De morgen loeit weer aan
Tip Marugg
Tip Marugg (Auteur), Aart G. Broek (Samensteller), Wim Rutgers (Samensteller)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MARU |
31/12/2009
MIJN EILAND IS MIJ TE VREEMD
Over leven en werk van Tip Marugg
Er gaan in een mensenleven zoveel eilanden verloren. Onherroepelijk is dat. Maar als je er zo meesterlijk over kunt schrijven als de Antilliaanse schrijver Tip Marugg, tel je bij alle schrijnend verlies toch nog een onschatbare winst op. Jaren geleden las ik in een beduimeld exemplaar verwoed Maruggs indrukwekkende laatste roman, De morgen loeit weer aan (De Bezige Bij, 2001). Een vriendin die op een afgelegen plek tussen Santiago de Chili en Valparaíso was neergestreken en een klein boerenbedrijf runde, stak me het boek in mijn handen. Dát was nu eens literatuur, beweerde ze met grote stelligheid. Ik liet de gelegenheid niet voorbijgaan en tussen de heuvels, op het terras van een houten huis dat die geestesgenote gedeeltelijk zelf had opgetrokken, liet ik me gauw verleiden. Of liever: Marugg verleidde mij met de haast Homeriaanse beginzin van wat zijn derde en tevens laatste roman zou zijn: "Ik leef op een door rifkalken omringde kern van afzettings- en stollingsgesteenten die deel uitmaakt van de eilandenboog die de Amerikaanse Middelzee omsluit, de contouren van de bergen van de noordkust van het Zuid-Amerikaanse continent zijn op heldere dagen met het blote oog te zien..." Ik zat te lezen op een houten stoel en kon, op heldere dagen, als de ijle mist het moest afleggen tegen de onaantastbare en ranselende zon, de Aconcagua zien, de hoogste en mythische Andesberg die vaak symbool staat voor mijn en Maruggs geliefde Zuid-Amerika.
Als je met het vliegtuig bijna landt nabij de Chileense hoofdstad Santiago, vlieg je ook een hele poos over die betoverende Andes, die je haast met je hand kunt aanraken; je voelt je verloren in zoveel ongerepte en vaak besneeuwde schoonheid en tegelijk klopt in je keel de dreiging van een op handen zijnde ramp: als dit vliegtuig nu eens neerstortte, zijn landing miste, dan was je gedoemd reddeloos verloren te gaan in wat van achter een vliegtuigraampje veel meer was dan het mooiste toeristische plaatje dat je ooit had mogen aanschouwen. Lezend in Marugg word je gezegend met diezelfde schoonheid en tegelijk met evenveel reddeloosheid bejegend. In De morgen loeit weer aan laat de "kluizenaar van Pannekoek" (Pannekoek is de naam van Maruggs landgoed in de uithoek van het eiland Curaçao waar hij zich bewust teruggetrokken had met zijn honden en zijn onmisbare drank) het hele continent in exact 14 minuten door Gods toorn verzwolgen worden.
