Onbepaald door het lot : roman
Imre Kertész
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2007 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1887 |
31/12/2008
In de loop van 2003 en 2004 interviewde Zoltán Hafner zijn vriend Imre Kertész (1929) uitgebreid. Toen Kertész de geschreven tekst onder ogen kreeg, pakte hij zijn laptop erbij en begon het gesprek opnieuw, nu met zichzelf en voor zichzelf: Dossier K. heet het resultaat, dat men volgens de schrijver evengoed als roman kan lezen. De tegenstem die hem vragen stelt, neemt de rol van criticus of medelezer voor z'n rekening, aan wie het personage Kertész zijn leven vertelt. In een van zijn eerste boeken schreef Kertész al: "Ik schrijf omdat ik schrijven moet, en wie schrijft voert een tweegesprek."
Voor dit gesprek geldt hetzelfde als wat Kertész over zijn kampverhalen zegt: wanneer hij een en ander herbeleeft, is hij niet meer in het kamp, ook niet in het verhaal, maar aan zijn bureau. Over dat verschil zegt hij nu: "In de roman Onbepaald door het lot moest ik Auschwitz verzinnen en creëren. Ik kon niet teruggrijpen op de zogenaamde feiten buiten de roman." Daarom schrijft hij fictie: in een roman gaat het minder om de feiten dan om hetgeen aan de feiten wordt toegevoegd.
De boeken van Kertész worden nogal eens autobiografische romans genoemd, tegen zijn zin omdat hij een strikt onderscheid maakt tussen fictie en documentaire. Dossier K. is wel een echte autobiografie, in de meest letterlijke zin van het woord. Het onderzoek is met terugwerkende kracht van belang voor de interpretatie van het hele werk van Kertész vanaf 1960, vooral met het oog op belevenissen en beleving, ervaring en verwerking, leven en schrijven. Niet toevallig schreef Jorge Semprun, eveneens een overlevende van Buchenwald en leeftijdgenoot, in 1994 een autobiografie onder die titel: Schrijven of leven.
Het geldt voor meer schrijvers, zeker in vertaling, dat de volgorde waarin hun boeken gelezen worden, bepalend is voor het begrip van hun werk. Kertész heeft geen geluk gehad. Pas sinds hij internationeel bekend werd, verschenen de vertalingen kort na de oorspronkelijke uitgaven, zodat lezers hem konden volgen. Daarvoor zijn de boeken maar zo'n beetje lukraak de wereld in gestuurd. Als de hoofdpersoon in de roman Het fiasco (1988, vertaald in 1994) vertelt dat hij over zijn eerste boek tien jaar deed ? een roman over een jongen van veertien, die in een veewagen naar Auschwitz wordt getransporteerd ? en dat het manuscript door de uitgever werd afgewezen met als argument dat hij tekortschoot "in de artistieke bewerking van zijn materiaal", dan is dat letterlijk wat Kertész zelf met zijn eerste boek is overkomen, begin jaren '70. Twee jaar daarna, in 1975, werd het alsnog in Hongarije gepubliceerd, maar pas in 1995, dus na Het fiasco, vertaald, onder de nogal misleidende titel Onbepaald door het lot ? misleidend omdat het suggereert dat het leven van de jongen ondanks het kamp niet door het lot van de Jodenvervolging getekend zou zijn (over die titel dadelijk meer).
Van 1961, toen hij aan de roman begon, tot 1991 hield Kertész een dagboek bij, te lezen als kanttekeningen bij die ene roman en volgend werk. Dat boek zou pas in 2003 vertaald worden, als Dagboek van een galeislaaf, ruim tien jaar na de oorspronkelijke uitgave. Maar eerder was er al een later dagboek vertaald: Ik, de ander. Wat moet je daarmee als lezer die het oorspronkelijke niet kan lezen.
Onbepaald door het lot neemt nog altijd een bijzondere plaats in de kampliteratuur in. Kertész begon eraan toen hij met pure fictie in het slop raakte en van armoede naar voor hem bekende stof greep: zijn kampervaringen als jongen van veertien. Ik ken geen kampverhaal waar de hoofdpersoon in het begin van helemaal niets weet, en de confrontatie met de overweldigende werkelijkheid van stap tot stap gevolgd kan worden. Meestal weet de verteller meer dan de hoofdpersoon; in dit geval weet de lezer alles en de hoofdpersoon niets. De jonge Kertész, in de roman de verteller György Koves, loopt als een soort Gulliver in een staat van permanente verwondering rond. In de eerste ronde van het tweegesprek in Dossier K. zegt Kertész over het net niet samenvallen van de persoon die hij toen was en het personage dat hij er 25 jaar later van maakte, zinnige dingen. Wat hij indertijd reëel beleefde, werd in de herbeleving, al schrijvend, een aparte wereld: literaire werkelijkheid.
