De mooiste gedichten van Herman de Coninck
Herman De Coninck
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 2004 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : CONI |
Peter Haex
ob/kt/15 o
Levenslange vriend Luc Leysen over brieven van Herman de Coninck
"In een van zijn brieven schrijft Herman dat niemand dood is, tenzij je wilt dat hij dood is. Voor mij leeft hij nog altijd", zegt Luc Leysen (59) over de vriend die op 22 mei 1997 onverwacht het leven liet in Lissabon.
De ouders van Leysen en De Coninck waren met elkaar bevriend. Zo zagen ze elkaar, maar echt goed leerden ze elkaar kennen aan de universiteit in Leuven. "Herman zat enkele jaren hoger dan ik in Germaanse, maar we waren allebei betrokken bij de werking van Universitas, een katholiek studiecentrum dat ook een studentenblad uitgaf."
"Dat katholieke moet je met een korreltje zout nemen. Het waren de jaren zestig, mensen vielen hun geloof af. En de mythe rond mei '68 en the summer of love mag je ook niet overdrijven. Wij waren gewone, brave collegejongens, niet zo politiek geëngageerd als veel mensen denken. Daar moest je immers al die ideologische boeken voor lezen... Toch is Herman zijn hele leven met politiek bezig geweest. En stoemelings liet hij zich ook politieke uitspraken ontglippen."
Leysen werd hoofdredacteur van Germania, het faculteitsblad van Germaanse. De Coninck stuurde hem geregeld cursiefjes die gepubliceerd werden onder het pseudoniem Van Rimpelgem s.j. "Die schuilnaam is melig, ik weet het, maar er zaten enkele pareltjes tussen die later gebundeld zijn in Lachen tot je zwart ziet."
"Herman mag dan wel uitgegroeid zijn tot het prototype van de linkse intellectueel, als je hem vroeg wie hem het meest beïnvloed had, antwoordde hij Anton van Wilderode, de priester die nota bene teksten heeft geschreven voor het IJzerbedevaartcomité, of Albert Westerlinck."
Na de universiteit ging de Coninck het leger in en begon hij Leysen vanuit Duitsland zijn eerste brieven te sturen. "Die legertijd was een domper op het leven dat we toen leidden. Ik herinner me nog dat Herman schreef dat het drinken daar geen niveau had..."
Nog later zagen de twee elkaar alleen tijdens gezamenlijke vakanties met hun families in Oostduinkerke. In de jaren tachtig verhuisde Leysen naar Nairobi. "Ik heb vanop afstand gezien hoe Herman het stralend middelpunt werd van de literaire scène."
"Herman kon ver gaan als hij iemand probeerde te overtuigen of af te wimpelen. De brieven waarin hij latere cory- feeën van de Vlaamse literatuur zoals Brusselmans en Hemmerechts (zijn latere echtgenote, red.) afwijst, zijn om van te smullen. Maar als je Herman één kwaliteit toedicht, dan trouw. Als hij iemand graag mocht, bleef hij hem zijn leven lang verdedigen."
Jeroen de Preter
ob/kt/13 o
Er is zeker iets te zeggen voor een verbod op uitgave van andermans brieven. Nog los van het feit dat ze in de regel dodelijk saai zijn (het belangrijkste argument), hebben u en ik in principe geen zaken met andermans privé-correspondenties. Ze zijn namelijk, zoals het woord nogal duidelijk zegt, privé.
Een uitzondering moet natuurlijk altijd mogelijk blijven. Hele oude correspondenties, correspondenties tussen uitsluitend doden bijvoorbeeld, moeten kunnen, als ze een beetje boeiend zijn tenminste. Jongere brievenboeken kunnen daarentegen alleen maar worden gemaakt als ze zó opwindend, goed geschreven en relevant zijn dat ze - in het belang van de literatuur en dus de mensheid in het algemeen - een heel klein schendinkje van het recht op de privacy rechtvaardigen. Allicht niet toevallig gaat het in die zeldzame gevallen om correspondenties die zó opwindend, goed geschreven en relevant zijn dat het bijna niet anders kan dan dat ze met het oog op publicatie werden geschreven; dat ze met andere woorden geen echte privé-correspondenties zijn.