Biografisch
Eigenlijk is Silvio Alberto (Tip) Marugg, op 16 december 1923 geboren in Otrabanda, een wijk van Willemstad, in een blanke familie op een merendeels zwart eiland, een overtuigde en overjaarse existentialist. Zijn voorouders vestigden zich in de 18e eeuw vanuit Zwitserland op Curaçao. Natuurlijk is er sinds Sartre veel en niet altijd helder water naar de filosofische zee gestroomd, maar omdat bij Marugg de verwoording rotsvast in het hart van zijn schrijversavontuur staat ingeplant, zoals de magische "indjuboom" in zijn overwoekerde tuin, hoeft die filosofische
invalshoek er niet zoveel toe te doen. Belangrijk is wat uit die levenshouding ontstaat. Voor Marugg is het leven een etterende wonde, waarvan de pijn niet te verzachten is, tenzij door een methodisch en professioneel alcoholisme. De schrijver placht elke dag na de middag op te staan, wanneer de genadeloze zon de verlorenheid van het eiland weer aan het tergen was. Hij begon dan aan zijn dagelijkse ritueel: met om het half uur een glas whisky, afgewisseld met bier, wachtte hij op de moederlijke nacht, de enige zwarte geliefde bij wie hij onvoorwaardelijk kon schuilen. Gezeten op de stoep van zijn huis was hij, alleen met zichzelf, alleen met de woorden die uit zoveel onzegbare verlorenheid opborrelden en die hij noteerde, hoewel hij na het opstaan soms de dronken krabbels van de nacht tevoren niet meer kon ontcijferen. Wat we lezen, is wat hij uit dat onontcijferbare angstwekkend meticuleus heeft weten te redden, in een onweerstaanbare taal die niet eens zijn moedertaal was. Hij sprak immers eerst het Papiamento, de mengtaal bestaande uit Portugees, Nederlands en negertalen die op Curaçao, Bonaire en Aruba wordt gesproken. O.m. aan de hand van het Oude Testament had de jongen uit een protestantse familie, die moest zien te overleven in een zee van katholicisme, Nederlands geleerd. Maruggs taal is een ietsje archaïsch, maar loepzuiver en ingetogen beeldend. Zonder dat taalbewustzijn zou dat oeuvre geworden zijn tot wat het nu onaanvechtbaar is: een van de markantste uit onze literatuur. Over zijn taalbeheersing heeft Marugg ooit zelf verklaard: "Verbazingwekkend vind ik wel dat ik die taal zo heb leren beheersen dat ik er goed in kan schrijven. Komt het door het onderwijs van de fraters, door het lezen? Niemand in mijn omgeving sprak Nederlands, behalve dan op school, de lagere school en de oude mulo."
Als 18-jarige zat Marugg op de Middelbare School Peter Stuyvesant. Daar wordt hij door de politie weggehaald omdat hij niet gereageerd had op een oproepingsbrief voor het leger. Hij had op vrijstelling gehoopt, maar nu moest hij het leger in, bij de schutterij. Hij bracht het tot luitenant en moest wachtlopen. Enkele vrienden wakkerden toen wel zijn "sluimerende schrijverschap" aan, zoals hij zelf getuigt. En hij kwam bij het tijdschrift 'De Stoep' terecht, dankzij Chris J.H. Engel (Luc. Tournier), die in 1976 met Afschuw van licht: gedichten 1946-1951 Maruggs poëzie zou bezorgen en uitgeven (uitgeverij Flamboyant/P, Rotterdam). Tot 1947 bleef Tip in het leger. Daarna ging hij werken bij de Curaçaosche Scheepvaart Maatschappij en later kreeg hij een baan bij de afdeling public relations van de Shell. Hij was er medewerker van het publicitaire maandblad 'De Passaat'. Daar nam hij "de echte, oude Van Dale" tot twee maal toe door: "Toen stuitte ik op een rijkdom waarbij de miljoenen van de olie in het niet vallen." In 1970 ging hij na 23 jaar dienst met pensioen: "vanaf dat moment kon ik mij uitsluitend wijden aan lezen en schrijven." Prachtige jaren waren dat, zo geeft hij grif toe. Marugg trok zich zoveel mogelijk terug uit het maatschappelijke leven en werd de mythische "kluizenaar van Pannekoek". In 1989 werd Marugg voor De morgen loeit weer aan genomineerd voor de AKO-literatuurprijs, die hij niet won. Tot omstreeks 1995 bleef hij drinken en schrijven. Daarna werd hij getroffen door een erfelijke oogziekte. De boeken bleven gesloten en het papier onbeschreven. Marugg verliet zelfs zijn schuiloord en moest in een villa in een buitenwijk van Willemstad gaan wonen. Jaren voordien had hij in een van zijn typische gedichten een huiveringwekkende bekentenis vastgelegd: "de hemel is van korte duur // straks klaagt de zon mij aan / en wordt mijn dagschuw huis / weer kloosterlijk behangen". Tip Marugg overleed op 22 april 2006.
