De groei van kennis
Karl R. Popper
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Lemniscaat, cop. 2007 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : FILOSOFIE : 157.2 POPP |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Lemniscaat, cop. 2007 |
Thema: politiek 1.POL |
31/12/2007
Onlangs verscheen De open samenleving en haar vijanden, het politiek-filosofische hoofdwerk van Karl Popper. Dat premier Verhofstadt naar aanleiding van deze Nederlandse vertaling de loftrompet heeft gestoken over de Oostenrijks-Brits-Joodse filosoof, zal de belangstelling voor diens werk wellicht een forse duw in de rug geven. Of hij kan geclaimd worden als ideologisch boegbeeld van een 'open' liberale partij, is echter nog maar de vraag.
Het realisme aan de macht
Popper heeft vooral zijn sporen verdiend als wetenschapsfilosoof, met zijn falsificatiebeginsel (wetenschappelijke theorieën moeten vatbaar zijn voor weerlegging). Zijn globale filosofie steunt op wat hij "kritisch rationalisme" noemt en er simpel gesteld in bestaat een kritische houding aan te nemen en alles discutabel te houden. Over de waarheid kunnen we nooit zeker zijn, alle kennis is feilbaar en alle hypothesen zijn voorlopig.
Poppers kloeke "oorlogsboek" ter verdediging van de open samenleving verscheen voor het eerst in 1945 en was bedoeld als een theoretische afrekening met de totalitaire ideologieën van het nationaal-socialisme en het communisme. Het centrale strijdpunt is dat open, democratische samenlevingen superieur zijn aan gesloten, totalitaire regimes. De intellectuele vaders van het totalitarisme zijn volgens Popper Plato, Hegel en Marx. Naast Kant zowat de drie invloedrijkste filosofen aller tijden dus. Samengevat wordt gesteld dat essentialisme (er is een verborgen realiteit, de essentie der dingen), collectivisme (het geheel primeert op de delen; het individu moet het geheel dienen), holisme (het geheel is meer dan de som van zijn delen) en historicisme de vier verwerpelijke basisideeën in hun filosofie zijn. Popper bekritiseert vooral het laatste, het geloof dat de geschiedenis volgens vaste historische of evolutionaire wetten verloopt en dus voorspelbaar is. Hijzelf was een indeterminist, die geschiedenis alleen kon zien als een reeks onvoorzienbare gebeurtenissen.
In het eerste deel van zijn boek neemt Popper Plato's staatsleer op de korrel zoals die wordt gepresenteerd in de drie late dialogen De staat, De Staatsman en De Wetten. Plato's politieke filosofie wortelt in zijn metafysica van de Ideeën en zijn geschiedenisopvatting, ingebed in een kosmische kringloopgedachte van opkomst en verval. De kosmische wet van verval uit zich ook op het terrein van de menselijke aangelegenheden. De geschiedenis begint met een Gouden Tijdperk en alles wat daarna komt is verval. Plato meende dat het verval tot staan kon worden gebracht door de reconstructie van de ideale, onveranderlijke staat, op basis van morele wil en menselijke rede. Naar deze ideale staat, waarin de idee van het goede heerst, moet elk individu zich vormen. Geïnspireerd door het pythagoreïsme, zag hij de filosofen als leiders van zijn staat, met aan de top de koning-filosoof. Waar Popper aan voorbijgaat is dat in Plato's ideale staat elk kind dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden krijgt, en elk individu dezelfde kansen om tot de hoogste ambten op te klimmen. Om te beletten dat de ideale staat degenereert, koppelt Plato echter aan zijn staatsopvatting een alomvattend preventief programma van 'mensenteelt' vast. Meest in het oog springen zijn maatregelen om het ras zuiver te houden: alleen de besten mogen met elkaar paren, en alleen hun kinderen mogen worden grootgebracht. Popper zal in 1945 wel het rassenbeleid van de nazi's in gedachten hebben gehad, maar 'staatseugenetica' bestond ook nog nadien in bepaalde democratische landen met sterilisatieprogramma's voor gehandicapten. Tegenwoordig leiden de ontwikkelingen in de biomedische wetenschappen tot een langzame groei van 'private' eugenetica, zoals het opslaan van voortplantingsmateriaal van 'de beste kwaliteit' in biobanken. Tendensen die de humanist Popper zeker zou hebben betreurd.
Hegel wordt relatief kort behandeld, maar krijgt er stevig van langs. Popper beschimpt hem als een "orakelfilosoof", een "apologeet van het Pruisische absolutisme", die "bombastische en misleidende vaktaal" uitkraamt. Met Hegel triomfeert het "moderne historicisme", "tribalisme" en "totalitair nationalisme". In de historicistische filosofie van Hegel culmineert de geschiedenis in het absolute moment van een definitieve, rationele staats- en samenlevingsvorm. Popper achtte Hegel en het hegelianisme verantwoordelijk voor de politieke ontsporingen in Duitsland.
De hegeliaanse denkwijze zou wel eens hardnekkiger kunnen zijn dan Popper dacht, zelfs onder liberalen. In zijn begin jaren '90 verschenen boek Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, ziet de Amerikaan Francis Fukuyama op hegeliaanse wijze de voltooiing van de geschiedenis in de westerse liberale democratie. De mens lijkt, Popper ten spijt, een onuitroeibaar diep besef te bezitten van zijn historiciteit als fundamentele menselijke conditie. Wat de vraag naar de zin van die geschiedenis hardnekkig laat voortbestaan.
