Van Eyck : een optische revolutie
Maximiliaan P.J. Martens
Jan Dumolyn (Redacteur), Tjen Mampaey (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
EPO, 2012 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : GESCHIEDENIS : 934.9 DUMO |
31/05/2013
Een geschiedenis die een stem geeft aan de stemlozen moet luid klinken om uit te stijgen boven het gebulder van kanonnen en de donderpreken van volkstribunen. België: een geschiedenis van onderuit is te stil, te aarzelend om het lawaai van die grote feiten te doen verstommen. Het boek bevat capita selecta, in ploegverband geschreven door vijftien historici. Maar achter de petites histoires in dit boek zit een groot verhaal verstopt waarvan je hoopt dat het zou worden verteld. Af en toe gebeurt dat ook, zoals in het hoofdstuk over boeren, landbouw en de plattelandssamenleving. De auteurs wekken daar de arme drommel Philogone Guéquière tot leven, een laat negentiende-eeuwse sukkelaar die als arbeidsmigrant terechtkomt in Noord-Frankrijk. Philogone raakt op de dool en zal tot het eind van zijn dagen weggejaagd worden als landloper en luiaard. Niemand weet raad met de man, ook al omdat hij noch in België, noch in Frankrijk erkend wordt. Tot uiteindelijk de Belgische overheid hem als onderdaan erkent en hij netjes werd geïnterneerd in Merksplas. Dat weinig opbeurende leven wordt aangehaald om de versnellende globalisering te typeren die op het eind van de negentiende eeuw door België trekt. Door de acute dreiging van nieuwe arbeidsrisico’s namen de sociale spanningen toe en veranderde de samenleving ingrijpend. De staat moest zich wel actiever opstellen om de rechten en plichten van de inwoners te beheren. Een rechtstreeks gevolg daarvan was het toenemende belang van nationaliteit, als toegangsticket voor de dienstverlening van de overheid. ‘De juridische band tussen een individu en zijn staat werd het alledaagse leven opgedrongen’, noteren de auteurs nogal hard. Misschien werd die relatie tussen individu en staat gewoon aangepast aan de omstandigheden. En wat zou dan het verschil met vandaag zijn? De vraag is van belang aangezien de inleiding van België: een geschiedenis van onderuit uitdrukkelijk stelt dat zulke historische connecties ‘interessant [kunnen] zijn voor al wie vandaag opkomt voor een rechtvaardiger maatschappij’. Welaan, de laat negentiende-eeuwse behandeling van armen en sukkelaars komt ons, nakomelingen van de verzorgingsstaat, bot en onbeholpen over. Philogone Guéquière is, volgens de auteurs, het ‘slachtoffer van een hardere repressie door zijn staat’. Maar daarmee wordt het proces van die periode wel heel snel voltrokken. Alsof we vandaag Utopia uitbaten. Armoede is en blijft een sluipend gif. En de manier waarop we probleemillegalen — de Philogone Guéquières van onze tijd — te lijf gaan, verschilt vaak in niets van de immorele administratieve collaboratie tijdens de bezetting. Het lijkt alsof die ‘geschiedenis van onderuit’ in dit boek toch ook wordt bekeken als een geschiedenis die doelgericht voortschrijdt, op weg naar immer meer sociale rechtvaardigheid. Dit kan uiteraard niet meer dan een interpretatie zijn die, hoe legitiem ook, zwaar tekortschiet — zelfs voor wie niet samen met Schopenhauer uitroept dat het ergste nog moet komen.