Het verzameld werk
Zijn literaire nalatenschap kon door zijn familie niet worden vrijgegeven. Dus lang niet alles wat hij schreef, kwam in het recent verschenen De hemel is van korte duur: verzameld werk: 1945-1975 terecht. Na De morgen loeit weer aan werkte hij nog aan een vierde roman, die nooit verscheen. Zijn in het Papiaments geschreven Un prinsipio pa un dikshonario erótiko papiamentu, een "aanzet tot een woordenboek van Papiamentstalige erotische woorden en uitdrukkingen", verscheen in 1992 en kwam ook niet in dit verzameld werk terecht. Hij zette zich ook aan een (ongepubliceerde) lijst met Papiamentse woorden en uitdrukkingen over drinken en drankzucht. Marugg beheerste naast Papiamento en Nederlands ook uitstekend Spaans en Engels. Maar het was in het grotendeels zelf aangeleerde Nederlands, "de mooiste taal ter wereld", dat hij tot ons grote geluk zijn meeste literaire teksten neerpende.
Marugg koesterde een tedere liefde voor een citaat van Lao Tse, dat ik hier uit de Engelse versie die de schrijver bezigde, aarzelend in het Nederlands vertaal: "Werken, maar er niet aan vasthouden; het werk is af, het wordt vergeten; daarom blijft het voor altijd." Van dat blijvende getuigt De hemel is van korte duur. Wat kunnen we in die goudmijn allemaal lezen? Vooreerst Maruggs drie romans.
Weekendpelgrimage (1958 ? De Bezige Bij, 2001) is het verhaal van een kroegentocht, een nachtelijke dwaaltocht van een verweesde jongeman, een blanke op een "negereiland", een eiland dat zijn eiland niet meer is. Voor Wim Rutgers, een van de bezorgers van het verzameld werk, is deze roman een belangrijk boek: "Dit boek wordt gezien als het boek van de eenzaamheid, terwijl men minder de sociologische interpretatie geeft: de verschillende bevolkingsgroepen op Curaçao, de positie van de blanke minderheid op een zwart eiland, dat zit enorm sterk in het werk. Je bent wel wit, maar je bent toch sterk beïnvloed door de andere culturen. De traditie tegenover de moderniteit met de komst van de Shell. Je kunt Maruggs boeken op een aantal niveaus lezen, dat maakt ze zo boeiend." De vraag die Marugg in deze roman stelt, is dubbel: hoe kan ik het eiland aanvaarden en hoe kan ik het eiland mij doen aanvaarden. De schrijver stelt die vragen wel, maar vindt zichzelf een "lafaard", die niets aan de situatie verandert. Mijns inziens is hier echter eerder van onmacht sprake: het verloren paradijs is nu eenmaal voor altijd verloren. Marugg voelde heel scherp aan dat hij in meerdere opzichten een vreemdeling bleef: tegenover zichzelf, tegenover zijn omgeving, tegenover het bestaan.
Daarom ook heeft hij alcohol nodig, om de boel draaiende te houden en als een vervaarlijk middel tot kennis. De schrijver staat al alleen sinds hij het levenslicht zag in de wijk Otrobanda, die bewoond werd door Afro-Curaçaose families waarvan de mannen merendeels handwerkslieden en havenarbeiders waren, en door een kleine groep van meer of minder welgestelde blanke protestanten (tot wie de familie Marugg behoorde). De tweede bezorger van het verzameld werk, Aart G. Broek, vertelt: "De dikwijls grote huizen van de protestantse families vormden geen afgesloten gedeeltes in de wijk. De erven van deze huizen grensden direct aan de een- of tweekamerwoningen en aan de gelaagde huizen van de Afro-Curaçaoënaars. Ondanks belangrijke sociaal-economische en culturele verschillen, kwamen de twee groepen dagelijks met elkaar in aanraking."
