Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
Erwin Mortier (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2010 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MORT |
Dirk Leyman
rt/aa/10 m
Essays en lezingen van Erwin Mortier gebundeld in 'Wat voorbij is begint pas'
De geheime nissen van de taal
Dat Erwin Mortier naast prozaïst en dichter ook een begaafd essayist is, wisten we al langer. In Wat voorbij is begint pas brengt hij lezingen en teksten uit de voorbije zeven jaar samen. Aarzelend maar zonder taboes legt hij zijn schrijverschap in de weegschaal.
In een aantal korzelige kritieken op zijn met de AKO Literatuurprijs bekroonde roman Godenslaap kreeg Erwin Mortier te horen dat zijn roman een hol taalbouwsel was. Volgestouwd met metaforen, bulkend van woorden maar inhoudelijk volkomen losgezongen van de barre werkelijkheid van de Eerste Wereldoorlog. "Deze superbe kathedraal van taal is leeg, volledig en integraal leeg. Mortier heeft niets te vertellen, niets te melden. Godenslaap is een veelkleurige, wonderschone zeepbel van een roman", zo luidde het in de courant De Standaard. Het 'tijdschrift voor literatuur, kritiek en amusement' nY legde Mortier onlangs subtieler het vuur aan de schenen. Jawel, Mortier durft weleens zijn maatschappelijk kruit te verschieten op het cultuurbeleid of het statuut van de schrijver. Maar, zegt Matthijs De Ridder, het probleem is dat Godenslaap ("dit soort bellettrie", luidt het schamper, alsof het een venerische ziekte is) "niet alleen mijlenver verwijderd staat van de maatschappelijke flinkheid waarmee de schrijver zich in de markt zet, maar ook van de literatuur waarin dit woordbrouwsel zich een plaats wil verschaffen." Volgens De Ridder houdt Mortier zich "verre van een analyse van deze toch niet onbelangrijke Eerste Wereldoorlog". Nee, liever duwt hij die oorlog in de richting Belle Epoque, "richting veilige tijd van eindeloze zinnen en nutteloos verpozen". Los van het feit dat dit een wel heel eenzijdige visie is op Godenslaap, bewijst De Ridders bespiegeling vooral hoezeer de oekaze van hoogleraar Thomas Vaessens over meer engagement in de letteren lelijk huis gehouden heeft.
Munitie
In Wat voorbij is begint pas, de essaybundel die Mortier nu op de wereld loslaat, dient hij zijn criticasters op badinerende wijze van antwoord, maar geeft hij hen paradoxaal genoeg ook munitie om de stellingenoorlog voort te zetten. Want het schrijven van sierlijke zinnen, waarvan de weelderigheid beroest en ontzag wekt, kan Mortier natuurlijk niet laten. In de inleiding krijgen ze alvast een paar schampschoten. "De nieuwe mandarijnen zijn van zichzelf te zuur om ze op te leggen in zwavel. Laten we met de lippenstift, al dan niet gejat uit moeders handtas, vrolijk hun neuzen rood maken."
Wat voorbij is begint pas wordt aangekondigd als "lichtzinnige meditaties", waarin vooral de taal en het wonderlijke schrijfproces centraal staan. Gaandeweg kristalliseert Mortier zijn poëtica uit. Hij verzamelt een aanzienlijk aantal lezingen, redevoeringen en gelegenheidstraktaten, die hij soms ook als "bokkensprongen" omschrijft. Ze zijn daarom niet minder ernstig bedoeld en vertonen een opmerkelijke samenhang. Verder serveert Mortier een aantal essays over schrijvers die hij tot zijn "dierbaren en geliefden" rekent, zoals Marcel Proust, Virginia Woolf, Hugo Claus, Gerard Walschap en Oek de Jong. Het zijn telkens perfect op smaak gebrachte en haarfijne, inzichtelijke plaatsbepalingen tegenover hun oeuvre. Behartenswaardig is eveneens dat Mortier, als een volleerde academicus, de moeite neemt om achterin en detail te verantwoorden waar al zijn teksten vandaan komen en hoe hij ze precies met citaten heeft gestoffeerd.