Het onvolprezen Kroniek van een karakter van Jeroen Brouwers is zo'n uitzonderingsgeval. Een aangename postumiteit van Herman de Coninck iets minder, het is veeleer een twijfelgeval. Zij het dan een twijfelgeval waar De Coninck zelf op heeft aangedrongen.
Op 13 december 1994 schrijft De Coninck aan zijn boezemvriend Benno Barnard dat hij zijn correspondentie heeft geordend in IKEA-hangmappen. Hij meldt dat niet zomaar. "Ik schrijf je dit, omdat je na mijn dood maar moet zien wat je ermee aanvangt. Ik ben geen slechte brievenschrijver: misschien is een postume strenge selectie uit mijn brieven wel leuk. (...) alleen de map 'Echtscheiding' verbrand ik wellicht nog eens." Het citaat doet vermoeden dat Herman de Coninck nogal wat 'privé-brieven' heeft geschreven met in het achterhoofd een ruimer publiek dan alleen maar zijn bestemmeling. Hoe dan ook drong hij zelf op een brievenboek aan, zij het een streng geselecteerd brievenboek, en zonder brieven uit de map 'Echtscheiding'.
Voor de executeurs van zijn testament (behalve zijn twee boezemvrienden Benno Barnard en Piet Piryns ook zijn echtgenote Kristien Hemmerechts en de enige 'buitenstaander', uitvoerend samensteller Annick Schreuder) moet de samenstelling van dit brievenboek om meer dan één reden een duivelse klus zijn geweest. Bij de ontsluiting van De Conincks archief bleek de correspondentie uit 15.000 brieven te bestaan. Even rekenen leert dat een volledige uitgave omstreeks dertig boekdelen van elk circa 1.000 pagina's zou beslaan. Onbegonnen werk, om met een boektitel van De Coninck te spreken, en nogmaals: de schrijver had zelf op een 'strenge selectie' aangedrongen, niet?
Ja, al vertelde hij er helaas niet bij hoe streng, en in welke zin, streng. Niets over 'echtscheiding', gezien zijn eerder vermelde voornemen om het aldus getitelde mapje te verbranden? Helaas, zwijgen over die echtscheiding was allicht evenzeer onbegonnen werk. De scheiding van zijn tweede vrouw (zijn eerste echtgenote kwam al kort na het huwelijk om het leven in een auto-ongeval) moet voor De Coninck een buitengewoon pijnlijke, om niet te zeggen traumatische ervaring zijn geweest. De Coninck noemt die gebeurtenis uitentreuren zijn grootste verdriet, ook in brieven die in de eerste plaats over zijn dichtkunst gaan. Een brievenboek waarin louter en alleen zijn literatuuropvattingen aan bod zouden komen, was dus niet alleen onmogelijk te maken, het zou ook niet zo veel zin hebben gehad. Als het gaat over zijn literatuuropvattingen voegt dit boek niet zo bijster veel toe aan wat al in Het proza en zeker ook De gedichten is te lezen.
Voor de samenstellers zat er met andere woorden niet veel anders op dan een lange wandeling op een bijzonder slappe koord. Opteer je voor een kies portret, dan dreigt het gevaar op overdreven retouche en 'nietsnieuwzeggendheid'. Ga je resoluut voor het eerlijke portret, dan gaat het al snel op voyeurisme lijken. Bestaat er eigenlijk wel een middenweg tussen die twee uitersten?
De samenstellers van De Conincks brievenboek hebben in alle geval duidelijk geprobeerd die middenweg te bewandelen. De postumiteit mocht om te beginnen niet al te onaangenaam worden. "Uitgangspunt bij de selectie van de brieven", zegt het nawoord, "is steeds geweest om HdC als epistolair talent in al zijn verscheidenheid tot zijn recht te laten komen." Anders gezegd: voor een De Coninck 'uit vorm' was hier geen plaats. En voor een De Coninck op z'n cassantst misschien wel evenmin. Talrijk zijn de passages die plots, zonder opgaaf van redenen, worden onderbroken door '(...)'. De afwezigheid van enige motivatie wekt, terecht of onterecht, argwaan.