Echt contact sloot hij uit. De mens staat helemaal alleen en kan de vele verschillen en tegenstellingen, te beginnen bij zichzelf, nooit oplossen. Uit die rudimentaire vaststelling ontstaat Maruggs wil om de wereld te beschrijven. (De verlatenheid van de ik-verteller wordt in Weekendpelgrimage uitgezet in een overweldigende natuur. Marugg is ook een meester in het beschrijven van de typische flora en fauna, van de alles ontwortelende en tegelijk tedere kracht van de natuur. Ik vind het teleurstellend dat in De hemel is van korte duur geen verklarende lijst is opgenomen met de vaak in het Papiamento weergegeven namen van bomen, dieren en planten.) In Weekendpelgrimage wordt de centrale vraag gesteld die Marugg ook in zijn andere schrijfsels bezig zal houden: waarom toch geen zelfmoord plegen? Hoewel hij eigenlijk al tot de conclusie gekomen is dat zelfmoord de enige uitweg is, de enige vrije daad, gaat hij er niet toe over. Een ander thema dat in het tamelijk korte bestek (een slordige 165 pagina's) van Maruggs eersteling wordt aangesneden, is de verloedering die zich in de negerbevolking zelf heeft doorgezet. De "oude negers" waren arm en onvrij, maar ze hadden hun waardigheid niet opgegeven. Maar ook dat is in hun nadeel veranderd: "Nu wordt door de zoon van de oude neger met schaamte en verachting er op neergezien. Hetgeen door de ouderen als een waardevol bezit angstvallig werd bewaard voor hun nageslacht, wil de nieuwe generatie zo snel mogelijk vergeten, en in het tijdperk van een paar decennia gaat een oud inheems cultuurbezit voor immer verloren. Door de betere scholing, door het politiek ontwaken werd in het hart van de nieuwe generatie een nieuw minderwaardigheidsgevoel geboren, dat de grote stuwkracht is die haar alles wat haar bindt aan het verleden ? en uiteindelijk terug te voeren is tot de slaventijd en de tijd daarvoor ? zo snel mogelijk wil doen vergeten. Alles wat de herinnering terug kan roepen naar dit verleden, moet verdwijnen. En zij maakt zich een volksvreemde beschaving eigen, die leeg is omdat zij niets eigens heeft." In het bewust vergeten van het eigene ligt ook de wanhoop van de schrijver zelf te sluimeren. Hij voelt zich verstoten uit een groot geheim dat hij "nooit heeft kunnen ontsluieren", het "geheim van hetgeen mij gevangen en afgescheiden houdt". Dit verloren of onachterhaalbare geheim vormt de grondtoon van Maruggs schrijven.
In zijn tweede roman, In de straten van Tepalka (1967 ? De Bezige Bij, 2001), koos Marugg het ziekenhuisbed waar de hoofdpersoon ligt te hallucineren als plaats van vertelling. Toen Marugg aan dit boek werkte, was zijn moeder ernstig ziek, ze had een hersentumor. De glimp van hoop waarmee Weekendpelgrimage toch nog eindigt, is hier totaal afwezig. Stilistisch werkt de auteur ook met herhalingen die het onheilspellende nog concreter maken. Deze roman is zo mogelijk nog virtuozer dan de eerste. Tussen "morgen is nooit gekomen" en "er is geen andere morgen" lijdt de verteller onnoemelijke pijnen, "een altegenwoordige gewaarwording [...] van duizend tegenstrijdige gevoelens die gelegen zijn om een gemeenschappelijk middelpunt, dat een grote leegte is."
Na de tweede roman is het 21 jaar stil rond Marugg, tot in 1988 De morgen loeit weer aan verscheen, zijn derde en bekendste roman, die hem in Nederland op de literaire kaart zette. De protagonist én verteller trekt eropuit om de zelfvernietiging van vogels "met gele koppen en hardgroene vleugels" te aanschouwen. In het vroege ochtendblauw (na de bescherming van de nacht) vliegen ze recht naar de rotswand toe: "Even voor zij de stenen muur raken stijgen zij met een scherpe bocht weer omhoog, gaan rakelings langs de rotstoppen en verdwijnen in oostelijke richting, de nieuwe zon tegemoet. Maar drie of vier van de vogels remmen hun pijlsnelle glijvlucht niet af en schieten niet omhoog: zij blijven regelrecht aansuizen op de rotswand en slaan te pletter." Marugg onderzoekt het waarom van dit gedrag: alleen de vogels die de paringsdaad niet meer kunnen verrichten, verwoesten zichzelf. Verval, verloedering en dood zetten ook hier de toon. Zoals ik al eerder meldde, beschrijft Marugg in deze roman ook grandioos de vernieling van heel Zuid-Amerika, dat meegezogen wordt in Gods toorn. Toch eindigt dit boek met een lichtjes en o zo tedere positieve noot: "Leeg en levenloos het uitgestrekte land; enkel op een verborgen plaats in het diepste binnenste van een gigantische ijsschots die uit het zuidpoolgebied komt aandrijven is er nog een slijmerige klopping, waaruit eens een doorschijnend diertje zonder vaste delen zal worden geboren. Eens zal daaruit wellicht een nieuw continent ontstaan." Maar het nu is de tijd van de verwoestende verzwelging: "Het verbonden gevoel met al deze voorwerpen is er niet meer, het is alsof zij reeds anderen toebehoren. [...] De morgen loeit weer aan en is niet te vertrouwen."
