Het licht : roman
Torgny Lindgren
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Geus, cop. 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 10137 |
31/05/2013
Een uitgever stelt Lindgren voor om een boek te schrijven over zijn herinneringen. Aanvankelijk verzet Lindgren zich met man en macht: ‘Bijna een halve eeuw heb ik me met mijn verbeelding onderhouden. Die was bepaald veelomvattend. Het zou pijnlijk zijn die nu herinneringen te gaan noemen’. Herinneringen zijn leugenachtig voor hem: ‘Ik heb nooit een onwaar woord geschreven [...] Waarom zou ik daar dan nu mee beginnen?’ Toch geeft hij uiteindelijk toe. En wie Lindgren een beetje kent, weet meteen dat hij zich schrap zal mogen zetten.
Herinneringen, zo blijkt al snel, hebben niet altijd betrekking op wat er zich tijdens je leven heeft afgespeeld. Zo herinnert Lindgren zich zijn grootvader het duidelijkst: ‘Wat ik me in het bijzonder herinner is zijn zangstem, mild en warm en soepel en krachtig, haast doordringend’. Enkele bladzijden later blijkt wel dat grootvader zo’n zestien jaar voor Lindgrens geboorte is overleden. Dit belet hem niet om zich het leven van grootvader en zijn huisgenoten, waaronder Lindgrens moeder als jong meisje, tot in de meest tastbare details te herinneren: ‘Moeder, die toevallig bij de buffetkast naast de deur van de tussenkamer stond, wees erop dat veel mensen te veel piment door hun schapenbalkenbrij doen.’ Maar hoezeer je ook de warmte van de huiskamer voelt, het kraken van de vloer hoort, de balkenbrij ruikt, de feilbaarheid van het geheugen loert steeds om de hoek: ‘Wat hij bij die gelegenheid zei, zijn we vergeten.’ Herinneringen zijn voor Lindgren iets collectiefs: wat andere mensen nog weten over het verleden, dat herinnert hij zich ook, of hij het nu zelf heeft meegemaakt of niet. Als anderen iets vergeten zijn, is Lindgrens vertrouwen in zijn eigen geheugen ook weg: ‘Wellicht werd hij gek, wellicht ook niet. Misschien verdwaalde hij, misschien ook niet.’ Maar hoe onzeker de terugblikkende Lindgren ook is, één ding herinnert hij zich wél nog stellig, namelijk dat hij toen al wist dat dit moment later zou worden neergeschreven: ‘Ik kleedde me mooi aan. Want er zou over mij op deze dag geschreven worden in mijn Herinneringen’. Herinneringen, zo blijkt, doen niet aan eenrichtingsverkeer.
Lindgren heeft het moeilijk met herinneringen omdat hij zichzelf niet als een betrouwbare, stabiele observerende instantie beschouwt. Sterker nog, hij heeft zelfs bijzonder veel moeite met het concept ‘ik’ tout court. Het woord te moeten neerschrijven vervult hem met angst en walging, geeft hem het gevoel ‘van begin af aan reddeloos verloren te zijn, dat het niet-bestaan het enige vanzelfsprekende is’. Misschien is het die angst die hij wil beteugelen, wanneer hij in sommige passages de ‘ik’ omruilt voor een ‘hij’. Zoals wanneer dienstplichtig vicekorporaal Lindgren na het drinken van twee flessen sterkedrank volledig verlamd wakker wordt op de zetel. Maar het lijkt meer dan een filosofische of poëticale overtuiging die de weg vindt naar zijn oevre. Lindgren lijkt ook iets te zeggen over zichzelf, als mens, als schrijver. Iets over zelfvertrouwen en onzekerheid. Zo is er een passage waarin Lindgren vertelt hoe hij kort na de publicatie van zijn eerste boek trillingen krijgt in spieren over heel zijn lichaam. Aan de dokter beschrijft hij zichzelf als ‘een haast belachelijk bescheiden persoon’: ‘Over het geheel genomen beschouw ik mezelf als waardeloos.’ De dokter stuurt hem naar een psychiater, die vaststelt dat zijn stem het probleem is: ‘die is op een haast neurotische manier geremd, hij is verzwakt en ingehouden en opgesloten en angstig’. Ze stuurt hem door naar een logopedist, waar hij zijn stem beter leert gebruiken. En ‘hoe agressiever en onbescheidener’ hij brult, hoe minder last hij heeft van zijn spieren. Zo komt door de wirwar van twijfelachtige en fabelachtige vertellingen heen een beeld naar voren van een wordende schrijver, die te midden van alle twijfel en tekortkomingen letterlijk en figuurlijk een eigen stem zoekt. Opvallend vaak proberen anderen hem te sussen met de woorden ‘Stil maar, stil maar’. Maar zwijgen is geen optie. Hij vindt zijn eigen, weerbarstige en volhardende stem. En dit beeld van een schrijver in wording lijkt eerlijk, echt. Misschien is dat nog wel het fascinerendste aan dit boek: dat je eigenlijk niet weet wat Lindgren nu het meest doet, verhullen of onthullen.
De zinnen van Lindgren doen me vaak denken aan druppels water op een waterafstotend oppervlak: ze zoeken elkaar niet op, smelten niet samen, vormen elk hun eigen eilandje. Het zijn vaak eenvoudige, begrijpelijke zinnen, die samen nét niet dat begrijpelijke geheel gaan vormen waarvoor ze wel de verwachting creëren. Een volgende zin zal zelden op de vorige voortbouwen: ‘Uitgevers zijn gebruiksartikelen. Ze hebben allemaal hetzelfde soort wensen’. Ook in de dialogen lijken de gesprekspartners meestal niet in staat zich op elkaar af te stemmen, wat naast bevreemdend vooral hilarisch is: ‘Jaja, Torgny, zei hij, jaja. Hm, zei ik. Daar zeg je zowat’. Lindgren werd al vergeleken met Gabriel García Márquez, José Saramago, Harold Pinter, Samuel Beckett en Franz Kafka. Misschien toont de veelheid en diversiteit van deze namen vooral aan dat Lindgrens stijl zich niet laat vergelijken met die van anderen. Hoe meer je Lindgrens proza in een hokje probeert te plaatsen, hoe meer je merkt dat dat niet lukt. Lindgren is ons altijd een stap voor, hij laat zich niet vastpinnen. Zijn woorden zijn als de soepele, warme stem van grootvader: vluchtig en eeuwig tegelijk. [Johanna Cassiers]
G. Boomsma
Speelse herinneringen aan een jeugd in het landelijke Noord-Zweden wisselt Lindgren (1938, bekend van poëtisch proza als 'Het licht' en 'De Bijbel van Doré') af met ernstige én laconieke overpeinzingen over de dood van honden, het sterven van zijn moeder en het probleem van leven, lezen en schrijven. Een schrijver is geen geëngageerde realist, maar een notulist van een dromerige werkelijkheid en van een waarheid die ten slotte onkenbaar en raadselachtig is. Lindgren schrijft indrukwekkende prozafragmenten over Zweedse collega's, dodenmaskers, roem en vergetelheid. Zweden als natie relativeert hij in taalgevoelige observaties die ook laten zien dat vorm begin en eind is van het scheppen. Een beschrijving van Thomas Manns begrafenis vormt een hoogtepunt. Voor de literaire liefhebber, verfijnd en gevoelig proza met subtiele humor. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.