Na Kafka is er nauwelijks één schrijver geweest die zo rigoureus het leven voor het schrijven inruilde. Ik vermoed zelfs dat de titel van het eerste boek dat van hem vertaald is, Kaddisj voor een niet geboren kind (Van Gennep, 1994), ook gelezen kan worden als het leven dat hij niet geleefd heeft omdat hij over de Holocaust moest schrijven ? ook Kertész gebruikt het offerwoord 'Holocaust' met grote tegenzin; hij heeft het gewoon over kampliteratuur.
Het thema fictie-werkelijkheid keert telkens terug in het gesprek. Kertész stelt nadrukkelijk dat zijn leven alleen maar materiaal is geweest voor zijn verhalen en dat feiten los daarvan louter anekdotes zijn. Dat klinkt plausibel, minder overtuigend is zijn boude bewering dat elke individuele geschiedenis pure kitsch is bv., omdat overleven uitzondering was: regel was de vernietiging.
Die stelling slaat op zijn streven om in zijn verhaal van het kamp en zijn persoonlijke belevenissen een universele ervaring te maken. Die tendens tot veralgemening staat dwars op zijn opvatting van fictie: zó vertellen als geen ander vóór hem heeft gedaan. Door er iets universeels van te maken, naar eigen zeggen door te verhinderen dat Auschwitz tot louter historische gebeurtenis wordt gedegradeerd, maakt Kertész op begripsniveau ongedaan wat hij in bv. Onbepaald door het lot al beschrijvend zo bijzonder goed vorm had gegeven. En wat is het universele? ? Het gemis van een lot. Volgens Kertész, zoals hij meteen al in het begin van Dagboek van een galeislaaf formuleerde, dus al begin jaren '60, toen hij net aan zijn eerste kamproman begonnen was, is de vroegere tragische mens ? die worstelde met zijn lot ? vervangen door de totaal overbodige functionele mens, van de totalitaire maatschappij en inmiddels de hele moderne wereld. Aan die tegenstelling heeft Kertész in al zijn boeken vele passages gewijd zonder veel verder te komen dan formules.
De kern is het woord lot. Een mens kan, zoals hij in datzelfde dagboek betoogt en in de roman uitwerkte, zijn lot aanvaarden, óf zich ertegen verzetten; beide houdingen zouden volgens Kertész tot niets leiden, om welke reden hij voor een derde mogelijkheid koos: "irrationele lijdzaamheid". In de roman Het fiasco stelt hij dat de mens zijn overbodigheid enkel door zijn dienstvaardigheid kan goedmaken, door de orde te dienen, de orde die een ander woord is voor het kwaad. Het staat, letterlijk in het hoofdstuk 'Ik, de beul' (een roman in de roman in de roman). Minder welwillend gelezen klinkt het als een rechtvaardiging voor volkomen passiviteit en lethargie. De eerste roman heette letterlijk 'Lotloosheid', waarmee de derde weg benoemd werd: negeren van het lot, of zoals het zelfs heet: "Ik besloot uit de geschiedenis te stappen".
Ik besef dat het ondoenlijk is veertig jaar werk van Kertész, een kluwen van begrippen, formules, stellingen, hier kort en duidelijk te presenteren. Ik kan alleen zeggen dat er een niet gering probleem ontstaat wanneer een schrijver zo'n particuliere lading aan algemene begrippen geeft en tegelijk ook nog eens het persoonlijke stelselmatig in universele termen verwoordt. Van jongs af aan voelde Kertész zich een buitenstaander, maar zodra die vreemdheid "existentiële onverschilligheid" heet, onverschilligheid ten opzichte van de wereld en/of van de kant van de wereld, weet ik niet meer waarover het gaat. Een schrijver kan buiten of boven de gewone werkelijkheid staan, veronderstelt Kertész nogal tautologisch, mits hij zich van de wereld losmaakt. Wat is er immers voor die distantie nodig? Eén keer zegt hij zelf dat distantie een intrinsieke eigenschap van het schrijven is, maar alle andere keren praat hij in zo verheven woorden over het kamp en het schrijven dat het een toestand van genade lijkt die alleen ingewijden deelachtig worden. Het effect van het waas van algemeenheden is in het gunstigste geval dat de lezer het idee krijgt met een diepere of hogere waarheid van doen te hebben. Adorno heeft ooit gezegd dat 'na Auschwitz een gedicht schrijven barbaars is', dat was in een context waarin hij het over de onmogelijkheid van filosofen en schrijvers had om vanuit een archimedisch punt buiten geschiedenis en cultuur kritiek uit te oefenen ? het was een gebod om te beseffen dat men in dezelfde cultuur schreef en dacht als die Auschwitz had voortgebracht. Bij herhaling noemt Kertész het een belachelijke uitspraak. Wat maakt hij ervan? Dat je volgens Adorno alleen maar slechte gedichten over Auschwitz mag schrijven. Hij geeft toe van Adorno niets meer dan diens muziekopstellen te hebben gelezen. Had hij wel de moeite genomen, dan had hij juist in dat opstel over cultuurkritiek en maatschappij kunnen lezen waarom een zinnetje als "Ik was uit de geschiedenis gestapt en moest tot mijn schrik vaststellen dat ik alleen was" (Dossier K.) een ondoordachte en onmogelijke zin is. Je zou haast denken dat Kertész zijn 'ultieme vragen' door Adorno's kritische opmerking in het gedrang zag komen.
