De misdaad en het zwijgen : Jedwabne 1941, de levende herinnering aan een pogrom in Polen
Anna Bikont
Anna Bikont (Auteur), Joanna Szczesna (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, cop. 2007 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : POOL 851.6 SZYM |
31/12/2008
Toen de Poolse dichteres Wislawa Szymborska in 1996 met de Nobelprijs voor literatuur bekroond werd, veroverde haar bescheiden poëtische oeuvre in geen tijd het Nederlandse taalgebied. Vertalingen van haar werk beleefden ettelijke oplagen en heruitgaven, en de enkele losse gedichten die Szymborska nadien nog aan het Poolse lezerspubliek prijsgaf, werden vrijwel meteen opgepikt door Vlaamse en Nederlandse literaire tijdschriften. Met de integrale Nederlandse vertaling van Szymborska's nieuwste bundel Dubbele punt en de publicatie van een heuse Szymborska-biografie zet uitgeverij De Geus nu een nieuw offensief in.
'The kiss of death', zo wordt de Nobelprijs voor literatuur wel eens genoemd in literaire kringen. Elk schrijfsel dat voortaan uit de pen van de laureaat vloeit, hoort immers het kwaliteitslabel 'Nobelprijsliteratuur' te dragen, en niet elke auteur is even goed tegen die verlammende druk bestand. Ook Wislawa Szymborska schijnt in de eerste jaren na haar bekroning amper nog aan schrijven te zijn toegekomen. Dat blijkt althans uit Wislawa Szymborska: prullaria, dromen en vrienden, een opmerkelijke biografie die de Poolse journalisten Anna Bikont en Joanna Szczesna aan de inmiddels 84-jarige Krakause dichteres gewijd hebben. Szymborska is zoals bekend een dichteres die erg gesteld is op haar privacy en die haar persoonlijke leven allesbehalve relevant vindt voor de interpretatie van haar werk. De vele Szymborska-boeken die na 1996 in Polen (en daarbuiten) verschenen zijn, leggen dan ook één voor één de klemtoon op een close reading van haar werk. Het boek van Bikont en Szczesna is de eerste ? en tot dusver ook enige ? Szymborska-studie waarin resoluut de biografie van de dichteres centraal gesteld werd. Het gaat echter niet om een academisch opgezette monografie, maar om een vorm van literaire non-fictie waarin aan de hand van een twintigtal (min of meer chronologisch geordende) reportages de levensloop van de dichteres in beeld gebracht wordt.
De auteurs konden daarvoor tot op zekere hoogte een beroep doen op Szymborska zelf, maar omdat de dichteres zelf bijzonder weinig aanleg heeft voor het onthouden van harde data en feiten, is het boek voor het overgrote deel het resultaat van uitvoerig veldwerk. De auteurs hebben niet alleen tal van mensen uit de directe en minder directe omgeving van Szymborska opgezocht en geïnterviewd, ze hebben ook uiteenlopende archieven en historische bronnen geraadpleegd. Zo begint het boek met een lange reportage waarin de genealogie van Szymborska omstandig uit de doeken wordt gedaan. Hoewel de auteurs in die verschillende hoofdstukken de anekdotiek zeker niet schuwen, slagen ze er over het algemeen goed in de petite histoire van Szymborska's leven en haar familieverleden te combineren met de nodige aandacht voor het ruimere historische kader en voor Szymborska's literaire werk. Het boek is bovendien rijkelijk geïllustreerd, met tal van foto's uit de oude doos.
Szymborska's leven is, zo blijkt uit de reportages van Bikont en Szczesna, geen aaneenrijging van breukmomenten en abrupte wendingen, maar wordt in grote mate gekenmerkt door continuïteit en alledaagsheid. De dichteres, die in 1923 geboren werd in de buurt van de West-Poolse stad Poznan, woont ondertussen al meer dan zeventig jaar in het zuidelijk gelegen Krakau en heeft die stek ? buiten een aantal occasionele reizen in binnen- en buitenland ? ook nooit verlaten. Szymborska's voorouders stamden uit de Poolse landadel en waren niet onbemiddeld, maar de welstand van de familie ging in de loop van de 20e eeuw onherroepelijk verloren. Na de Tweede Wereldoorlog, die de jonge Szymborska in het door de Duitsers bezette Krakau had doorgebracht, werd ze een sympathisante van het door de sovjets geïnstalleerde communistische bewind en zette ze meteen ook haar eerste stappen als dichteres. Haar studies aan de universiteit van Krakau brak ze, wegens financiële redenen, voortijdig af. In diezelfde periode verliet ze het ouderlijk huis om in het huwelijk te treden met de linkse schrijver en criticus Adam Wlodek.
