Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 2175 |
Paul Demets
te/ep/30 s
Jaren van duisternis en schitterend licht
Een dagboek publiceren, het is een hachelijke onderneming. Het is jezelf voor een tribunaal brengen waarin je verantwoording moet afleggen tegenover je lezers over jezelf en je werk. En dus vraagt het om genadeloosheid. Die zit zeker in Dagboek van een dichter, Leonard Nolens' verzamelde dagboeken van 1979 tot 2007.
In dat opzicht is het werkelijk het resultaat van een ontzagwekkende onderneming. "Een dagboek waar je een mensenleven voor nodig hebt om het uit te lezen", daar droomt Nolens van in 1979. Hij is dan tweeëndertig. Waarom dit zo is, verklaart hij bijna dertig jaar later zelf: "Ik vermoed dat wanneer men het dagboek leest van iemand die men denkt te kennen, men die andere als een afgerond individu voor zich ziet staan. Men wordt geconfronteerd met de brokkeligheid van zijn eigen bestaan." De dagboeknotities maken dit helemaal waar. Omdat Nolens zijn existentie, de noodzaak van leven en schrijven en dat aartsmoeilijke huwelijk tussen beide volop in de schaal werpt van de dame justitia, die wij als lezers zijn.
Beproeving
Het nieuwe, niet eerder gepubliceerde dagboekdeel, Verborgen agenda, overspant de periode 1998-2007. Zonder dat Nolens al te anekdotisch wordt, krijgen we toch een inkijk in de donkere kanten van zijn bestaan tijdens die jaren: hij beschrijft zijn verliefdheden, zijn periodieke onstuitbare drankzucht, de medische ingreep waarbij op een pijnlijke plek twee poliepen verwijderd worden. Het is een beproeving voor zijn vrouw. En Nolens is zich daarvan bewust, zoals blijkt uit meerdere, prachtige passages waarin hij de pijn en de blijvende aantrekkingskracht tussen hen beschrijft. "Laat ik je te vaak alleen? Maar je weet dat ik de dagen niet doorkom zonder al was het maar enkele uren aan mijn tafel te zitten, zelfs al komt er niets concreets uit mijn vingers", noteert hij over het isolement waarin hij en zijn Leen door zijn toedoen leven. En hij erkent dat zijn werk in grote mate dankzij zijn vrouw bestaat. Hij heeft het op haar veroverd: "In al zijn verschijningsvormen ben jij niet alleen jezelf, maar ook het jij van mijn werk. Ik heb me jou, of jij dat wou of niet, hier langzaam en vraatzuchtig, gulzig en geduldig toegeëigend."
Afzondering
Jaren van duisternis, maar ook van schitterend licht: er blijven prachtige bundels als Manieren van leven en Derwisj verschijnen. Nolens trekt er zich aan op, net zoals aan Laat alle deuren op een kier, de verzamelde gedichten. Het zijn jaren van kortstondige voldoening, maar meer nog van onvoldaanheid, zelfkwelling en kwetsbaarheid. Wanneer Gerrit Komrij hem als dichter afserveert door Nolens' unieke manier waarop hij poëzie uit zijn hoofd voor het publiek brengt, schertsend op de korrel te nemen, voelt hij zich dieper geraakt dan hij eerst wil toegeven: "Het verbaast me dat zulke aanvallen mij niet langer preoccuperen. Dat zou tot voor een paar jaar anders hebben uitgepakt. (...) Toch zal ik Komrij verzoeken mijn gedichten uit de eerstvolgende herdruk van zijn bloemlezing te verwijderen." Nolens blijft ook last hebben van schuldgevoelens over zijn bewuste isolement, die hij vaak door anderen krijgt aangepraat: "Ik heb ze gekend, die schuldgevoelens, zo tussen mijn twintigste en veertigste, en ze zijn geleidelijk maar nooit helemaal verdwenen naarmate de erkenning van mijn boeken groeide." Het hele dagboek bewijst eigenlijk het tegendeel