Taboe
In het openingsessay, oorspronkelijk geschreven voor de komende Nederlandse Boekenweek, lijken we opnieuw aanbeland in het sensitieve universum van zijn debuutroman Marcel, met een "brief aan het kind dat ik was". Wel vaker grijpt Mortier terug naar zijn vroegste jeugdherinneringen en de ontluikende leeszucht die tal van geheime nissen opende. Zoals die eerste keer dat zijn vader hem meetroont naar de dorpsbibliotheek op de eerste verdieping van het gemeentehuis, "de verrukking die stap voor stap toenam toen we de brede houten trap bestegen": "Het licht van de hoge ramen tussen de rekken in de kamer erachter omspoelde ons met de droge weeë en zoete lucht van papier." Wanneer hij zelf zijn schrijverij aanvat, begrijpt hij dat "boeken reservoirs zijn waarin de daad van het schrijven opgeslagen ligt, doodstille meren in van elk licht verstoken grotten, waar maar eens om de zoveel eeuwen een vallende druppel concentrische cirkels op het watervlak tekent." Borges' Bibliotheek van Babel is niet veraf, "het minste geschrift lijkt er wel een toegangspoort toe". Mortier dubt over de wonderlijke tweespalt: boeken die hij als lezer hoog acht maar die hem als schrijver maar matig bevallen en vice versa. Hij inventariseert de hunkeringen "naar de vingervlugge ontploffingen die het lezen in ons teweegbrengt".
Kernstuk van Wat voorbij is begint pas is ongetwijfeld de gedachte dat zijn schrijven "zeer duidelijk geboren is uit het verzwijgen, die altijd aanwezige schaduw in het grootouderlijk huis; die blinde vlek, dat taboe, dat zoals alle taboes even taai als rekkelijk was."
Flaneur
Bij momenten nemen Mortiers gedachtegangen een hoge vlucht en wordt een arsenaal van denkers en schrijvers ingezet om zijn poëtica uit te puren en bij te vijlen, van Jacques Rancière, Paul Valéry tot Michel Foucault. Dat gebeurt vooral in de teksten die voor een academisch publiek zijn voorgedragen. Hij gaat daarin welbewust de metafysische toer op. Essentieel is dat taal "een symbolisch weefsel" is, "een complex geheel van membranen dat voor ons de drukgolven van de wereld buiten onze taalwereld registreert en ons helpt te handelen". Mortier verheldert de verschillende modulaties en functies van taal, legt uiterst secuur zijn eigen schrijfarbeid op de weegschaal, zoekend naar de "ijkpunten in zijn ontwikkeling". Het is een proces dat méér schrijvers op zo'n diepgaande en hartstochtelijke manier zouden moeten ondernemen. De auteur ontkomt niet aan het uitnemende belang van de metaforen in zijn stilistiek, iets waar Proust hem mede bewust van heeft gemaakt. Soms bekruipt hem zelfs een verlangen naar een boek over Niets, net als Gustave Flaubert, "door niets gedragen dan de innerlijke kracht van de stijl". Maar vooral is er dat talen "naar het volgende boek", "het nog ongevormde, broeiende en gistende boek". Stelselmatig dient hij speelse speldenprikken toe over zijn vermeende gebrek aan engagement en kietelt hij literaire dogmatici, zonder daarbij venijnig of balorig te worden. Met alweer Flaubert in de hand stelt hij dat "een kunst die haar politieke gehalte als identiek opvat aan de politiek van de polis alleen maar een pastiche kan opleveren". En scherper: "Vanwaar toch die hersenschim dat de stad van de woorden er is om sociaal welbevinden te stutten, de barstjes in de cohesie te dichten, dat een boek de frontverpleegster van de mensenstad zou zijn, afdeling wondverzorging of dialyse? Wat een reductie." Bij wijze van envoi - in de tekst 'Gent-Brugge-Gent. Passages per spoor die je haast over het hoofd zou zien' - krijgen we nog een ander aspect van Mortier voorgeschoteld: dat van de immer alerte flaneur. Het is een verrukkelijk geschakeerde tekst over die "ontroostbare voldaanheid" die het geluid van een verre, dokkerende trein kan schenken, over de rafelranden van het spoor en over de overwoekering van het Vlaamse platteland.