Haar toenmalige engagement voor het communistische bewind was ? zoals ze later zou verklaren ? oprecht en zeker niet ingegeven door opportunisme, maar het betekende wel dat haar vroege gedichten een sterke ideologische stempel droegen. De biografen Szczesna en Bikont citeren zo uit een aantal vroege socialistisch-realistische gedichten die Szymborska uit latere bloemlezingen van haar werk zou weren, zo ook een markant rouwgedicht naar aanleiding van de dood van Jozef Stalin ("Niets uit zijn leven wordt vergeten. / Zijn partij verdrijft de duisternis."). Het zijn deze gedichten en een paar propagandistische prozateksten die Szymborska lang zouden blijven achtervolgen, vooral toen haar werk vanaf de jaren '90 steeds meer in de belangstelling kwam te staan en er vanuit rechtse politieke hoek stevig werd ingebeukt op haar communistische verleden. Gaandeweg verloor Szymborska haar geloof in het communisme en nam ze afstand van het regime, o.m. door zich in 1966 te laten uitschrijven als lid van de communistische partij en door later bij de ondergrondse oppositie te gaan aanleunen. Op literair vlak was die omslag al eerder gebeurd, met name met de in 1957 verschenen bundel Roepen naar Yeti, die Szymborska als haar tweede debuut beschouwde en die vrij was van propagandistische neigingen.
Szczesna en Bikont besteden ook heel wat aandacht aan Szymborska's positie in het literaire leven van de jaren '50 en '60, niet alleen als beloftevolle jonge dichteres, maar ook als medewerkster van het Poolse tijdschrift 'Het literaire leven'. Szymborska schreef in die hoedanigheid niet alleen feuilletons en recensies (in het Nederlands samengebracht in de bundel Onverplichte lectuur), maar was ook jarenlang verantwoordelijk voor de beoordeling van en de correspondentie met inzendende debutanten. In haar biografie wordt uitgebreid geciteerd uit Szymborska's (anonieme) leesverslagen uit die tijd, een hoogst opmerkelijk allegaartje van teksten waaruit de redactiesecretarissen van menig literair tijdschrift ook vandaag nog inspiratie zouden kunnen putten. Een would-be schrijver kreeg van Szymborska ooit te horen: "Als uw echtgenote zegt 'hou toch op met dat geschrijf', heeft ze vanuit stilistisch oogpunt zeker niet gelijk. Maar de essentie van haar uitspraak is zeker juist." Aan een andere inzender antwoordde ze: "De meeste vindingrijkheid legt u aan de dag bij het verzinnen van namen van helden. Maar dat is te weinig voor een geslaagd sciencefictionverhaal. U zou wel een bijzonder interessant telefoonboek kunnen schrijven." En als er niet meteen een geldig excuus voor niet-publicatie voorhanden was, werd het iets in de volgende trant: "Vanw. pap. geb. kun. we niet in det. uitl. waar. we afz. van publ.".
Deze tekstjes laten meteen ook zien dat humor een rode draad vormt in Szymborska's leven, zowel literair als privé. Haar creativiteit geraakte ze in de loop der jaren niet alleen kwijt in haar poëzie, maar ook in allerlei ludieke artistieke spin offs. Zo blijkt uit Prullaria, dromen en vrienden dat Szymborska sinds jaar en dag een verwoed schrijfster van limericks is en in die hoedanigheid een van de gangmaaksters is geworden van de Poolse variant van het light verse. Binnen haar kennissen- en vriendenkring blijkt het schrijven en declameren van limericks en allerhande afgeleide (zelf gecreëerde) genres zelfs een erg populaire bezigheid te zijn (waarvan Szczesna en Bikont heel wat voorbeelden bij elkaar hebben gesprokkeld). En dat daarmee ook geld en roem verworven kan worden, bewees Szymborska's secretaris Michal Rusinek enkele jaren geleden toen hij een splinternieuwe wagen won met een voor de publiciteitscampagne van een automerk ingestuurde limerick. Het is maar een van de vele curieuze faits divers waar deze Szymborska-biografie vol van staat.
