Kapellen in Vlaanderen : vergeten verleden
Hans Geybels
Hans Geybels (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Pelckmans, 2005 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 235.3 GEYB |
31/12/2006
Op enkele belangwekkende publicaties na lijkt het religieuze gevoel uit het wetenschappelijk blikveld te zijn verdwenen. Enerzijds werd het studiegebied danig versmald tot bv. de mystieke ervaring en anderzijds hopeloos uitgerekt tot de religieuze ervaring ook het hele new-agegebeuren ging omvatten. En dan dient er nog over gewaakt te worden dat beide polen niet in elkaar overlopen. Een grondige, wetenschappelijke studie als Het goddelijk gevoel van Hans Geybels komt dus geenszins ongelegen, al was het maar om aan te tonen dat onze huidige omgang met de religieuze ervaring niet de enige is.
Om het probleem zeer scherp te stellen, kan men het als volgt formuleren. Er bestaan twee geloofsmodellen: één dat vertrekt van de Openbaring waarin het geloof zijn substantiële bron vindt; één waar de autonome mens centraal staat en het geloof nooit meer dan een (dys)functionele optie kan zijn. Deze twee modellen bestaan weliswaar naast elkaar, maar de tweede is typisch 'modern'. In het eerste model geldt de godservaring als het logisch gevolg van de Openbaring, waarbij de theologie kan helpen die ervaring scherp(er) te stellen. In het tweede model is het zo dat elke ervaring, zelfs los van het bestaan van een oorzaak, een subjectief gebeuren is dat kan leiden tot een godsbesef. In dat laatste geval doet het objectieve bestaan van die god, voor wat de theologische (of psychologische) verheldering van die ervaring betreft, amper terzake. In de woorden van Hans Geybels: "Veralgemenend mogen we namelijk stellen dat in de oudheid en de middeleeuwen theologie ervaring creëert, terwijl in een aantal moderne en postmoderne stromingen ervaring theologie creëert: een doel wordt een middel." Deze twee modellen zijn niet 'gelijkoorspronkelijk'. De geschiedenis van de godservaring, zoals de auteur die nauwgezet schetst, toont ter hoogte van de afsplitsing een breuk die voor enige verheldering van de hedendaagse situatie zorgt.
Geybels laat die geschiedenis aanvangen bij Augustinus, aangezien deze denker niet alleen de ultieme synthese van de christelijke oudheid vertegenwoordigt, maar tevens dé grote inspiratiebron blijft van alle christelijke denominaties. Ook het West-Europese christendom wortelt dus in het rijke denken van Augustinus, vandaag vooral populair omwille van zijn Confessiones. Het is overigens de vraag of deze bekeerling voor onze tijd niet om nog andere redenen relevanter is geworden dan die andere grote leraar van de kerk, Thomas van Aquino. Deze laatste dacht en schreef in een homogeen cultuurchristelijke context, terwijl Augustinus predikte in een syncretisch Rome, waar op dat moment tientallen ethische systemen, honderden religies en duizenden godjes het spiritueel decor uitmaakten. En Augustinus had dat menu tot verdriet van zijn moeder, de H. Monica, grondig 'bestudeerd'.
Voor Augustinus gold nog: "Ik geloof opdat ik zou weten". Het weten op zich is onbetrouwbaar, slechts wanneer het weten belicht wordt door het geloof, leidt het tot waarheid, zowel in geloofszaken als in morele of kosmologische kwesties. Het geloof zet het hele menselijke wezen in, niet slechts het gevoel of de rede. Deze afsplitsing komt pas veel later. Tot aan de scholastieke crisis was immers het gelovig bestaan een antwoord op het natuurlijk Godsverlangen, dat de hele mens in beweging bracht. Maar die beweging werd wel gecoördineerd door het verstand. Daarom staat Augustinus, slechts gedeeltelijk terecht, geboekstaafd als speerpunt van de 'intellectuele' richting.
Deze term dient hoofdzakelijk om haar af te tekenen tegenover een andere richting, die zich meer oostelijk ontwikkelde en ten tijde van Augustinus door Cassianus in het westen werd ingevoerd. Waren kerkvaders als Augustinus voornamelijk de roergangers van de seculiere clerus, de woestijnvaders en -moeders van voordien inspireerden het latere monastieke leven. Aangezien daar de hele dagdagelijkse praxis in dienst van God kwam te staan, los van de (intellectuele) wereld, noemt men deze richting de 'existentiële'. Het verstand werd niet afgezworen, het viel alleen, samen met de andere menselijke faculteiten, onder het gebed. Zoals bij Augustinus het verstand het hele gelovige leven coördineerde, ondersteunde bij Cassianus het gebed het hele gelovige bestaan. De tegenstelling mag niet op de spits worden gedreven, het ging om twee aanvullende vormen van spiritualiteit, bijna twee zijden van dezelfde medaille -- hoewel Rome en de woestijn gemakkelijk als metaforen voor een tegenstelling kunnen worden gehanteerd.