Wat voorbij is, begint pas toont onmiskenbaar Mortiers drang om als schrijver op alle literaire fronten zijn stempel te drukken. Ook wie af en toe zijn tanden zou stukbijten op een paar windvlagen hermetisme, zal bij zorgvuldig ausculteren van deze teksten merken waar het Mortier écht om te doen is. En dat is veel meer dan enkel de hegemonie van de welluidende metaforiek.
Erwin Mortier
Wat voorbij is begint pas
De Bezige Bij
223 p.
18,90 euro.
Mortier dient zijn criticasters op badinerende wijze van antwoord, maar geeft hen paradoxaal genoeg ook munitie om de stellingenoorlog voort te zetten
Mark Cloostermans
rt/aa/05 m
Voor Mortier hoeft literatuur geen onderwerp te hebben om te communiceren. Taal is per definitie communicatie
Wat voorbij is begint pas bevat enkele teksten over 'Dierbaren en geliefden', zoals Marcel Proust, Virginia Woolf, Hugo Claus en Gerard Walschap. Toch handelen de meeste van deze essays over literatuur in het algemeen. Mortier ontwikkelt, stapje voor stapje, zijn hoogstpersoonlijke theorie over literatuur.
In een notendop: God is een tautologie, de mens een metafoor. Wij zijn én wij zijn ons bewust. Daarmee onderscheiden wij ons van alle ander leven op deze planeet, maar het verwart ons, omdat we onszelf nooit helemaal kunnen vatten. De taal spiegelt die ervaring: de woorden overlappen niet met de feiten, omdat betekenissen verschuiven naargelang de tijd en de context. De taal bevindt zich in 'spanningsvelden die opgeroepen worden door de wisselwerking tussen het teveel en het tekort aan betekenissen van het woord'.
Mortier is duidelijk gefascineerd door de kloven, de punten waar woord en betekenis, feit en ervaring niet geheel overlappen. Die leegte jaagt hij op, met als voornaamste wapen de metafoor. De metafoor is een benadering, iets wat lijkt op, maar niet samenvalt met. 'Je spaarde postzegels op', schrijft Mortier ergens, terwijl hij zich richt tot zichzelf als kind, 'maar zelfs de zegels die je dubbel had ruilde je niet om. Niets kan zomaar van iets anders hetzelfde zijn, dat is wat jij me leerde.'
De metafoor verheldert, maar de definitieve betekenis vlucht weg. Daarom dringt er zich een nieuwe beeldspraak op. Zo schuilt in elk boek 'het onmogelijke verlangen om de evenredigheid tussen onszelf en onszelf te herstellen, om de weliswaar schitterende maar altijd mank lopende metafoor die wij zijn te vervangen door de ultieme tautologie'. De kansen op definitief succes zijn, uiteraard, nihil: de taal is 'een lichaam vol tochtgaten waarin de wind van de tijd bedrieglijke melodieën laat weergalmen'.
Bommentapijt
Wat voorbij is begint pas bestaat uit essays in de letterlijke betekenis: de auteur probeert, zoekt. Mortier betast zijn onderwerp als een blinde, om tot zien te komen. De ene keer kiest hij voor een cultuurhistorische benadering: onze omgang van het boek is dan een doorwerken van de onto-theologie in de westerse cultuurgeschiedenis. Even verderop haalt hij filosofen (Derrida, Rancière...) of collega-schrijvers (Borges, Flaubert...) van stal.
Het resultaat is zonder twijfel verhelderend voor de Mortier-fan. Er zijn banden tussen de 'kloven' in de taal en de rol van verzwegen geschiedenissen in de romans Marcel en Sluitertijd. Mortiers klemtoon op de haast filosofische waarde van de metafoor biedt ook een verklaring voor zijn stilistische keuzes, met name in het recente Godenslaap. De auteur reageerde gepikeerd op het verwijt, in deze boekenbijlage, dat zijn opus wel erg mooi geschreven was maar nergens over ging. Op basis van deze essays zou je gaan geloven dat voor Mortier de kitscherige woekering van metaforen in Godenslaap niet zomaar versiering is, maar integendeel het belangrijkste van het hele boek: namelijk, het bommentapijt dat hij uitwerpt, in de hoop iets te raken wat zich in de stilte achter de taal ophoudt.