Niet alleen verbaal, maar ook plastisch blijkt Szymborska erg bedreven te zijn, met name als de auteur van zelf-gefabriceerde, humoristische collages die ze haar vrienden en kennissen bij de meest uiteenlopende gelegenheden toestuurt. Deze amateuristische plaksels berusten meestal op een orginele combinatie ? of beter gezegd: confrontatie ? van woord en beeld, bijeengesprokkeld in oude kranten en tijdschriften. De auteurs van het boek hebben een groot deel van deze Szymborska-collages verzameld en ook opgenomen, wat meteen een van de grote charmes van de biografie uitmaakt. Enerzijds laten Szczesna en Bikont uitschijnen dat die in privékring gecultiveerde speelsheid en humor voor Szymborska een uitlaatklep waren, en met name een manier om zich tegen de bombast van het officiële politieke discours en de grauwheid van het dagelijks leven in de Poolse Volksrepubliek af te zetten. Anderzijds blijken die ludieke escapades en de vele practical jokes die ze in elkaar pleegt te steken, ook een masker te zijn waarachter de dichteres zich voor de buitenwereld en de mensen in haar onmiddellijke omgeving verschuilt. Szymborska, die het principe van "emotionele hygiëne" (geen persoonlijke ontboezemingen aan derden) hoog in het vaandel draagt, lijkt ook in haar contacten met vrienden en kennissen weinig van zichzelf te willen blootgeven.
Een persoon die vanaf de tweede helft van de jaren '60 ? na Szymborska's breuk met Adam Wlodek ? een prominente rol speelde in haar biografie en met wie ze bijna een kwarteeuw lief en leed deelde, is de Poolse schrijver Kornel Filipowicz. Met haar nieuwe levensgezel had ze o.m. een passie voor verzamelen gemeen en schuimde ze volop vlooienmarkten af, op zoek naar oude ansichtkaarten, prullen en andere kitscherige curiosa. Deze bijzondere gehechtheid aan het marginale en het prullerige lijkt ook een zekere relevantie te bezitten voor Szymborska's dichterschap. Zo liet ze zich in een van haar feuilletons ontvallen: "Een dichter kan niet volgen, een dichter strompelt ergens achteraan. Tot zijn verdediging kan hij nog aanvoeren dat er nu eenmaal altijd iemand achteraan moet strompelen. Al was het maar om de in de triomfantelijke stoet van objectieve wetten vertrapte en verloren dingen op te rapen."
Met diezelfde Filipowicz, een gepassioneerd visser en kampeerder, trok Szymborska ook geregeld de natuur in. Szczesna en Bikont gaan uitgebreid in op dergelijke biografische omstandigheden, niet alleen om inzicht te verwerven in Szymborska's persoonlijkheid, maar ook om de bronnen van haar gedichten bloot te leggen. Zo leggen ze bij de beschrijving van haar vele bezigheden (en haar rijkgevulde droomleven) vaak de link met concrete motieven die in haar poëzie voorkomen. Hieruit komt Szymborska naar voren als een eigentijdse poeta docta die haar kennis en kunde niet alleen uit geleerde boeken haalt, maar zich ook (en vooral) laat inspireren door (zogezegd triviale) fenomenen als tv-series, quizzen en kaartspelen. Dit leidt in het geval van Szczesna en Bikont af en toe echter ook tot een wat overdreven 'biografisme', waarbij verbanden worden gelegd die op zich niet veel bijdragen tot een beter begrip van Szymborska's gedichten (behalve dan de ontstaanscontext ervan).