van de vooroordelen: hoe vaak benadrukt Nolens niet dat zijn isolement noodzakelijk is om door wat hij in die afzondering schrijft met ons, lezers, in gesprek te gaan? Hij is trouwens ook niet de dichter die met zijn rug naar de wereld gekeerd verder leeft, zoals criticasters nog altijd over hem beweren. Hij leest kranten en kijkt televisie zoals iedereen. Natuurlijk is hij kritisch: over de hedendaagse beeldende kunst, die alleen nog een soort uiterlijk vertoon is, over de moderne communicatiemiddelen - "Mobiele telefoon, e-mail, internet, cyberspace: de wereld wordt een steeds hardnekkiger gerucht, een almaar grommender verwijt, een toenemende belediging" -, of over de waan van de dag, waarbij men de 'mensen van het jaar' belangrijker nieuws vindt dan de duizenden doden in Irak. In dit dagboekdeel vinden we weer de uitspraak die hij kort na de gruwelijke aanslagen op de Twin Towers deed en waarmee hij bij sommigen kwaad bloed zette: "In het hoofd en het hart van de daders gebeurden al die verschrikkelijke dingen in naam van de liefde." Nolens blijft in elk geval de maatschappij in de gaten houden, vooral via zijn dagboek. En ook in zijn isolement is hij niet alleen, want hij heeft het gezelschap van grote schrijvers en denkers die hem inspireren: Seneca, Kierkegaard, Nadjezjda Mandelstam of Thoreau. Schrijvend ontstaat een voortdurende dialoog met andere auteurs, maar zeker ook met zijn vrouw, met zijn familie. En dat geeft Nolens allemaal door aan de lezer: "In ieder woord dat ik hier schrijf veranderen mijn ouders in moedertaal, dus in een deel van jou. In ieder woord dat ik hier schrijf worden mijn dode ouders jij. Jij bent dus ook mijn vader en mijn moeder. Om dat te bereiken heb ik geschreven. Om je kind te zijn. De wees van iedereen." Hij legt elders het verband met het belang van het dagboek: "Hoe vaker de dagboekschrijver zijn plaats en datum noteert, hoe grondiger hij inziet dat vandaag over gisteren wordt geleefd en geschreven. Hij schept zijn eigen palimpsest, en al zijn jaren vallen samen op een onooglijk kleine maar grondeloos diepe plek." Toch noteert Nolens steeds vaker dat hij wil ophouden met zijn dagboek. Zijn notities worden, zeker vanaf 2005, echt schaars. Waarom hij er in 2007 een punt achter zet, maakt hij niet duidelijk. Misschien is het dagboek overbodig geworden omdat Nolens de weg heeft afgelegd die hij hier beschrijft: "Ik houd geen dagboek, ik schrijf mijn mens. Ik componeer geen poëzie, ik word een gedicht." We zullen het dagboek als dat andere genre dat Nolens beoefende om zichzelf in de gaten te krijgen en ons als lezer een inkijk te bieden, nog sterk missen.
Querido, 1.056 p., 39,95 euro.
Zonder dat Nolens al te anekdotisch wordt, krijgen we toch een inkijk in de donkere kanten van zijn bestaan.
Jelle Van Riet
ob/kt/02 o
Ook Nolens' vuile was stinkt,
maar hij kan ze zo prachtig ophangen
dat je ze nauwelijks ruikt
'Al mijn notities zijn mislukte gedichten.' Er is in het noordelijke halfrond vast geen slechtere verkoper te vinden van Leonard Nolens' Dagboek van een dichter dan Nolens zelf. Allicht zal men ook nergens straffer geformuleerde antireclame voor deze notities aantreffen dan in de notities zelf. Dit dagboek, zo lijkt de dichter ons te allen tijde voor ogen te willen houden, is niets meer dan de plek waar de vingers worden gestrekt en geoefend voor het échte werk: de poëzie. Of zoals Nolens het zelf verwoordt: 'Het dagboek is de woord geworden incubatietijd van het gedicht.'