Even goed is duidelijk dat de samenstellers er niet voor teruggeschrokken zijn om de kleine kantjes van de mens De Coninck te tonen. 's Schrijvers overmatige drankgebruik werd uit dit boek bepaald niet weggevlakt. Zelf noemde hij zijn drankzucht vaak een kwaal die eigen is aan het beroep, een beroep dat de echte 'beleving' vaak in de weg stond.
Een aangename postumiteit is onder meer het indringende verslag van een bijna permanente strijd om de ambities van een schrijver (met alle neuroses die daarbij horen) te verenigen met die van een vader en een echtgenoot. Met name in de brieven waarin hij zich aan zijn dochter, zoon of vrouw richt, krijg je een De Coninck te lezen die je nog nooit eerder las.
Het voyeurisme ligt op die ogenblikken echter onmiskenbaar op de loer. De Conincks keukentafelbriefjes aan Kristien Hemmerechts schurken gevaarlijk dicht tegen de grens aan, gaan er misschien ook wel voorbij. Toch ben je, een beetje sarcastisch ingesteld voyeurist zijnde, de samenstellers dankbaar dat ze die kattebelletjes er niet buiten hebben gehouden. Onweerstaanbaar grappig is De Coninck als hij in zo'n briefje meldt dat hij weer eens tot diep in de nacht heeft zitten schrijven en slempen, tot zes uur 's ochtends zelfs, dan is hij naar eigen zeggen op z'n best. "Jij (Kristien Hemmerechts, JdP) een uur later, om zeven uur. We schelen eigenlijk niet zoveel." In een ander keukentafelbriefje verklaart hij Hemmerechts zijn liefde. En tegelijk zijn poëzie. "Ik hou van jou. Maar helaas ook van mijn eerstvolgende versregel, die de allermooiste uit mijn oeuvre moet worden."
Als dit brievenboek nog een bestaansreden heeft naast de verzamelde gedichten en het proza, dan vanwege de openbaring van de vloed brieven die hij schreef als hoofdredacteur van Nieuw Wereldtijdschrift, een blad dat, aldus De Coninck bij de start in 1984, zich richtte tot de buurvrouwen en verder moest uitblinken in "de spectaculairste nuancering, de denderendste verfijning, de sensationeelste behoedzaamheid".
Het brievenboek leert hoe na dit blad hem aan het hart lag, en, bijgevolg, hoe ontgoocheld hij was toen hij de oplage moest bijstellen van eerst tien-, daarna acht- en uiteindelijk niet eens vijfduizend exemplaren.
Belang laat zich echter niet alleen in cijfers uitdrukken. Je hebt maar een heel klein beetje zin voor overdrijving nodig om te zeggen dat zowat alle auteurs die vandaag iets voorstellen, langs De Coninck zijn gepasseerd, of juist niet natuurlijk.
Ja, De Coninck was een sluiswachter. Een hele strenge, maar ook een liefdevolle. Een sluiswachter die jonge auteurs berispend toesprak, maar tegelijk ook aanmoedigde als hij er ook maar een beetje talent in zag. In 1984 schrijft hij aan de piepjonge Herman Brusselmans dat zijn verhaal "afwisselend onweerstaanbaar en ongelooflijk flauw-studentikoos" is .
"Stuurt u dus nog maar eens wat in - niet elke week, maar bv. jaarlijks uw beste verhaal." Stefan Hertmans krijgt een jaar later van De Coninck de raad zijn verhalen op een levend publiek uit te proberen. "En probeer rekening te houden met wat zij niet meteen snappen. En probeer je er dan eens van te doordringen dat zulks jouw schuld is, en niet de hunne." In 1983 al schrijft De Coninck een brief naar Tom Lanoye, waarin hij diens dubbeloptreden met Kamagurka compleet met de grond gelijkmaakt. De grondtoon is niettemin aanmoedigend, en De Coninck zal, zoals uit latere brieven blijkt, nog veel aanmoedigingen schrijven. In 1986, ten slotte, reageert De Coninck op een inzending van Kristien Hemmerechts. "Uw verhaal is werkelijk één van de allerbeste door ons geweigerde verhalen."