In de laatste hoofdstukken laten de auteurs een aantal buitenlandse vertalers van Szymborska's poëzie aan het woord en gaan ze ook omstandig in op de niet geringe impact die de Nobelprijs had op het ooit zo rustige en onbekommerde leven van de media- en mensenschuwe Szymborska. De druk bevraagde dichteres is, zo blijkt, nog steeds erg gesteld op haar privacy, gaat amper in op publieke uitnodigingen en geeft slechts met grote tegenzin interviews, al wil ze af en toe haar gebruikelijke bezwaren wel eens aan de kant schuiven als er een nobel doel mee gemoeid is. Ook met haar rookverslaving gaat het, zo melden Bikont en Szczesna, nog steeds niet de goede kant uit (in die mate zelfs dat ze als verstokte rookster even diende weg te glippen van een Nobelprijsreceptie, daarbij vergezeld door niemand minder dan de Zweedse koning). Naast dergelijke leuke anekdotes en details komen we in de loop van deze biografie ook wel een en ander over de schrijfster Szymborska te weten (zo passeren haar favoriete schrijvers en boeken meermaals de revue), maar voor het overige is dit een biografie die volledig op Szymborska's maat (en op die van haar poëzie) gesneden en geschreven is: de droge stijl en de wetenschappelijke rigueur van een academische biografie moet wijken voor een lichtvoetige journalistieke toon die schijnbaar irrelevante en prullerige faits-divers resoluut op de voorgrond plaatst. De biografen hebben daarbij een ironische passage uit Szymborska's bekende gedicht 'Het schrijven van een cv' tot hun anti-motto gemaakt: "Ga zwijgend voorbij aan honden, katten, vogels, / rommeltjes van vroeger, vrienden, dromen."
Dat Szymborska zich zelden of nooit uitlaat over haar eigen werk, heeft zoals gezegd te maken met het feit dat ze haar gedichten voor zich wil laten spreken. Als ze zich al uitspreekt over poëzie in het algemeen, dan benadrukt ze daarbij vooral de frisheid die een gedicht als taalbouwsel moet uitstralen: "In elk gedicht moet je de indruk hebben dat juist deze en geen andere woorden al eeuwen liggen te wachten om elkaar te ontmoeten en tot een enige, onlosmakelijke eenheid te vergroeien. [...] Het zijn immers dezelfde woorden die in woordenboeken dood zijn of in de spreektaal ons leven leiden. Hoe komt het dan toch dat ze in de poëzie feestelijk schitteren, alsof ze volkomen nieuw zijn en pas door de dichter zijn ontdekt?". Uit de enkele tientallen nieuwe gedichten die Szymborska na haar Nobelprijs heeft gepubliceerd, blijkt dat die poëticale overtuiging nog steeds de belangrijkste motor is van haar schrijverschap. Na de in 2002 verschenen collectie Het moment volgde in 2005 Dubbele punt, een bundel die sinds kort ook in het Nederlands beschikbaar is en die naadloos aansluit bij haar vroegere werk. Dat betekent eerst en vooral: tijdloze poëzie die de actualiteit ver achter zich laat en die langs sluikse omwegen en vanuit verrassende invalshoeken de 'grote levensvragen' op de lezer afstuurt. Dat betekent ook: fijnzinnige humor, milde ironie, geraffineerde woordspelingen, ingenieuze paradoxen en verbluffende pointes. Neem bijvoorbeeld het gedicht 'Perspectief', dat begint als een schijnbaar diepernstig verhaal over hoe twee geliefden in de dagelijkse sleur van het leven van elkaar vervreemd geraken. De meligheid en de pseudotragiek die zich daarbij onvermijdelijk opdringen, worden door de dichteres vakkundig de nek omgewrongen in de slotverzen van het gedicht, die het geheel op een ander niveau tillen: "En ik, maar eventjes / zeker van wat ik zag, / probeer nu in een toevallig gedichtje / u, lezers, te doen geloven, / dat dit verdrietig was."