Gelukkig ben ik niet zomaar af te poeieren en heb ik al die zogenaamd mislukte gedichten, goed voor 1057 bladzijden, koppig wél gelezen. Ik heb genoten, gewroet en gedroomd, want hetgeen Nolens tussen 1979 en 2007 aan zijn cahiers heeft toevertrouwd, is de roman van zijn leven. 'Een leven dat opgaat in teksten.'
Een leven dat opgaat in teksten, in het geval van Leonard Nolens mag u dat geweldig letterlijk nemen. Terwijl u en ik onze tijd verstrooien over werk en vertier, over vrienden en geliefden, leeft de dichter bijna uitsluitend voor zijn poëzie. 'Ik ben alleen maar woorden', lees ik in de notities. Concreet betekent dit dat Nolens het merendeel van zijn dagen slijt in zijn werkkamer, een plek waar hij naar leven hapt in gedichten en waar hij via zijn dagboeknotities in gesprek gaat met zichzelf. Decennialang al gaat hij er 's morgens heen om er alleen te zijn met taal, om er te lezen, te denken en te schrijven. Dat laatste uit noodzaak, want het is 'schrijven of verdwijnen'. Voor Nolens staat leven immers synoniem voor leven creëren en het is net in dat isolement, die 'pathologische eenzaamheid' en die 'zelfingenomen onthechting' dat zijn verzen worden geboren. 'Dat wat jij [Nolens richt zich hier tot zijn vrouw, jvr] mijn verstrooidheid, mijn afwezigheid, mijn wereldvreemdheid noemt, dat zijn mijn boeken.'
Navelgraven
Hoewel Nolens zich onlangs nog een nieuwe typemachine (!) heeft aangeschaft, weiger ik hem wereldvreemd te noemen. Natuurlijk is het merkwaardig dat in Nolens' notities van 1989 nergens de woorden Berlijnse Muur opduiken en in die van 2001 slechts vaagweg naar vliegtuigen en torens wordt verwezen, maar dat eeuwige navelgraven is net wat van Nolens Nolens maakt. Hij wil - ik leen zijn woorden - zelf het nieuws van de dag zijn en de realiteit vieren in gedichten. Of nog: 'Wat komt een mens als jij [] te weten over de wereld? Wat hij ervan maakt.' Welnu, wat hij ervan maakt is niet alleen belangwekkend nieuws, het getuigt ook van wereldwijsheid. Nolens weet wel degelijk wat er buiten roert, hij kiest gewoon overbewust voor zijn binnen. Alleen zo kan hij overleven. Eigenlijk zegt het motto van Leopold Flam, op de allereerste bladzijde van het allereerste cahier, alles: 'Nadenken over het eigen lot heeft geen ander doel dan een gemeenschap te vinden die een einde maakt aan de verbanning.'
Ik ontken het niet, Nolens beantwoordt aan het dichterscliché - alleen al die typemachine! - maar wat dan nog? Hij is het die dat moeilijke, met poëzie vereenzelvigde leven moet ondergaan, wij krijgen de gedichten.
Natuurlijk klinken uitlatingen zoals 'poëzie heeft mijn leven gered' nogal hoogdravend, maar voor Nolens is het bittere ernst. Als die 1057 bladzijden dagboeknotities iets blootleggen, dan is het de authenticiteit van Nolens' pijn, noem het levenspijn. In 1981 noteerde hij: 'Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan zelfmoord.' Op dat moment is de dichter vierendertig jaar, hij is een wees en heeft zelf twee zonen achtergelaten om bij een vrouw te zijn, Leen. Over het verlies op jonge leeftijd van zijn beide ouders noteert hij: 'Nooit heb je de tijd gekregen om in hun ogen je geboorte te verdienen.' Dus schrijft hij poëzie - dat maakt die geboorte alsnog de moeite waard - want vergis u niet, Nolens weet wat hij als dichter waard is. 'Als je eerlijk bent jegens jezelf, moet je erkennen dat je niemands leven en werk zo boeiend vindt als het jouwe.'
