Het Belgisch stripverhaal : een kruisbestuiving
Jean-Marie Derscheid (Auteur), Didier Pasamonik (Auteur), Eric Verhoest (Medewerker)
Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Snoeck, 2009 |
VERDIEPING 2 : DUIVELSHOEK : OVER STRIPS : 829.5 DERS XXL |
Besprekingen
31/12/2009
In het voorjaar van 2009, het jaar van het stripverhaal, veroverde het medium definitief zijn plaats tussen andere erkende kunstuitingen met een grote tentoonstelling in het Brusselse Museum voor Schone Kunsten. De prestigieuze expo vertrok vanuit de idee dat onze stripgeschiedenis bol staat van de verbanden en invloeden tussen binnen- en buitenlandse auteurs en evoluties. Er werden 20 auteurs geselecteerd vanuit wier concrete ?uvre die rode draad werd gesponnen, terwijl daartussen ook originelen van honderden andere collega's werden getoond.
Daarbij hoort een lijvige catalogus, die de getoonde tekeningen en bijbehorende teksten verzamelt. Terugkijkend op het evenement valt erin op dat de eerste zin het probleem van het hele concept bewust of onbewust definieert en daardoor op losse schroeven zet. "Wie het Franstalige of Belgische stripverhaal niet kent is vaak heel verwonderd te vernemen dat enkele van de bekendste personages in de stripgeschiedenis gecreëerd werden door Belgen." Behalve een ongeïnspireerde dooddoener (voor sommigen allicht nodeloos communautair geladen) bakent deze zin het onderwerp slecht en verwarrend af. Het Belgische stripverhaal is niet het Franstalige stripverhaal en wie het eerste definieert moet los van alle politiek toch aangeven dat er twee talen en twee aparte dan wel minder aparte geschiedenissen zijn. Verder blijkt dan weer dat dat onderscheid zo weinig mogelijk gemaakt wordt en dat de samenstellers en curatoren Jean-Marie Derscheid en Didier Pasamonik vooral door de Belgische bril willen kijken. Zo moeten ze dan inderdaad aan enkele aparte eigen tendenzen in de twee taalgemeenschappen voorbijgaan.
Om hun vaststelling te verklaren dat een klein land een toonaangevende rol gaat spelen in een nieuw medium, zien ze twee evoluties. Ten eerste lag na de oorlog de Franse uitgeverijwereld plat en zagen de 'Belgische' uitgevers hun kans schoon. Ze sprongen in een economisch gat en deden dat met een prima productieplan en uitstekende tekenaars. Voorts en belangrijker: in die belangrijke pionierstijd van de professionalisering van de negende kunst ging men in ons land al snel heel internationaal denken en verhalen. Lokale (taal)accenten of historische referenties maken plaats voor neutrale thema's, reizende helden en een nationale identiteit werd opgegeven ten voordele van overal begrijpelijke en gesmaakte avonturen. "De Belgische identiteit moest tussen de regels gezocht worden en bleek dan ook nog erg oppervlakkig aanwezig. De lokale stripcultuur was internationaal geworden en de traditionele Belgische verbeeldingskracht werd voortaan leesbaar voor iedereen."
Paradoxaal en allicht eigen aan België: typisch kenmerk is het opgeven ervan. Deze analyse overtuigt niet echt en de rest van de tekst blijft eigenlijk nog algemener. Hij tekent niet louter Belgische stripevoluties zoals de feuilletonvorming, de invloed van volksliteratuur en -figuren en geschiedenis op het creëren van diverse helden en genres. Wel specifieker is de Belgische humor. De geroemde typische surrealistische houding komt mogelijk doordat "het humoristisch Belgische stripverhaal zich doelbewust losmaakte van de actualiteit vanwege de gerichtheid op de jeugd [...] en op het grote lezerspubliek [...]. Zo was er een sociale invalshoek tegenover de politiek zoals in andere stripgrootmachten als de VS en Frankrijk.
De slappe spankracht van dit duidende artikel is het gevolg van het feit dat in de tentoonstelling de hoofdstukjes echt apart stonden en werkten in relatie met de getoonde voorbeelden. De vrij los, zij het niet lukraak gekozen thema's ? waarmee in het expoparcours op een interessante en bevredigende manier naar onze strip werd gekeken ? zomaar aaneenbreien lukt niet.
Bovendien komt allengs naar voren dat zowel het begrip kruisbestuiving als Belgische school of Frans-Belgische school (!) niet bepaald voldoen. Dat laatste lijkt toch een statisch gegeven dat op de scene geplakt wordt, terwijl er onmiskenbare aflijningen zijn tussen regionale scholen (Charleroi versus Brussel). Ook de klare lijn was maar een achterafterm die meer stijlgenoten dan een hele geschiedenis kan verenigen. Hoogstens zijn dit nuttige concepten om zich tegen af te zetten. De nieuwe generaties zijn eerder te definiëren door de verschillen met genoemde evoluties en kenmerken, en vormen zo een logische voortzetting van de striphistoriek. De kruisbestuiving is ook duidelijker aan te stippen in de huidige en toekomstige ontwikkelingen: door de nieuwe media en elektronisering gaan zowel de internationalisering als invloeden van games, internet e.d. nog aan impact winnen.