Philogone Guéquière en andere kleine mannen in dit boek blijven te abstract, ondanks de vele details. Het is de auteurs te doen om sociale onrechtvaardigheid, het hoofdthema in België: een geschiedenis van onderuit, en dat door de eeuwen heen. Die verstrekkende ambitie komt de nuances niet ten goede. De hoofdstukken over arbeidsomstandigheden, ontspanning en volkscultuur worden op een drafje verteld — tijdens het ademhalen vallen er grote stukken uit het verhaal weg. In het hoofdstuk over geloof en vrijzinnigheid wordt er voluit gespurt, van de oudheid naar de eenentwintigste eeuw in ruim dertig bladzijden. Als klap op de vuurpijl worden katholieken over één kam geschoren met bijgelovigen die Wodan op zijn achtvoetige paard aanbidden, stampen op de drempel voor ze een huis binnentreden en terugkeren naar bed als ze bij het aantrekken van de schoenen moeten niezen. Geen woord over de radicale botsing tussen het evangelie, rijkdom en macht. Cardijn wordt zelfs opgevoerd als een vernieuwer van het controlemechanisme waarmee de kerk de bevolking onder de knoet hield, terwijl die man ook maar wou dat de arbeidersjeugd hogerop geraakte. Met een onbedoeld gevoel voor understatement besluiten de auteurs dat het vandaag ‘in de verschillende sociale klassen aanvaard (is) om uitgesproken ongelovig te zijn’. Over moslims en ‘evangelisten’ (wellicht bedoelen de auteurs evangelische christenen) valt geen kwaad woord, omdat die ‘vooral bij de kleine man’ te vinden zijn. Het is dus jammer dat je in België: een geschiedenis van onderuit zoveel niet kan lezen, zoals de verwezenlijkingen van Édouard Ducpétiaux. Die komt kort ter sprake als chroniqueur van het miserabilisme, maar niet als geëngageerd vernieuwer van het negentiende-eeuwse Belgische gevangeniswezen — een context die je wellicht moet kennen om de ellende van Philogone Guéquière beter te begrijpen.
De feiten in België: een geschiedenis van onderuit zijn wonderbaarlijk omdat we blind blijven voor ons verleden. In een conservatieve samenleving zonder traditie is historische kennis verdacht. Elke serieuze poging om dat nationale wantrouwen af te zwakken is welkom. Nog interessanter wordt het wanneer de historiografische aandacht gaat naar de potten en de pannen op het fornuis, en niet naar hoofdrolspelers in paleizen. Een van de bekendste voorbeelden is het vijfdelige Histoire de la vie privée, samengesteld door Georges Duby en Philippe Ariès, twee Franse historici die in de geest van de École des Annales mentaliteitsgeschiedenis bedreven. België: een geschiedenis van onderuit ligt in de lijn van Histoire de la vie privée, maar blijft te beknopt en te gefragmenteerd om werkelijk tot de kern door te dringen van hoe het vroeger dan wel was. Het helpt ook niet dat ‘de kleine man’ de hoofdrol speelt: ‘de grote massa van hen die in elke klassenmaatschappij eigenlijk geen stem krijgen en dus minder in historische bronnen opduiken’. Maak het toch concreet en toon hoe mensen over hun wereld dachten! Waar blijft onze Emmanuel Le Roy Ladurie die een Montaillou, village occitan de 1294 à 1324 schrijft, maar dan over een van de vele dramatische episodes uit onze geschiedenis? Als het ooit gebeurt, liefst spoedig, dan hebben boeken als België: een geschiedenis van onderuit mee de aanzet gegeven. Dat alleen al is een grote verdienste.
[Harold Polis]
J. van Bree
Traditioneel heeft de geschiedschrijving het over koningen, generaals, staatslieden en edelmannen. Zelden staat de gewone man of vrouw centraal. In deze 'geschiedenis van onderuit' wordt wel een poging gedaan om de Belgische geschiedenis te belichten vanuit de optiek van de ambachtslieden, de keuterboeren, de dorpspastoors. In zeven thematische hoofdstukken (over levensstandaard, landbouw, onderwijs, religie enzovoort), geschreven door gespecialiseerde historici, wordt de geschiedenis van onze zuiderburen van middeleeuwen tot heden in zevenmijlslaarzen doorlopen. Dat heeft deels te maken met een gebrek aan bronnen over de gewone man, maar ook omdat het een inleiding wil zijn, die een algemeen overzicht moet geven. Het van treffende zwart-witillustraties (en een katern kleurenplaatjes) voorziene werk is wel erg globaal en de voorbeelden lijken soms willekeurig gekozen. Ook is de taal doorspekt met typisch Vlaamse uitdrukkingen en zijn er tekstueel nogal wat overlappingen, maar het geheel voldoet wel aan de doelstelling om de focus van het verleden te richten op de onderkant in plaats van de bovenkant van de samenleving.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.