In het begin van Dossier K. komt Kertész met zinnige en niet alleen voor de kampliteratuur belangrijke opmerkingen over de verhouding tussen ongeschreven en geschreven werkelijkheid. Daarna raakt hij verstrikt in zijn eigen pseudologica, een web van grote woorden. Ik haal er nog één uit, dat eveneens in meer boeken een rol speelt en een ander voorbeeld van valse universalisering is: het kamp wordt "het principe Auschwitz". Auschwitz heeft gewonnen, zegt hij, het bestaat nog steeds. In de twee dagboeken Ik, een ander en Dagboek van een galeislaaf voert hij het ziekenhuis aan als voorbeeld: "De overeenkomsten tussen beulen en ziekenverplegers: ze spreken op barse toon tegen de ter dood veroordeelden." Hij gaat verder in zijn metafysische overdrijving: "Moderne situaties zijn steeds met Auschwitz verenigbaar, Auschwitz komt daaruit steeds naar voren." De moderne leefwijze is oorzaak en gevolg van Auschwitz. Geen wonder dat Kertész op het eind zegt te snakken naar een echt conservatieve partij. Het hele moderne leven is één concentratiekamp: "Als massamoord dus dagelijkse praktijk wordt, of men kan ook zeggen dagelijks werk, dan moet worden uitgemaakt of die cultuur nog geldigheid heeft, die hier in Europa ons allemaal moordenaars en slachtoffers vanaf de lagere school is bijgebracht met haar illusoire waardesysteem." (Dossier K.) Met woorden in die orde van grootte kun je van alles en nog wat beweren. Liquidatie, een van zijn laatste boeken, stond er bol van: "Wie in leven blijft is altijd schuldig" of "Iedereen is joods" of "dit snode, aardse concentratiekamp". Waar haalt een schrijver in zo'n allesomvattende visie nog de distantie vandaan? Logisch klinkt dan de conclusie aan het einde van Dossier K.: "Ik ben te zeer doordrongen van de onverschilligheid van de wereld. Ik denk niet dat in onze postmoderne, chaotische wereld vol terreuraanslagen ook maar iets van uitzonderlijk belang is."
Ik begon met te zeggen dat Kertész in Dossier K. zelf de verhouding preciseert tussen werkelijkheid en fictie in zijn werk, maar ook die tussen biografische gegevens (zijn materiaal) en het door hem geschreven kamp van zijn romans. "Ik speel graag in het groot en ik ben elk moment klaar om alles te verliezen." De dimensies veranderen zodra Kertész zich aan 'de ultieme vragen' overgeeft, dan wordt het gegoochel met woorden, vooral met veel te grote woorden waar zelfs geen fictie tegen bestand is. Dan speelt hij inderdaad hoog spel. Helaas komt het goede wat hij geschreven heeft, daardoor in het gedrang.
[Jacq Vogelaar]
Edwin van Schie, Hongaarse School
Het boek is opgebouwd op basis van een lang interview over het leven en werk van de bekende Hongaarse auteur (1929, de enige Hongaarse Nobelprijswinnaar voor literatuur), waarbij soms de interviewer langer aan het woord is dan de geïnterviewde. De interviewer citeert daarbij veel uit de diverse romans en verhalen van de auteur, waarop de auteur toelichting geeft en de gegevens aanvult met eigen herinneringen, details uit zijn daadwerkelijke leven, gedachten van destijds en zijn huidige kijk op zijn leven, oeuvre, schrijversbestaan en de Hongaarse geschiedenis en maatschappij. Zo ontstaat niet alleen een boeiende inkijk in de gedachtewereld van de schrijver en een nuttige reflectie over zijn diverse romans, maar ook een kort, maar haarfijn beeld van enkele perioden uit de twintigste-eeuwse Hongaarse geschiedenis: het antisemitisme en de Tweede Wereldoorlog met de deportaties van de joden, de korte democratische opleving tussen 1945 en 1948, de stalinistische periode en de vestiging van het "reëel bestaande socialisme" van de jaren zestig tot tachtig. Het boek is een goede aanvulling op de eerder al in het Nederlands vertaalde boeken 'Kaddisj voor een niet geboren kind', 'Onbepaald door het lot', 'Het fiasco', 'Dagboek van een galeislaaf', 'Liquidatie' en twee verhalenbundels.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.