De erfenis van 1830
P.J.A.N. Rietbergen
P.J.A.N. Rietbergen (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Vantilt, cop. 2007 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : GESCHIEDENIS : INDIA 943.9 |
31/12/2008
De Nijmeegse hoogleraar geschiedenis Peter Rietbergen neemt aanstoot aan de kritische theorie van Edward Said en presenteert in Europa's India een alternatieve verklaring voor de Europese fascinatie voor en kennisvergaring over het Oosten, meer specifiek India. Volgens hem vinden die zaken hun oorsprong niet in imperialistische motieven maar in de tekorten die de Europese cultuur ervaart in zichzelf. Zo'n verklaring laat volgens hem toe een ruimer, juister beeld te schetsen van de oriëntalistische traditie dan Said toeliet.
Een eerste tekort dat de drang naar het Oosten veroorzaakt vindt Rietbergen in de interne spanningen die het christendom kenmerken. Dat zijn enerzijds het fundamentele gegeven dat het christendom in het Westen beleden werd, maar in het Oosten ontstaan is, zodat de ogen van zij die zoeken naar verklaringen en oorsprongen steeds naar het Oosten gericht staan. Anderzijds veroorzaakt de christelijke gerichtheid op het hiernamaals (het leven vindt slechts voltooiing na de dood) een spiritueel tekort op aarde, wat voor velen een zoektocht noodzaakt naar mystiek, die men bv. in oostelijke religies kan vinden. Beide spanningen gaven aanzet tot en richting aan de oriëntalistische kennistraditie. De universalistische aannames van het christendom dwongen onderzoekers om wat zij effectief aantroffen in die plaatsen ? andere religies, volkeren, gewoontes ? een plaats te geven in een universeel, maar bijbels gekleurd verhaal. Steeds verdere ontdekkingen, bv. van de gelijkenissen tussen Westerse en Oosterse talen, leidden tot een concretere invulling van het universele verhaal, i.c. de Indo-Europese cultuur- en taalfamilie.
Een tweede tekort is van recentere datum en situeert Rietbergen bij de contraverlichting. De onttovering van het werelbeeld als gevolg van de rationalistische verlichting deed velen uitkijken naar andere dan christelijke zingevingssystemen die het spirituele tekort konden aanvullen. In het (Centraal-Aziatische) Oosten zou men die zingeving vinden. Men greep daarbij terug naar een aloude opvatting, die men al bij de Grieken vindt, over het Oosten als bron van wijsheid. Dat verlangen naar Indische mystiek en spiritualiteit herkennen we maar al te goed in onze tijd, maar tegenover Guru's, Yogi's en Chokra's van de 20e eeuw staan figuren als Jacques Henri Bernardin de St Pierre en Friedrich von Hardenberg (Novalis) die al vlug na de verlichting naar de in hun ogen 'bezielde' werkelijkheid van India verlangden.
Deze tekorten waren fundamentele problemen voor het Europese zelfbeeld, en het kijken in de Oosterse spiegel zou de oplossing bieden om dat zelfbeeld historisch of spiritueel aan te vullen. De concrete realiteit van het Oosten is daarbij niet de eerste bekommernis: de spiegel reflecteerde vooral hetgeen wat de Europeaan verwachtte. Hierbij is volgens Rietbergen sprake van een universeel mentalistisch proces: de 'ander' kan slechts begrepen worden volgens de mentale categorieën van de eigen cultuur. Er worden binaire vergelijkingen en opposities opgezet, die de 'ander' nu eens positief, maar meestal negatief kleuren. Dit 'culturele imperialisme' is eigen aan elke cultuur die haar grenzen overschrijdt, maar het Westen heeft dit, vanuit de ervaren tekorten, zo vaak en uitgebreid gedaan dat we kunnen spreken van een complex geheel waarin ook zelfrelativerende, kritische perspectieven en een historisch-inclusieve wereldvisie zijn ontwikkeld.