Het mengelwerk en de gedichten
Na de drie romans staat in een tweede sectie van De hemel is van korte duur het 'Mengelwerk': fragmenten die niet in de romans werden opgenomen, aanzetten voor nieuwe fictie (ook in het Papiamento), autobiografische schetsen, aantekeningen over schrijvers (o.m. over Roth, Virginia Woolf en Tolstoj) en het tijdschrift 'De Stoep', een recensie over een expositie van Helen Frank... Zoals de andere teksten, worden die fragmenten in een zorgvuldig bezorgde tekstverantwoording van biobibliografische aantekeningen voorzien. Wat mij echter nog meer overrompelt, is de afdeling gedichten, waarin niet alleen de eerder verschenen bundel Afschuw van licht staat. Maruggs verzen zijn haast Hanlo- of Lodeizen-achtig, heel spits en lyrisch geschreven. In zijn poëzie welt ook ietwat verholen een nieuw thema op: dat van de zoon die de schrijver nooit had ("mijn zoon een kinderlijk / kinderlijk zijn vader"). De altijd ongetrouwd gebleven Marugg heeft een aantal relaties met vrouwen gehad, maar critici schuiven aarzelend naar voren dat hij misschien biseksueel was. Zelf was hij voldoende macho om dat potje gedekt te houden. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In zijn lyriek is de dichter openhartiger, hij stelt zich vaak heel kwetsbaar op, zoals in het korte gedicht 'Blauwe jongen': "Zijn warmte schonk de zachte gloed / die het licht verleent aan goud; / Zijn donkere haren zag ik blauw / en zijn huid was blank als brood; / Zijn blanke huid vergeet ik gauw, / zijn blauwe haren nooit." Of deze strofe: "angstkoost mijn dronken mannenhand / het verzonnen dunne lijfje / van de zoon aan mijn zijde / ik stort mijn zaad in het donker uit." Een aantal gedichten is in het Papiaments geschreven, wat ze een intieme sonoriteit verleent. Marugg trad soms zelf op als vertaler, andere gedichten zijn door o.a. de bezorgers van het verzameld werk precies in het Nederlands omgezet. De lezer die alleen de romans kent, zal verrukt zijn door de frêle verwoordingen van de dichter. De hemel is van korte duur wordt afgerond met een aantal 'Portretten' die andere schrijvers van Marugg maakten. Ook enkele korte interviews met de publieksschuwe schrijver krijgen hier onderdak. Vóór de tekstverantwoording krijgen we nog een pertinent nawoord van de bezorgers te lezen.
Uit bewondering voor deze uitgave en Maruggs schrijfkunst wil ik pleiten voor een nieuw boek. Ik weet niet wanneer de nalatenschap wordt vrijgegeven, maar ze verdient publicatie, net als het erotisch woordenboek. Van Tip Marugg krijg je nooit genoeg. [Bart Vonck]
Michiel van Kempen
De Nederlands-Antilliaanse schrijver Tip Marugg (1923-2006) publiceerde drie romans: Weekendpelgrimage (1957), In de straten van Tepalka (1967) en De morgen loeit weer aan (1988). Vooral met dit laatste boek – genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs – verkreeg hij grote bekendheid. De drie romans, aangevuld met een twintigtal verspreide stukken (verhalend proza, maar ook non-fictie) plus al zijn gedichten zijn nu samengebracht in een band. Het toont een schrijver die het solitaire bestaan op een eiland tot inzet maakt van nooit ophoudende experimenten tot literaire verbeelding. Zijn verspreide teksten zijn vaak uiterst moeilijk te vinden en bieden inzicht in het atelier van de schrijver. Vijf eerder verschenen portretten/interviews plaatsen de schrijver in zijn wereld van drank, nachtelijke beschouwingen en mythologie (en voegen aan de mythe-Marugg zelf ook heel wat toe). Voorbeeldig verzorgd met uitvoerige verantwoordingen, en fraaie vormgeving. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.