Niet eens zo'n slechte
Waarmee ik niet heb beweerd dat Nolens zichzelf een geweldige vent vindt. Hij houdt slechts wezenlijk van wie hij wil worden en enkel schrijvend kan hij zichzelf enigszins verdragen. Het is zijn pennenvrucht - die 'zinnen om de zinloosheid wat glans te geven' - die hij naar waarde schat. Als hij naar Leon Nolens kijkt, ziet hij 'een luis', maar ook iemand die er altijd weer in slaagt om tijdelijk angst, waanzin en alcoholisme te overmeesteren. Hij schrijft het neer met enige frivoliteit, maar de notities zijn ook echt doordrenkt van de Bols en het bier, van de sigaretten en de Lexotan, van de pis en het bloed. 'Voor voorzichtigheid heb ik geen talent', weet Nolens en af en toe heb ik hem dat al lezend verweten. Ik dacht aan zijn vrouw en zijn zonen en werd boos. 'Houd op', riep ik toen ik las hoe hij zich na een periode van droogte weer eens in de 'alcohel' stortte, maar ik wist ook dat niemand liever wilde ophouden dan Nolens zelf. 'Ja, ja', schrijft hij dan, 'ik ben een alcoholist. Maar ik ben ook een dichter. En niet eens zo'n slechte.'
Het is niet om te choqueren dat de dichter dat soort van intimiteiten in zijn notities prijsgeeft. Hij probeert alleen zo naakt en oprecht als mogelijk naar buiten te komen. 'Het wezen, de essentie van een mens is zijn totaliteit', vindt Nolens. 'Daarom horen ook mijn snotbellen en zweetvoeten thuis in de alexandrijnen die ik schrijf.' Voor zoveel waarachtigheid kan de lezer niet anders dan begrip en empathie opbrengen, temeer daar het allemaal zo mooi geformuleerd is. Of misschien juist daardoor. Ook Nolens' vuile was stinkt, maar hij kan ze zo prachtig ophangen dat je ze nauwelijks ruikt. Bovendien is er nog iets waardoor ik de snotbellen en zweetvoeten van de dichter er voor lief bijneem: elke pagina van Nolens'dagboek baadt in liefde. De liefde voor Seneca, Rembrandt en Bach, 'altijd weer Bach'. Voor Mandelstam en de oudere zus die 'het huis vulde met de nostalgie van de zingende vleugel'. Voor Elias Canetti, Friedrich Hölderlin en Paul Valéry. Voor Leen en zijn twee jongens, aan wie hij de cahiers opdraagt.
Verankering
Het doet pijn te lezen hoe een laveloze Leonard Nolens 's nachts aan een toog niet eens zijn zoon David [de romanschrijver, jvr] herkent, maar even aangrijpend is de immense schaamte die hem de volgende ochtend bekruipt. 'Ik zou hun moeder willen zijn', schrijft hij over zijn zonen. Ik geloof niet dat de liefde van een vader voor zijn kinderen ooit krachtiger is uitgedrukt. Ook de band met Leen - zijn wonder, zijn utopie, zijn geheim, zijn talent, zijn geliefde noodlot - is van een haast onwereldse hechtheid.
In de dertig jaar die de cahiers bestrijken, neemt dit koppel vele nieuwe vormen aan. Ze overleven elkaars verraad, verlangen en verslaving. Ze laten de vervreemding binnensijpelen om daarna weer noodgedwongen in elkanders armen te eindigen. 'Er is geen andere uitweg dan wij', schrijft Nolens, want 'elkaar verlaten is een dood'. En hier, nog een liefdesverklaring om u van uw sokkel te blazen: 'Want zelfs al hak je mijn handen af, al verbrand je mijn manuscripten, ik zal altijd van je blijven houden.'