Deze drie redeneringen schragen Rietbergens geschiedenis van de Westerse drang naar het Oosten. Kennisdrang, en niet imperialisme, was dus de drijfveer voor het oriëntalisme. Zijn boek vormt daarbij geen eenheid, eerder is het een capita selecta in het oriëntalisme. In de eerste hoofdstukken schetst Rietbergen een korte geschiedenis van Europa, haar zelfbeeld en de geboorte van het oriëntalisme. Hij put hier voluit uit zijn eerdere werk Europe: a cultural history (Routledge, 2006, tweede druk), en voegt daar zijn kritiek op het werk van Edward Said aan toe. Daarna worden een groot aantal, op een na continentale figuren voorgesteld die de delving van het Europese tekort zochten in India. Het zijn apart leesbare intellectuele biografieën van fascinerende en excentrieke intellectuelen als de reeds aangehaalde Bernardin de St Pierre en Novalis, de bewonderaar van de 'Rajasthaanse ridders' James Tod, de Italiaanse en zeer productieve wetenschapper en literator Angelo de'Gubernatis, de naar het Oosterse mysterie hunkerende dichters Walt Whitman en Jan Slauerhoff, de onvermijdelijke Herman Hesse etc. Van al deze figuren zijn er slechts enkele die ook effectief in India zijn geweest, en zochten de meeste hun heil in enkele teksten en eenzijdige voorstellingen van India. Rietbergen schrijft dan ook weinig over het concrete India zelf. Hoogstens zal hij eens opmerken dat de realiteit van de Indiase religies, volkeren en overheden complexer was dan zijn oriëntalisten beweerden.
Rietbergen sympathiseert met deze zoekers, en daarom verrast zijn laatste hoofdstuk, waarin hij de cineasten Roberto Rossellini en Louis Malle, die beiden een reeks documentaires over India draaiden (resp. 'L'india vista da Rossellini' en 'L'Inde fantôme'), erg op de korrel neemt. Hij argumenteert o.m. dat de twee regisseurs, opnieuw vanuit de malaise die zij aanvoelden in de Westerse cultuur, te veel vasthielden aan hun a priori visie op India. Rossellini beklemtoont steeds de eenheid tussen mens en natuur, en Malle ziet zijn idealen gerealiseerd in de eenvoudige Indische dorpsgemeenschap. Beiden zouden daarbij de complexe realiteit van India èn de hedendaagse bekommernissen van de Indiase bevolking en elite over het hoofd zien. Deze argumentatie klinkt erg Saidiaans, net zoals wanneer Rietbergen het heeft over stereotiepe beelden van het onveranderlijke India. Hier komt een vreemde, contradictoire houding tegenover Edward Said naar voren: Rietbergen vindt Said "briljant, maar irritant" en presenteert zijn boek als een alternatief voor Saids al te eenzijdige en contemporaine wetenschapsbeoefening. Maar vaak zet hij gelijkaardige redeneringen op als Said deed in Orientalism (1978, zie De Leeswolf 2005, p. 431 voor een bespreking van de Nederlandse vertaling Oriëntalisten). Op vele plaatsen in zijn boek haalt hij ook bepaalde kritische punten aan die hij niet verder ontwikkelt, maar die een Saidiaanse interpretatie zouden kunnen krijgen. Het komt bv. meermaals voor dat de sympathieke oriëntalisten van Rietbergen zich minder positief uiten over het Oosten, wanneer de realiteit van het Oosten afwijkt van hetgeen zij verwachten. De oosterling heet dan gedegenereerd, afgedwaald van zijn nobele wortels ? een beeld dat Said zo bekritiseerd heeft in zijn Orientalism. Passie voor het Oosten kan hierbij niet als excuus gelden voor negatieve vooroordelen. Bij de term 'cultureel imperialisme' van Rietbergen kunnen we dan weer opmerken dat het toch de bedoeling van wetenschap is om boven dat soort 'natuurlijke' assumpties uit te stijgen, zelfs al is dat niet volledig mogelijk. Dat was alleszins een van Saids drijfveren in zijn pleidooi voor een humane wetenschap die de 'ander' niet uitsluit of kleineert.
