Van Dyck
Katlijne Van der Stighelen
Katlijne Van der Stighelen (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Davidsfonds, 2008 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 736 STIG |
Niet beschikbaar |
Davidsfonds, 2008 |
738.2 STIG XXL |
31/12/2009
Tussen 1420 en 1500 ontstond het zelfstandige portret, "met de blik naar buiten". Robert Campin en Jan van Eyck ontketenden een omwenteling in de beeldtraditie. Met de "Man met de tulband" (Londen) creëerde Van Eyck het eerste moderne portret in de westerse kunstgeschiedenis. De picturale uitwisseling van de menselijke blik vond hier zijn oorsprong. De meesterwerken van Jan van Eyck openden een wereld van mogelijkheden voor Petrus Christus, Rogier Van der Weyden, Gerard David, Dieric Bouts, Hugo Van der Goes en Hans Memling. Van der Goes werd de meester van de empathie. De houding van de "orant" (opdrachtgever(s) tegenover patroonheilige en de Madonna) is de stereotiepste die we in het laatmiddeleeuwse portret ontmoeten. In het portret van Bernardus de Salviatis (Londen) toont Gerard David een synthese van de traditie.
Quinten Metsijs begon de fysionomie te interpreteren, "het proces van de voortschrijdende karakterisering" werd ingezet. Er ontstond een interactie tussen het personage, de accessoires en de ruimtelijke context. In het dubbelportret van Erasmus en Gilles spreken de handen boekdelen: ze worden een verlengstuk van de persoonlijkheid. De glorieperiode van de portretschilderkunst valt in de 17e eeuw. In het dubbelportret van Rubens en Isabella Brant heeft het handenspel een speciale betekenis: de aanraking van de rechterhanden, de zogeheten 'dextrarum iunctio', bevestigt de sacraliteit van het gebeuren. "Door de uitdagende inventiviteit van de kunstenaar [Rubens] ervaren we de virtuele werkelijkheid als een werkelijke wereld waarvan men deelgenoot kan worden." Antoon Van Dyck bezat de aparte gave om empathisch met zijn modellen om te gaan. In het portret van Lucas van Uffel zien we een snapshot van een mens in actie, hetgeen Rembrandt inspireerde voor de tweede figuur van links op de 'Staalmeesters'. Jacob Jordaens geeft een anekdotische invulling van de taferelen: de hond als symbool van de huwelijkstrouw, de groene papegaai als zinnebeeld van de kuisheid. De vierde grote portretschilder was ongetwijfeld Cornelis de Vos. Zijn familieportret was innoverend omwille van de dagelijkse setting en de anekdotische vertelstijl. Na De Vos behandelt Katlijne Van der Stighelen nog het werk van een dertigtal meesters, waaronder één merkwaardige schilderes, Michaelina Wouters. Een onvergetelijke indruk maakt het zelfportret van Michaël Sweerts.
De tijd van het Vlaamse rococo noemt Van der Stighelen terecht de eeuw van het verval. Tot op zekere hoogte is alleen Matthias de Visch te waarderen omwille van zijn portret van keizerin Maria-Theresia. Onder invloed van Jacques-Louis David evolueerde men na de eeuwwende van een streng classicisme naar een empathische romantiek. Het voorbeeld van David was bv. bepalend voor de loopbaan van Jozef Paelinck, die aangesteld werd als schilder van de koningin der Nederlanden. François-Joseph Navez werd generaties lang aanzien voor de belangrijkste Belgische vertegenwoordiger van die stijlopvatting. Voorts gaven Hendrik Leys, Antoine Wiertz, Louis Gallait, Lieven De Winne en Petrus Van Schendel een persoonlijke interpretatie van de romantische visie. Daarna neemt Van der Stighelen de "delicate temperamenten" van het fin de siècle in beschouwing, te beginnen met Fernand Khnopff. Khnopff heeft steeds het monumentale gemeden om het eeuwige een kans te geven. Het melancholische portret werd een icoon en de icoon incarneerde Khnopffs ideaalbeeld van de vrouw. Met zijn bijtend cynisme ontketende James Ensor een revolutie in de kunst. In zijn portretten uit de late 19e eeuw is daar nog maar sporadisch wat van te merken. Ook de kinderportretten van Theo van Rijsselberghe vertolkten kwetsbaarheid en weemoed. De portretten 'Spanjaard in Parijs' en 'Henriette met de grote hoed' van Henri Evenepoel sluiten op een symbolische wijze de periode van de 19e eeuw af.
Het laatste hoofdstuk van het boek werd opgevat als een epiloog en behandelt de portretkunst in de 20e en 21e eeuw. De leefomgeving van de (zelf)portretten van Spilliaert is doodstil, de spanning is om te snijden. De beeldhouwer en schilder Rik Wouters heeft in zijn korte leven het genre van het portret een metamorfose bezorgd. Zijn portretten uit de periode van ca. 1910 verrassen door de volstrekt nieuwe typologie. De witte kleur van het canvas speelt een eigen rol in de opbouw van het portret. Een prachtige reproductie van 'Rik met de zwarte ooglap' vult de gehele pagina 238. Katlijne Van der Stighelen heeft met kennis van zaken het kunstenaarschap van Rik Wouters beschreven en gesitueerd. Maar zijn genialiteit kon, naar onze bescheiden mening, nog wat méér benadrukt worden, terwijl de banaliteit van het 'Portret van Georgette' door Magritte eens over de hekel mocht worden gehaald. Het overzicht van 1420 tot nu wordt afgesloten met de bespreking van de portretten van o.a. Gustaaf de Smet, Jean Brusselmans, Rachel Baes, Jan Cox, Roger Raveel, Luc Tuymans, Sam Dillemans, Pieter Vermeersch, Jan Vercruysse en Anne-Mie Van Kerckhoven.
We zijn als een gevleugeld insect over de tekst gevlogen, en we zijn hier en daar neergestreken om de kunsthistorische route van 1420 tot nu aan te duiden. Het was evenwel onmogelijk om de ontelbare finesses van dit lovenswaardige standaardwerk weer te geven. Hoofd en bijzaak is niet alleen het eerste overzicht van de portretkunst in Vlaanderen, het is ook een meesterwerk. [Marcel Obiak]
Redactie Vlabin-VBC
Met deze zware hardcover biedt Katlijne Van der Stighelen, kunsthistorica aan de K.U. Leuven, het eerste overzicht ooit van de Vlaamse portretkunst, van 1420 tot nu. Na een cultuurhistorische schets van het portretgenre wordt ingegaan op het ontstaan van het zelfstandige portret tussen 1420 en 1500 (met o.m. Jan van Eyck). Daarna komt "het proces van de voortschrijdende karakterisering" bij renaissanceschilders als Quintin Metsijs aan bod. De meeste aandacht gaat naar de glorieperiode van de barok, met grote namen als Pieter Paul Rubens, Anton van Dijck en Jacob Jordaens. Verder wordt kort ingegaan op de Vlaamse rococo, de evolutie van classicisme naar romantiek, en het fin de siècle (Fernand Khnopff, James Ensor…). Een epiloog behandelt de portretkunst in de 20e en 21e eeuw. Achteraan eindnoten, een bibliografie, een overzicht van de terminologie, een persoonsnamenregister en een illustratieverantwoording. Een waar standaardwerk, rijkelijk geïllustreerd met kwaliteitsvolle reproducties in kleur op glanzend papier. Tweekolommendruk met een kleine letter en een ruime bindmarge.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.