Nolens geeft aan dat hij 'waarschijnlijk' heeft gefaald, maar of hij werkelijk heeft gefaald, laat hij slim in het midden. Tenslotte zijn er de gedichten en het gedicht is 'onverwoestbaar'. Compenseren kan het niet, maar er is ongetwijfeld 'hier en daar een vreemde, ginder, die jou lezend zich herkent'. Hetzelfde is ook voor deze dagboeknotities van kracht. Hier en daar zal een vreemde er zichzelf (of een ander) in herkennen; hier en daar zal een vreemde er de moeizame weg van een erudiete, twijfelzieke en drankzuchtige wijze door leren begrijpen. Hier en daar ook zal een liefhebber van Nolens' poëzie inzien hoe diep verankerd in een leven die gedichten liggen. 'Ik bén dat werk, of beter, ik moet leren aanvaarden dat ik het ben, in de bedroevende wetenschap dat ik altijd voor mezelf zal onderdoen. Trots en schaamte, hybris en nederigheid, zelfrespect en zieligheid ineen.'
Nolens heeft, dat weet hij steeds zekerder, de juiste keuze gemaakt, namelijk geen. Dagboek van een dichter heten deze notities en dat zijn ze ook. Nolens mag ze dan al 'mislukte gedichten' noemen, het zijn wél gedichten.
DE AUTEUR: Leonard Nolens (1947), een van onze belangrijkste dichters.
HET BOEK: beschrijft zijn worsteling met het bestaan en de poëzie. ONS OORDEEL: elke pagina van dit dagboek baadt in liefde.
Dagboek van een dichter 1979-2007.
Querido, 1056 blz., 39,95 euro.
Het Andere Boek: Piet Piryns praat met Leonard Nolens op zaterdag
3 oktober om 17u in het Atelier.
31/12/2009
In 2007 sloot Leonard Nolens het dagboek waaraan hij in 1979 was begonnen af. Voorheen waren er al drie delen van het dagboek gepubliceerd. Het vierde deel, dat loopt van 1998 tot 2007, is nu gebundeld met de drie eerder verschenen delen.
De dichter uit Dagboek van een dichter richt zijn leven volledig in in functie van de poëzie. Hij moet op elk moment van de dag beschikbaar zijn voor het geval een gedicht zich aandient. Elke vorm van regelmaat die het dichten in de weg zou kunnen staan, is uit den boze. Als het aan hem lag, gingen de dagelijkse beslommeringen gewoon aan hem voorbij: "Geen gezanik over spruiten met varkenslappen, zomervakanties, zilverwerk van Christophle, het aantal uren slaap en dure pensioenverzekeringen". Ook een vaste job is voor hem niet mogelijk. Orde en structuur passen niet in een dichtersbestaan waarin slordigheid en ordeloosheid onontbeerlijk zijn. De jonge dichter kiest aan het begin van het dagboek bewust voor de armoede. Dat is voor hem een soort statement. Hij beschouwt het kunnen kiezen voor armoede als een vorm van luxe, en hij ziet een onlosmakelijk verband tussen armoede en creativiteit. Zelfs de mogelijkheid om andere genres te beoefenen moet er omwille van hetzelfde verlangen naar ongebondenheid aan geloven: "Werken aan een roman zou mij in een bepaalde richting sturen die geen ruimte laat voor de gekregen regel. Het verhaal, de roman maakt mij onvrij".
