen of banken dat hij vaak geen inspiratie heeft – en soms is dat ook expliciet het thema –, maar weet dan vervolgens wel behendig een stukje bij elkaar te praten. Hij begint dan maar wat te vertellen en al associërend (‘Zo associeerde ik mij de dag en deze column door.’) heeft hij voor je het weet alweer tweeënhalve bladzijde. Je kan je daaraan ergeren, of je kan het net fantastisch vinden – het leidt in het beste geval tot charmant geneuzel.
Dit is broodschrijverij en dus maakwerk; maar wel het betere maakwerk. Niemand die zo elegant over iets onbeduidends of zelfs over niets kan schrijven als Campert (‘Het verstandigste schrijven is misschien het niet-schrijven. Maar daar zou ik dan nog altijd over willen schrijven.’). Wat wel stoort, is dat hij in dit boek heel vaak – net iets té vaak – zijn toevlucht neemt tot citeren. Dikwijls is niet minder dan een kwart van zijn tekst overgenomen uit andermans, en nog veel vaker uit eigen werk. Dat is een al te opzichtige manier van bladvulling natuurlijk. Wat wel leuk is, en waarin de columns in dit boek verschillen van die in voorgaande bundelingen, is dat Campert vaak teruggrijpt naar poëzie. In meer dan de helft van de stukken is een vers of een strofe het uitgangspunt van de mijmeringen, of gaat hij in op een gedicht. Je moet het toch maar durven om het zo regelmatig over poëzie te hebben in een column voor de krant. Campert doet dat bovendien steeds op een toegankelijke en aanstekelijke manier, waardoor zijn stukjes soms kleine reclametekstjes voor de behandelde dichter/poëzie worden.
In zijn meer geïnspireerde stukjes is hij een zachtzinnige, melancholieke en grappige observator van de kleine dingen, in de eerder geforceerde columns de ambachtsman die louter op techniek schrijft. En dat zorgt steeds voor aangename lectuur. [Carl De Strycker]
Gerard Oevering
Deze teksten verschenen oorspronkelijk in ’Boeken’ van De Volkskrant, een katern dat vanaf februari 2014 deel uitmaakt van het magazine ’Sir Edmund’. In deze columns staan kritische observaties over gebruik en misbruik van taal (bv. in ’Vreemde talen’ en in ’Mededeling’ waarin de taalgevoelige zzp'er Campert zich ergert aan de ’vreeswekkende zinnen’ van de Kamer van Koophandel), herinneringen aan de jaren vijftig toen hij kennismaakte met de Amerikaanse poëzie, zijn reflecties op het geheugen zoals in ’Uitzieken’ (’Het geheugen werkt met flarden, waarin voor datering geen plaats is’). De schrijver is zich bewust van zijn leeftijd, is zich bewust van de schaarse tijd die hem rest (’Kalender’). Mappen en dozen vol papieren worden geschift (in ’Uit de vergeetdoos 1-6’), hij realiseert zich dat er meer landen zijn die hij niet dan wel bezocht (’Nooit geweest’). Campert citeert veelvuldig. De literatuur is de hoofdpersoon en de grondtoon is de melancholie om de verloren tijd. Soms wrong de deadline, maar de meeste stukken zijn mooie, sferische stapstenen uit zijn biografie. Vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.