De meeste waardering koestert Popper voor Karl Marx. Hij gelooft in diens oprechtheid en zijn diagnose van het vroege industriële kapitalisme als een tijd van schrijnende ellende. In zijn analyse van Marx' theorieën verwerpt Popper - zijn uitgangspunten getrouw - telkens het historicistische of essentialistische aspect, zonder daarom de gehele theorie te verwerpen. Popper beaamt de rol van economische omstandigheden, de klassenstrijd, enz. Als beschrijvend socioloog kan Marx bij Popper op waardering rekenen; zelfs Marx' "verkeerde theorieën" geven volgens hem blijk van "zijn scherpe sociologische inzicht in de omstandigheden van zijn eigen tijd en van zijn onoverwinnelijke humanitaire gezindheid en gevoel voor rechtvaardigheid". Wat Popper radicaal verwerpt zijn Marx' historische profetieën zoals de teloorgang van het kapitalisme, de sociale revolutie, en de klasseloze samenleving. Er is nl. geen wet van vooruitgang, Marx' profetieën zijn vals gebleken. Reden daarvoor is de nefaste invloed van het historicisme op zijn denken. Niettemin meende Popper dat Marx fundamenteel geloofde in de open samenleving. Net als Plato en Hegel, remden Marx' methoden echter juist de komst van de open samenleving, doordat ze het rationalistische geloof in de rede ondermijnden met historicistische profetieën.
Poppers open samenleving ziet er dus anders uit dan de liberalen menen die hem als ideologisch boegbeeld willen inlijven. Popper ontwikkelde zijn moraalfilosofie in het spoor van Hume en Kant en dacht sterk egalitaristisch. Libertariërs, klassieke en neoliberalen kunnen moeilijk bij hem te rade gaan, omdat hij geen tegenstelling tussen liberalisme en staatsbemoeienis zag. De staat moet weliswaar gecontroleerd worden door zijn burgers, maar alleen de staat kan vrijheid waarborgen. Popper benadert de samenleving institutionalistisch: de (politieke) werkelijkheid is voor een belangrijk deel geordend in sociale instituties. Hij is eerder een liberal in de Angelsaksische zin van het woord, een sociaaldemocraat. Om de vrijheid te behouden, is er volgens hem nood aan geplande economische staatsinterventie en een stelsel van progressieve belastingen. In de liberale democratieën zag Popper deze "sociale technologie" met goed gevolg toegepast, wat volgens hem het ongelijk van Marx bewees. De huidige terugtocht van de staat uit het economische machtscentrum, en de pleidooien voor een vlaktaks, zouden Popper zeker onwelgevallig zijn.
Alle pogingen om globale visies op mens en samenleving, om wereldbeelden te construeren, werden door Popper afgewezen. Zijn opvatting dat vooruitgang alleen mogelijk is via trial and error heeft iets darwiniaans. De totalitaire ontsporingen van Goelag en Shoah zag Popper louter als een verkeerd gebruik van de wetenschappelijke rede, dat verholpen zou kunnen worden door piecemeal social engineering, hier vertaald door "stapsgewijze sociale technologie", wat toch ongemakkelijk aandoet, net zoals elders in het boek de vertalingen "sociale ingenieurskunst of technologie", of "sociale ingenieur". Popper ziet het als een methode om menselijk lijden stilaan te verminderen en catastrofes te vermijden. Hij blijft hiermee staan in de traditie van een optimistische verlichting en een technisch beheersingsdenken.
Het notenapparaat is een boek op zich. Poppers principes worden erin uitgewerkt, hij gaat er filosofisch, (cultuur)historisch en filologisch dieper in op zijn doctrines en die van zijn bronnen, hij levert er kritiek op navolgers van Plato, Hegel, Marx, en op nog andere, meer persoonlijke 'vijanden'. Vooral Wittgenstein moet het daar ontgelden.
Popper ging op zoek naar de filosofische en ideologische grondslagen van het totalitarisme, en vond drie persoonlijk verantwoordelijken. Hannah Arendt schonk in haar bekende studie veel meer aandacht aan de epochale historische ervaring van het totalitarisme als een schokkend nieuw politiek fenomeen dat zich uitkristalliseerde in de wereld. Zij analyseerde diepgaand de politieke en sociale ontstaanscontext ervan (nationalisme, imperialisme, antisemitisme), de tragische en existentiële ervaring van de Shoah, antisemitisme en Jodendom, de kampen, de terreur. Beide werken vullen elkaar zeer goed aan. Lees Popper, hij schrijft helder en meeslepend; lees zijn vijanden, zijn boek nodigt ertoe uit, maar hoed u voor de politici die hem/hen claimen. [Hedwig Billiet]
Dr. B.J.S. Hoetjes
In dit boek, oorspronkelijk geschreven in 1944 in Nieuw-Zeeland (de auteur, afkomstig uit Wenen, bracht daar de oorlogsjaren door), worden drie filosofen kritisch behandeld/besproken vanuit de principes van de open, vrije, democratische samenleving. Plato, Hegel en Marx zijn alle drie gevaarlijke vijanden van de open samenleving en wegbereiders van het totalitarisme, omdat zij als historicisten de 'wetten van de geschiedenis' menen te hebben gevonden en de eigen verantwoordelijkheid van het vrije individu ontkennen. Vooral Plato's denkbeelden worden als een gevaarlijke betovering geschetst. Een beroemd boek, waarvan evenwel niet duidelijk is, waarom anno 2006 een Nederlandse vertaling nodig is. Met een inleiding door historicus-filosoof Arjen Fortuin. Voor een hooggeschoold publiek (dat toch al Engels leest?) een interessant, klassiek boek. Omvangrijk wetenschappelijk werk, verzorgd uitgegeven, met zeer uitgebreide eindnoten en registers op personen en zaken.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.