Ter verdediging van Rietbergen moet opgemerkt worden dat hij in de documentaires van Rossellini en Malle ook nuances en nieuwe beelden opmerkt, zodat hij opnieuw zijn ruimere, positievere blik op de oriëntalistische representatie waarmaakt. Toch blijft het vreemd dat hij zich zo sterk afzet tegen Edward Said. Daarmee staat hij zeker niet alleen. Hoewel altijd al onderwerp van zware kritiek, komt het werk van Said na 9/11 pas echt onder vuur te liggen. In de stellingenoorlog die losgebarsten is over de islam en haar relatie tot democratie wordt Said als een sleutelfiguur voorgesteld die de moslimwereld volop excuses gaf om Westerse kritiek af te wimpelen als oriëntalistisch, imperialistisch en racistisch geïnspireerd. Hoewel niet helemaal onterecht, is het beeld van Said als 'terreurprofessor' erg kort door de bocht, en wordt zijn kritiek op de oriëntalistische representatie al te vlug opzij geschoven als een tijdelijke, modieuze collectieve academische waanzin. Saids theorie lijdt hier ook onder die andere intellectuele trend die alle poststructuralistische theorieën naar de schroothoop verwijst.
Twee recente boeken zijn exemplarisch voor de tegenwoordige moeizame omgang met de in 2003 overleden Said. In For lust of knowing: the Orientalists and their enemies (2006) wil Robert Irwin de eerbiedwaardige oriëntalistische wetenschap redden uit de klauwen van Said en zijn kliek. Net als Rietbergen ontwikkelt hij een positieve visie op het oriëntalisme, waarbij de Westerse hang naar kennis de voornaamste drijfveer vormt. Daarbij verzamelt hij alle mogelijke, juiste en onjuiste kritieken die op Saids Orientalism werden uitgebracht en kan hij inderdaad aantonen dat Said een zeer eenzijdige geschiedenis van die wetenschap presenteerde. Maar het hardnekkige beeld van het Oosten als zwak, irrationeel en onveranderlijk dat Said in zovele wetenschappelijke en populaire culturele producten terugvond, geeft Irwin geen plaats in zijn positieve geschiedenis van het oriëntalisme. Daarmee zijn we terug bij af en wordt het waardevolle, humanistisch geïnspireerde project van Said aan de kant gezet.
Hetzelfde geldt voor Ibn Warraq, de apostaat die beroemd geworden is met zijn Why I am not a muslim (1995), die met zijn Defending the West: a critique of Edward Said's Orientalism (2007) zijn aanval op Said en in zijn ogen soortgelijke verdedigers van de moslimwereld verderzet. Nog sneller dan Irwin, die hier en daar wel wijst op negatieve beeldvorming in het oriëntalisme, besluit hij dat Said een intellectuele fraudeur (zelfs een "intellectuele terrorist") is die het Westen een vals schuldbewustzijn wil aanpraten. Het oriëntalisme is voor Ibn Warraq een waardevol onderdeel van de Westerse universalistische en progressief ingestelde wetenschap. Net als Ayaan Hirsi Ali schurkt Ibn Warraq steeds meer aan tegen ultraliberale, neoconservatieve kringen en zal zijn boek met de tijd geklasseerd worden als volledig onderdeel van het gepolariseerde debat over de Islam aan het begin van de 21e eeuw. Nog minder dan Irwin of Rietbergen doet hij moeite om het waardevolle van Saids werk te bewaren en plaats te geven in een meer evenwichtige en ruimere visie op het oriëntalisme.
[Chris Bulcaen]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.