Niet geheel onverwacht vindt Mortier dat literatuur geen onderwerp of wat dan ook hoeft te hebben, om te kunnen communiceren: taal is per definitie communicatie. Dat communicatie een inhoud veronderstelt, past niet in dat plaatje.
De koele minnaars van Mortiers schetterende en schitterende metaforenfoor kunnen de nieuwe essaybundel nog wel appreciëren als een intellectuele uitdaging: samen met de auteur probeer je te snappen wat hij over zijn schrijven kwijt wil. Zijn eruditie staat buiten kijf, al kun je je afvragen of al het grote filo-culturo-religo-wapentuig echt nodig was. Heeft Mortier écht Derrida nodig om voor zichzelf te verklaren waarom hij een bloemrijke stijl hanteert? Vooral bij de religieuze benadering van literatuur raakt hij soms de pedalen kwijt, in passages die zelfs professor Robert Langdon niet zou kunnen ontcijferen. Voorproefje: 'Uit de kloof van ons zijn welt seconde na seconde een membraan van taal en denken op. Teer als een luchtbel springt het open, welt weer op, barst opnieuw, enzovoorts, zonder het gat ooit volkomen te kunnen dichten. In deze nooit geheel te verhullen leegte reikhalzen God en mens naar elkaar.'
Onverzoenlijk
Enfin, een interessante bundel. De enige reden waarom je hem niet zou uitlezen, is Mortiers onverzoenlijke houding. Doorheen de bundel - maar dan ook letterlijk in élk essay - fulmineert hij tegen naam- en gezichtsloze tegenstanders die de euvele moed hebben het niet met hem eens te zijn. Het gaat dan om mensen die literatuur 'de waan van de duidelijkheid' willen opleggen of die vragen om engagement of betrokkenheid of wat dan ook - Mortier houdt het rijkelijk vaag, maar hij vervolgt zijn tegenstanders met een verbetenheid waarbij vergeleken de inquisitie een clubje rekkelijke kerels was. Ook op dit punt welt de vraag op waarom de auteur al dat zware geschut bovenhaalt. Mortier gedraagt zich als een miskend genie, terwijl hij door de kritiek in de watten is gelegd en vanaf zijn debuut bestsellers heeft geschreven. The lady protests too much, en dat wijst ergens op.
Zou Mortier, ergens diep vanbinnen, toch aanvoelen dat hij een enorme blinde vlek heeft voor wat literatuur nog allemaal meer kan zijn, behalve een semi-filosofische metaforenjacht?
DE AUTEUR: Het werk van Erwin Mortier is veelgelezen en veelbekroond. Voor zijn jongste roman 'Godenslaap' kreeg hij de AKO-Literatuurprijs.
HET BOEK: Mortier doet in dit boek zijn visie op literatuur uit de doeken.
ONS OORDEEL: Een interessante bundel.
ERWIN MORTIER
Wat voorbij is begint pas. Lichtzinnige meditaties over het schrijven.
De Bezige Bij, 224 blz., 18,90 euro.
Drs. Cees van der Pluijm
Erwin Mortier (1965) vierde triomfen met de magistrale roman "Godenslaap". In zijn jongste boek bundelt hij lezingen en essays die op uiteenlopende manieren gaan over schrijven, schrijvers, literatuur en engagement. Mortier is niet de eerste de beste, en zeer erudiet en eloquent. Die laatste eigenschap, zijn fabelachtige formuleervermogen, staat hem bij een aantal van deze essays helaas in de weg. Mortiers taalgebruik, dat in zijn romans zo verbluffend sterk werkt, plaatst zich hier vaak tussen de inhoud en de lezer. Het tweede deel van de bundel, waar het concreter gaat over Proust, Woolf, Claus, Walschap, en wat meer autobiografische elementen, is aanzienlijk toegankelijker dan het eerste deel. Niet filosofisch of filologisch geschoolde lezers zullen snel afhaken, hoe veel Mortier ook aan zinnigs te melden heeft.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.