Die tegenstelling bereikte een hoogtepunt bij Petrus Abelardus. De geschiedenis is uiteraard steeds subtieler dan een boutade, maar het is toch niet geheel onterecht te beweren dat Abelardus bovenstaand citaat van Augustinus omdraaide: "Ik weet om te kunnen geloven". Het geloof moest door de rede worden belicht, niet omgekeerd. Ook al werd deze stelling met succes bestreden door Bernardus van Clairvaux en door de paus veroordeeld, dit 'succes' was van korte duur. De geschiedenis zou spoedig Abelardus gelijk geven.
Toen de moderniteit intrad, stonden dus wél twee richtingen tegenover elkaar: de intellectualistische en de existentiële. De eerste verzamelde de wetenschappelijke theologie in de universiteiten en de laatste voedde de spiritualiteit in de kloosters. Spiritualiteit was in de universiteiten onbelangrijk. In de kloosters lag de theologische verantwoordelijkheid bij de oversten. Daar was ook plaats voor de mystieke theologie, die aan de universiteiten eerder geweerd werd.
Beweren dat de theologie na de scholastiek rationalistisch en ervaringsarm bleef, zou eenzijdig zijn. Het geldt wél voor de katholieke, thomistische theologie. De protestantse theologie daarentegen ging meer de kant op van de subjectiviteit en emotionele geladenheid van de religieuze ervaring. In het boek worden Schleiermacher en James genoemd als epigonen van deze school. Zij vertrekken van de religieuze ervaring als autonoom gegeven.
Hier stopt het boek. Het expliciete doel, de studie van (de theologie van) het godsgevoel van Augustinus tot James, is bereikt. "Deze historische studie heeft hopelijk aangetoond dat christelijke religieuze ervaring in elke periode van de geschiedenis van het christendom anders gedefinieerd wordt en dat ook de hedendaagse debatten daarvan de sporen dragen." Maar hoe zit het met het hedendaagse debat?
De theologie heeft sedert haar afsplitsing een hele weg afgelegd. De monastieke traditie overleefde de regelmatige crises. Ook nu zien we de problemen waarmee de 'klassieke' grote kloostertradities kampen, althans in het Westen, maar tevens zien we nieuwe enthousiaste gemeenschappen ontstaan binnen de geest van dezelfde 'regels' als weleer.
De crisis betreft dus eigenlijk niet het geloof, zelfs niet de kerk, maar de wereld die zich van God losmaakt en de mens die God heeft vermoord. De moderne rationaliteit veroverde het publieke forum, waar de universitaire theologie God tot object discuteerde. In plaats van God te ervaren, willen we onszelf als een god voelen. De moderne crisis wordt in stand gehouden door de postmoderne boutade: "Ik geloof dat ik geloof ..." Het wordt de horizon waarbinnen het credo zich mag bewegen. Het denken omzoomt het geloven in plaats van het te ondersteunen. De theologische waarheid mag niet (langer) buiten de krijtlijnen komen die de moderne wetenschap en de postmoderne filosofie haar toewijst (wat in de theologie soms voor verwarring zorgt, aangezien de postmoderne filosofie de waarheidsaanspraken van de moderne wetenschap verwerpt). Waar in de premoderniteit de christelijke cultuur en metafysica 'dienstmaagd' van de theologie was, werd de (post)moderne cultuur en filosofie 'meesteres 'van de theologie. Het geloof wordt meegesleurd in de crisis van de wereld.
Toch is dit niet het totale credo van vandaag. Voor gelovigen zijn er vele tekenen -- geen vertogen of systemen -- waarbinnen het vuur van de religieuze ervaring gloeit. Ze zullen uiteraard nadien niet allemaal even vruchtbaar worden geacht, maar bij het wieden moet men zeer omzichtig zijn. De filosoof met de hamer, zoals Nietzsche zichzelf noemde, heeft met zijn ploeg het zware werk al gedaan: wie God nog herleidt tot begrip of functie, is binnen bepaalde kringen een anachronisme. Voor hen is het goddelijk gevoel weer vrij, op zoek naar ogen en oren, handen en voeten, mond en rede. [Erik Meganck]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.