Aan dit alles hangt natuurlijk een behoorlijk prijskaartje. Iedere dag uren aan je schrijftafel doorbrengen betekent immers niet dat de poëzie zich ook iedere dag aandient, integendeel zelfs: "Ikzelf weet pertinent dat althans voor dichters een writer's block de regel is, en het schrijven zelf de uitzondering". Dat is ook wat louter in functie van het dichten leven zo moeilijk maakt. Toch kan Nolens het niet loslaten: "Ik wou dat ik kon accepteren dat niet elke dag van mijn bestaan poëzie wordt". Een rode draad in het dagboek zijn de periodes van drankzucht. Die worden telkens overwonnen, maar komen ook telkens weer terug. Daarnaast moet Nolens leren aanvaarden dat door zijn keuzes zijn oeuvre vermoedelijk nooit meer zal omvatten dan zijn dichtbundels en het dagboek. En poëzie mag dan wel in zijn eigen leven een centrale plaats innemen, in de maatschappij heeft poëzie ? en bijgevolg ook de dichter ? maar een marginale positie. Ook dit moet hij leren aanvaarden. Bovendien hebben zijn keuzes niet enkel gevolgen voor hemzelf, maar ook voor zijn familie. De relatie tussen zijn zoon en kleinzoon staat in schil contrast met de relatie die hij zelf met zijn zonen heeft: "Hun ongedwongen toewijding aan de kinderen is een permanent verwijt aan wat je zelf nooit echt bent geweest: een vader. [...] Wat was je voor een man toen je op je drieëntwintigste vader werd? Iemand die zelf moest leren lopen en spreken". Doordat hij zich zoveel afzondert, wordt zijn sociaal leven steeds nauwer. Er zijn steeds minder mensen met wie hij geregeld nog eens afspreekt. Dit weegt zwaar op de relatie met zijn vrouw Leen: "Vanmorgen ontbijt met tranen. Van Leen. Ik weet wat die tranen beduiden. Zo kunnen wij niet verder leven. Zo afgezonderd. Zo bijna zonder vrienden en kennissen. Zo bijna buiten de wereld. Maar wij doen het. En wij doen het hoogstwaarschijnlijk tot onze laatste snik".
Voor Nolens zijn leven en dichten niet gewoon nauw met elkaar verbonden, ze zijn een en hetzelfde: "Ik houd geen dagboek, ik schrijf mijn mens. Ik componeer geen poëzie, ik word een gedicht". Stoppen met schrijven zou hetzelfde zijn als ophouden te bestaan. De identiteit van de dichter komt tot stand door het dichten. Dichten is een manier om zichzelf te kennen, zichzelf te begrijpen. Nolens beschrijft zichzelf als "een individu dat in de eerste plaats schrijft om zichzelf in de gaten te krijgen". De dichter moet volgens Nolens aanwezig zijn in het gedicht. Is dit niet het geval, dan is het gedicht niets anders dan een ongedekte cheque. De verhouding tussen de identiteit van de dichter en het gedicht staat wel steeds onder spanning. Welk van de twee authentieker is, is een vraag die Nolens enorm bezighoudt. Taal behoort immers nooit enkel toe aan één individu: "Men schrijft zijn hoogstpersoonlijke dagboek in de taal van vreemden. En zelfs mijn meest intieme, unieke gedichten blijken niet meer te zijn dan een vertaling". Het feit dat iemand in een bepaalde taal schrijft en niet in een andere berust louter op toeval, maar dit toeval is wel heel bepalend voor het geschrevene, want 'Ik' en 'Ich' zijn niet zomaar hetzelfde. Met deze vorm van willekeur heeft Nolens het moeilijk. Een individu is specifiek en uniek, woorden zijn dat niet. Toch is Nolens ervan overtuigd dat een gedicht die contingentie weet te overstijgen, dat woorden uiteindelijk, zoals Joseph Brodsky beweerde, "eerlijker" zijn dan bloed: "Het gedicht is als corpus in al zijn gecomponeerde complexiteit vollediger dan de contingente mens van vlees en bloed. In die volledigheid schuilt de eerlijkheid".
