De mens en zijn onrust : over het raadsel van de beweging
Ignace Verhack
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Pelckmans, 2011 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 204 VERH |
31/12/2011
Aan het einde van zijn magistrale studie De mens en zijn onrust: over het raadsel van de beweging (Acco, 2000) bood Ignace Verhack een korte epiloog getiteld ‘Van ontologie naar godsdienstfilosofie’. Voorliggend boek mag een uitwerking heten van die epiloog. Ook al is Wat bedoelen wij wanneer wij God zeggen? in tegenstelling tot de eerstgenoemde titel bedoeld voor een breder publiek, het blijft een harde filosofische noot.
Twee van de grootste denkers van de twintigste eeuw, Martin Heidegger en Ludwig Wittgenstein, sloten het numineuze af voor het rationele denken. Niet dat het iets irrationeels zou zijn — het ligt gewoon ‘buiten’ het bereik van elke wetenschappelijke uitleg. Waar Wittgenstein besloot er dan maar ineens over te zwijgen, wees Heidegger op het potentieel van een poëtische taal. Voor Verhack, emeritus hoogleraar metafysica en godsdienstfilosofie aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, is dit te kort door de bocht. Het denken is zeker in staat om iets over het numineuze te zeggen, zolang dat denken zich niet opsluit in een immanente rationaliteit. ‘Geloven is niet de mening zijn toegedaan "dat God bestaat".’, alsof God het voorwerp zou uitmaken van een kenact door een onafhankelijk subject. Tot de rijkdom van het geloven behoort immers ook bekennen en belijden, loven en beloven, denken en danken, bevestigen en vertrouwen, hopen en bewaken. Over God spreken kan daarom niet losstaan van het spreken over jezelf.
Bij deze constatering vangt het vertoog van de auteur over geloven en denken aan. Dat vertoog plooit terug op Heidegger, vooral Sein und Zeit, en wordt gevoerd in dialoog met enkele van diens navolgers als Emmanuel Levinas, Jacques Derrida en Jean-Luc Marion. De mens ervaart in zichzelf de mogelijkheid tot zelfoverstijging, tot transcendentie. Alleen, dat is nooit zijn eigen initiatief, in die ervaring blijkt de mens iets te bevestigen wat aan hem voorafgaat — niet alleen in tijd en ook niet als louter oorzakelijkheid. In het zijn als dusdanig, in de wereld van de dingen of in het blote bestaan vindt de mens geen zin, valt niets te bevestigen. Dat hoort tot de orde van het loutere gegeven dat er gewoon is (met het woord van Marion: l’aban-don). Zin ervaart de mens pas wanneer hij de wezenlijke betrokkenheid ervaart bij een geven dat een geven-ten-einde-toe is (een don dat tevens par-don is), wat de theologie ‘genade’ noemt.
In tegenstelling tot wat vandaag de dag als evident wordt beschouwd, zit het zinvolle hem er net in dat we ons bestaan, onze mogelijkheden, onze toekomst wezenlijk niet kunnen plannen. Het gaat dan uiteraard niet over een plan als ‘straks ga ik naar de bibliotheek’, maar om de uitbouw van het bestaan middenin een wereld. Die toekomst is letterlijk toe-komst, ad-vent. De zinvolle beleving berust veeleer in gastvrij ontvangen en loslaten dan in extrapoleren en berekenen. Hier vind je de recente thema’s van Derrida terug, in zover die ‘une pensée athée’ wil voeren, maar uiteindelijk voorbij de religieuze oppositie theïsme-atheïsme en de bijbehorende heilseconomie stoot en tot een niet als dusdanig erkend, maar toch apert christelijk gekleurd denken komt.
Het gaat bij Verhack niet om een tragische sprong uit de eindigheid — wat Levinas soms wordt verweten — of om een postmoderne Deus absconditus — wat Derrida wel eens wordt aangewreven. Het gaat hem om de relationele dynamiek tussen de zijnsoorsprong en de beaming daarvan, die niet beide eenzijdig bij God berusten. We kunnen God onmogelijk op een betekenisvolle manier los van onszelf zien — de objectieve (theïsme of substantiële theologie) of subjectieve (atheïsme of functionele theologie) reductie werken niet. Als wij God zeggen, wagen wij ons bij een onherleidbaar geheim dat zich onttrekt aan elke historische reductie en nooit door een beeld of concept afgesloten wordt.
Maar waar vinden we dan de plaatsen of dimensies waarin het transcendente ons tegemoetkomt? Verhack noemt er twee expliciet: de kunst en de ander. Een mogelijkheidsvoorwaarde om daarin zin te ontwaren, is de verwondering. Immers, als wij menen dat de wereld perfect uit zichzelf verklaarbaar is, dan erkennen we nooit de ander als ander en blijft kunst hangen in het consumptief circuit. Niet voor niets zijn verwondering, de ander en de kunst de echo’s van de drie pijlers van de traditionele metafysica: de waarheid, het goede en het schone. Alleen langs die drie wegen kan de mens uit zijn neutrale zelfbeslotenheid stappen en zijn bestaan als mogelijkheid tegelijk als zinvol ervaren.
Dergelijke dynamiek van overstijging en ontmoeting getuigt van een verlangen dat aan de basis van ons bestaan ligt. Zonder dit verlangen zou die dynamiek willekeur of noodlot heten. Maar hier moeten we speciaal opletten voor een reeds al te lang openstaande val, nauw verbonden met de heilseconomie in andere religies dan het christendom, waarbij God gezien wordt als het ‘vervullingsobject’ van dat verlangen — een missie die haaks staat op wat hierboven over ontvangen en loslaten werd gezegd.
Het is geen sinecure om een zo meticuleus uitgewerkt en genuanceerd beargumenteerd betoog samen te vatten op één bladzijde. Een boek als dit verdient het tweemaal te worden gelezen. Het wil geen godsbewijs zijn, integendeel, het erkent de moeilijkheid, zeker in onze tijd, om een mogelijke weg naar God te ontwaren en open te houden. Wel verkent Wat bedoelen wij wanneer wij God zeggen? de weg naar die ‘weg’, die anders dan velen denken nog lang niet weg is. De hedendaagse filosofie biedt zelfs een heel sterk perspectief op die weg. Verhack ontleedt en reconstrueert dat perspectief op ronduit meesterlijke wijze. [Erik Meganck]
P. v. Gennip
In de westerse cultuur is het geloof in en spreken over God in een crisis gekomen. Nietzsche constateerde zelfs dat wij God hebben gedood. Reden: wij gingen Zijn glorie ervaren als ten koste van de waardigheid van de mens, Zijn almacht was omgekeerd evenredig met onze onmacht. Op allerlei deel terreinen hebben wij onze autonomie terugveroverd, culminerend in een verregaande (metafysische) leegte rond het woord God. De auteur vertrekt vanuit deze culturele situatie voor een zorgvuldige inventarisatie van de karakteristieken van de mens in zijn eigenaardige positie in het bestaan (zijn). Vanuit deze tweede stap waarin een profiel van de mens wordt getekend, kan ook de derde worden gezet: waar zijn in deze schets de aanzetpunten voor het profiel van God en voor het verantwoorde, tegen eigentijds-filosofische kritiek bestendige spreken over Hem? De auteur legt de weg af in overzichtelijke, goed verwoorde stappen en bouwt zo een inzichtelijk en geloofwaardig betoog op. Maar tot geloof zal het niet gauw leiden; het doet voorwerk daarvoor. In de religieuze verwarring van dit moment een helder betoog over een van de stutten onder de westerse religiositeit die in de verdrukking is geraakt.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.