Uit deze en andere teksten blijkt eens te meer dat Szymborska's werk zowel poëticaal als filosofisch heel wat affiniteit vertoont met dat van barokdichters. Het fundament bij uitstek van haar poëzie is het concetto, een geestige inval of vondst die de lezer verrast of op het verkeerde been zet en hem de dingen vanuit een nieuw perspectief laat bekijken. Het enige gevaar dat zich daarbij af en toe manifesteert, is de beperkte draagkracht van de tekst in relatie tot de leeservaring: eens je het gedicht gelezen hebt en je verrast bent door Szymborska's vondst (een ongewone invalshoek, een vreemde vaststelling, een leuke pointe), is het gedicht als het ware uitgewerkt en zet het niet meteen aan tot een nieuwe lectuur. Afgezien van dat 'conceptisme' vormen ook de onvermijdelijke botsing tussen tegenstellingen en het eeuwig balanceren tussen verwondering en vertwijfeling sinds jaar en dag constanten in Szymborska's barokke poëtische conditie.
Voorts komen in Dubbele punt een aantal procedés, technieken en thema's aan bod die onwillekeurig associaties oproepen met oudere gedichten van Szymborska. Ook al is Szymborska's oeuvre nog steeds bescheiden in omvang (hooguit een 250-tal gedichten), toch vormt er zich in dat corpus langzamerhand een kluwen van cross-references, losse eindjes die ergens gedropt en op een later ogenblik, vanuit een andere invalshoek, weer opgeraapt worden. Zo is het openingsgedicht 'Afwezigheid' als het ware de omkering van het oudere gedicht 'Een van zeer vele' en vormt het de zoveelste manifestatie van Szymborska's neiging om zich andere "mogelijke werelden" voor te stellen (onder het motto: hoe anders zou alles gelopen zijn als dit of dat wel of niet was gebeurd?). Dat Szymborska als dichteres ook graag parasiteert op allerhande niet-literaire teksttypen en taalregisters, blijkt uit een filosofisch gedicht als 'De volgende dag - zonder ons', waarin ze tekst en terminologie van een weersvoorspelling naar haar hand zet. Teksten als 'Troost' en 'Een gebeurtenis' geven dan weer blijk van een fascinatie met de figuur en de leer van Charles Darwin en stellen de vraag naar de plaats van goed en kwaad in een post-darwiniaanse wereld. Ook andere bekende ingrediënten van Szymborska's poëzie, zoals het zich inleven in perspectieven die zich aan het menselijke bewustzijn onttrekken (zie 'Monoloog van een in de geschiedenis verstrikte hond') en het opvoeren van personages uit de klassieke mythologie (zie 'Vraaggesprek met Atropos'), maken van Dubbele punt een welhaast typische Szymborska-bundel. En al houdt de schrijfster zich doorgaans op de vlakte als het haar eigen poëzie betreft, in de gedichten zelf komt het dichterschap meer dan eens ter sprake. Zo ook in het slotgedicht, dat om verscheidende redenen een sleutelpositie in de bundel bekleedt. In de allerlaatste verzen van Dubbele punt wordt het maken van poëzie als volgt beschreven: "er hoeven zwart-op-wit, / of desnoods op voorhand, / om een belangrijke dan wel banale reden, / maar vraagtekens te worden geplaatst, / en bij wijze van antwoord - / een dubbele punt:". Dat de 'dubbele punt' uit de titel van de bundel alvast geen belofte van een antwoord inluidt, blijkt uit het grafisch dubbelpunt (:) dat prominent achteraan in het boekje prijkt. [Kris Van Heuckelom]
Willem G. Weststeijn
Deze biografie over de Poolse dichteres Wislawa Szymborska (1923, Nobelprijs voor literatuur 1996) is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de auteur zelf. Hij is gebaseerd op gesprekken met Szymborska en bevat talrijke foto's en ander beeldmateriaal (ansichtkaarten, collages) uit haar archief. Szymborska loopt niet te koop met haar privé-leven en laat zich moeilijk interviewen. Toch is er een biografie tot stand gekomen die een uitstekend beeld van haar geeft. Ze was de dochter van de beheerder van een landgoed, werkte als redactrice van een literair tijdschrift in Krakau en publiceerde haar eerste gedichten in 1952. In Polen werd ze, behalve door haar poëzie, ook bekend als schrijfster van de columns "Onverplichte lectuur". De Nobelprijs was een onverwacht hoogtepunt in haar carrière. De biografie is zeer fraai uitgegeven en bevat naast de illustraties (deels in kleur) ook veel citaten uit Szymborska's poëzie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.