Nolens gaat zeer bewust een aantal stereotiepe levenskeuzes uit de weg, maar het beeld van de dichter die elk keurslijf mijdt en in afzondering leeft is natuurlijk óók bijzonder stereotiep. Het is weinig waarschijnlijk dat deze ironie Nolens ontgaat. Toch is hij tot op de laatste bladzijden van zijn dagboek achter zijn keuzes blijven staan. De dichter aan het einde van het boek lijkt in veel opzichten nog erg op de dichter van in het begin. Hij schuwt nog steeds dezelfde dingen, worstelt nog steeds met dezelfde vragen en koestert nog altijd dezelfde verlangens. De onthullingen in zijn dagboek hebben hem al vaak het verwijt opgeleverd dat hij wereldvreemd is. Belangrijke gebeurtenissen in de wereld lijken hem slechts in zeer beperkte mate bezig te houden. Hij typt nog steeds op een ouderwetse schrijfmachine. Niet omdat hij te lui is om met de computer te leren werken, maar omdat hij "vermoedt" dat een moeizamer schrijfproces tot meer zorgvuldigheid leidt. Zeker weet hij dit natuurlijk niet, omdat hij nooit met de computer werkt. Nolens' wereldvreemdheid schuilt echter ook in kleinere dingen, zoals zijn afkeer van agenda's: "een gruwel: niets staat open, niets staat blank, alles zit vastgeroest in het onwrikbare systeem van plaats en datum [...] in de valse troost van een leven dat al bestaat voor men het leidt". Of in wat hij schrijft over mensen met een nine to five: "Hun baas telt de uren op zijn bedrijvige vingers voor hen af, hun verlangen wordt levendig gehouden door de verlosssende klokslag van vijf uur". Het dramatische en karikaturale van zulke uitspraken drukt niet enkel Nolens' afkeer uit, maar ook hoe ver deze dingen van zijn leefwereld af staan. Door de manier waarop hij zijn dagen doorbrengt zijn er kanten van het leven die hij niet echt heeft leren kennen. Toch lijkt Nolens zich ook hier bewust van. Hij schrijft dat hij soms jaloers is op mensen bij wie deze dingen wél deel uitmaken van hun dagelijks leven. Komt een deel van die jaloezie misschien voort uit het feit dat voor hen deze kanten van het leven niet karikaturaal maar levensecht zijn? Het is niet ondenkbaar. Toch heeft dit hem er nooit toe gebracht andere keuzes te maken. Anders gezegd: als zijn manier van leven zou leiden tot wereldvreemdheid, dan neemt hij ook dat erbij. Het zijn niet Nolens' keuzes, maar zijn onverminderde volharding in die keuzes die je in dit dagboek verbazen en tegelijkertijd ontroeren. Het grootste verschil tussen de dichter aan het begin van het dagboek en die op het einde is dat er bij de oudere dichter gewenning optreedt. Hij leert leven met gemis, en met een toekomst die steeds onzeker blijft: "Je leert wennen aan pijn". [Johanna Cassiers]
T. van Deel
De dagboeken van de Vlaamse dichter Leonard Nolens (1947) behoren tot het beste van wat er in het Nederlands aan introspectieve dagboekliteratuur is geschreven. De monumentale boekvorm die het hele project, dat nu is afgerond, heeft aangenomen doet recht aan de hoge kwaliteit en aan de hoge, niet aflatende ernst van Nolens’ zelfonderzoek gedurende de jaren 1979-2007. De vier vorige afzonderlijke delen* zijn nu gebundeld met het niet eerder gepubliceerde vervolg over de jaren 1997-2007, 300 bladzijden uitstekend, niet-lichtvoetig proza over van alles en nog wat, nooit in zuiver anecdotische zin, altijd alles problematiserend en analyserend. Nolens is een mens die het zichzelf zo moeilijk mogelijk maakt, niet alleen door de drank (een zich herhalend motief), ook door de uitvergrote gevoelens die zich van hem bedienen. Hij is een echte egotist (een ‘vent’), iemand die het liefst over niemand anders dan zichzelf heeft, maar hij graaft dan ook diep en genadeloos, zonder gêne, maar dikwijls vervuld van schaamte, zelfverwijt. Daarbij besteedt hij de volle aandacht aan de vorm. Hij is een overtuigde anti-postmodernist, hij wil juist zijn eigen identiteit door middel van het schrijven (eveneens een zich herhalend motief) leren kennen en bevestigen. Een monument zonder weerga.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.