Zonder echt zijn punt te maken geeft het inleidende essay dus wel een overzicht van heel wat aspecten van de steeds uitwaaierende recente kunstvorm. De keuze van de 20 auteurs die van naderbij worden bekeken wordt nergens expliciet verantwoord, maar snel wordt het evident dat ze moeten staan voor verschillende kenmerken en stijlen die het palet samenstellen. Twee derde ervan is door zijn belang, uitstraling en vernieuwende rol incontournable, de rest ljkt een wat subjectievere (en dus controversiëlere) keuze. Aan namen als Jean Van Hamme, Hermann, Marvano, Frank Pé, Yslaire, Schuiten en Cauvin kun je moeilijk voorbij. Van realistische herbronning en normzetting over humoristisch talent, van trendsetting in sciencefiction over fantasy tot utopie, ouderwets grafische meesters van zwart-wit en romantische clair-obscur dan wel gebruikers van moderne computertechnieken. Ze krijgen de verdiende aandacht in behoorlijke artikels en veel illustraties uit hun werk.
Een zeer toe te juichen factor hier is dat de scenaristen eens niet vergeten worden. Van Hamme, Dufaux of Cauvin zijn schrijvers en vertellers met een fabelachtige productie die zonder de tekenpen te hanteren een grote invloed hebben gehad op het medium. Laten de genoemden dan nog de waardering krijgen die ze verdienen, iemand als Tome ('Robbedoes', 'Soda') mocht zeker eens in de schijnwerpers gezet worden.
Wat node moet ontbreken in dit boek is het privémuseum dat de gekozen stripauteurs samenstelden voor de expositie en waarin hun invloeden duidelijk werden. Zij bepaalden ook de keuzes van de andere strips en auteurs die door de zalen heen een historische achtergrond van de striphistorie vormden. Vooraan in deze catalogus zijn wel een aantal van die andere platen opgenomen. Het hoeft geen betoog dat de grote verzameling originelen ? van de auteurs in het voetlicht maar ook en vooral van talloze anderen ? een van de grootste troeven was.
In hun selectie van de namen die de Belgische strip in al zijn verschijningsvormen moeten representeren, zitten trouwens voor de gemiddelde liefhebber een aantal verrassende keuzes. Al geldt dat misschien vooral voor de Vlaamse/Nederlandstalige striplezer. Iemand als Philippe Geluck, geestelijke vader van 'De kat', is een grootheid in het zuiden, maar niet bepaald in ons taalgebied. Hetzelfde geldt voor Ptiluc, schepper van 'De ratten', die enige tijd vrij populair waren, en Midam, vooral bij de jongere generaties bekend. Voor de videogamerubriek van het tijdschrift 'Robbedoes' creëerde hij de gamer 'Kid Paddle' en de rest is een succesverhaal. (Toch blijft het hier bij een klassieke gagstrip, terwijl oudere collega Sokal ('Canardo') met succes de overstap maakte naar de game-industrie en als pionier een brug sloeg tussen twee ambachten waarover ondertussen heel wat verkeer pendelt.)
Meer twijfel kan er bestaan over Dominique Goblet en Thierry Van Hasselt. Beiden staan voor een stripvorm die op de grens van kunst zit, met experimentelere omgang met tekening en tekst. Een kijk op hun werk is tegelijk boeiend maar doet ook de waaromvraag rijzen. Er zijn heel wat grafici die in de marge van het genre interessant werk plegen. Beiden zijn allang actief in de stripwereld, maar terwijl Goblet recent nog gewaardeerd nieuw werk heeft afgeleverd, heeft Van Hasselt eigenlijk nauwelijks uitgaven op zijn naam staan. Bovendien zijn beiden nogal nauw verbonden in hun werk. Ze zijn of waren gelieerd aan tijdschriften als 'Fréon' en zitten in dezelfde Brusselse scene. Voor deze exponenten van stripvernieuwing geldt onmiskenbaar dat de aandacht van de organisatie iets te zeer naar Franstaligen gericht was.
Dat er maar drie Vlamingen bij de twintig gefêteerde auteurs zijn (Herr Seele moet samen met Johan De Moor en Marvano de Vlaamse eer hoog houden), verklaarden de samenstellers als een logisch gevolg van numerieke meerderheid. Dat hun keuze voor nieuwe stromingen en richtingen niet uitging naar de erg gediversifieerde jonge Vlaamse generatie is niet zozeer een (taal)politieke beperking, het is een foute keuze tout court. Er werd in de expo wel wat werk van hen getoond, maar de groep die in Angoulême (Frankrijk dus) furore maakte, had niet misstaan in deze expo/catalogus. Olivier Schrauwen, Brecht Evens, Judith Vanistendael of Philip Paquet, het zijn namen die eigenlijk al niet meer zouden mogen ontbreken in dit soort werk over onze nationale trots het stripverhaal. Ze zijn dan wel iets behoudender bezig met het medium dan Goblet of Van Hasselt, vernieuwing en veelzijdigheid zijn toch troef bij deze Flandriens. Bovendien is het Vlaming Marc Legendre die de laatste jaren op dat vlak het meeste ophef heeft gemaakt, o.a. in de klassieke literaire wereld door zijn nominatie voor een grote boekenprijs.
En zo zijn we weer bij af: laat communautaire/taalculturele discussie en frictie dan de typisch interne Belgische kruisbestuiving zijn, misschien zorgt die voortdurende spanning en tegenstelling voor de inspiratie en creativiteit die stripauteurs weerskanten van de taalgrens aan de dag leggen. Deze hele uitgave en meer nog de tentoonstelling zal allicht niet voor iedereen op dezelfde manier voldoen, maar vormt ongetwijfeld een blijvende en belangrijke noot in de steeds groeiende geschiedenis van het beeldverhaal. Dat mag dan bij deze wel zijn bijgezet in het museum (hoewel: opvallend is dat alle originelen uit privécollecties kwamen), het is veel te dynamisch om binnen de nu gedefinieerde vakjes te blijven. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Voor het ontbrekende beeld van de Vlaamse strip verwijzen we naar de Wolfsprent (2007, nr. 4, p. 2) en de uitgave Loslopend wild (zie p. 4). [Wilfried Poelmans]
Suggesties
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.