Een aangename postumiteit een twijfelgeval? Misschien is het, bij nader inzien, toch wel een uitzonderingsgeval. Bijna zeker is dat Herman de Coninck, als zijn hart in mei 1997 niet zo plots stil was blijven staan, nog heel veel brieven had geschreven, en weinig tot geen poëzie. Laat staan e-mails. "Ik heb niet het gevoel dat ik na deze bundel (het postuum verschenen Vingerafdrukken, JdP) nog veel belangrijks zal schrijven", schrijft hij eind 1996 in een brief aan zijn uitgevers. "(De bundel, JdP) is nu al zo van mij ontdaan en zo vol natuurmystiek. Ik ben uit mijn eigen poëzie aan het verdwijnen. Ik denk dat ik hierna nog wat gelegenheids-ouwemannenpoëzie schrijf, maar dat het hiermee maar gebeurd moet zijn. En dan in 2000 een verzamelbundel: mooi. Het doet me plezier te vernemen dat dat jaar nog bij deze eeuw hoort. Ik namelijk ook."
Een aangename postumiteit. Brieven 1965-1997
van Herman de Coninck kwam tot stand onder de verantwoordelijkheid van het Centrum voor
Teksteditie (CTB) van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) Gent.
Ja, De Coninck was een sluiswachter. Een hele strenge, maar ook een liefdevolle. Een sluiswachter die jonge auteurs berispend toesprak, maar tegelijk ook aanmoedigde als hij er ook maar een beetje talent in zag
ob/kt/14 o
Editeur van Een aangename postumiteit is Annick Schreuder, historica en recensente van deze boekenbijlage. Zij las de achtduizend brieven van Herman de Coninck die in het Letterenhuis worden bewaard en legde een eerste selectie van achthonderd voor aan het leescomité.
- Op basis van welke criteria heeft u geselecteerd? Schreuder: ,,Het doel was te laten zien dat Herman de Coninck prachtige brieven kon schrijven. Omdat het zakelijke en het persoonlijke in die brieven vaak door elkaar lopen, krijg je tegelijkertijd een portret van De Coninck te zien en een beeld van het literaire leven. In het brievenarchief zitten ook vele herhalingen. Al die weigerbriefjes bijvoorbeeld. Daarvan neem je er enkele op die representatief zijn, de rest niet. Dat selecteert zichzelf.
- In de brieven die nu zijn uitgegeven staan vaak vierkante haken - waar passages zijn weggelaten. Dat wekt achterdocht, zeker als het in intieme brieven gebeurt. Wat is hier allemaal geschrapt? ,,We moesten voorzichtig zijn. Bijna alle correspondenten in dit brievenboek leven nog. Juridisch is het wel zo dat het auteursrecht voorrang heeft op het bestemmelingsrecht, maar fatsoenshalve hebben we geprobeerd om alle bestemmelingen te vragen of hun brieven geheel of gedeeltelijk mochten worden opgenomen.
- Zijn er correspondenten die elke medewerking hebben geweigerd? ,,Alleen Patricia de Martelaere. Dat is erg jammer. De Coninck heeft haar een aantal heel mooie brieven geschreven die we graag hadden opgenomen.
- Het grootste verdriet in De Conincks leven was het weggaan van zijn tweede vrouw, Lieve Coppens. In dit boek staan welgeteld twee brieven aan haar. Dat kan toch niet? ,,Er zijn in het archief echt niet zo heel veel brieven aan haar. De meeste brieven die hij haar heeft geschreven, zijn in haar bezit. Ik ben erg blij dat Lieve Coppens voor dit boek een brief uit haar privé-archief heeft afgestaan.
- Was het niet zinvoller geweest om wat minder brieven vàn Herman de Coninck, maar ook brieven ààn Herman de Coninck op te nemen? Een correspondentie is een dialoog, maar dit boek leest soms als een monoweergave van een stereo-opname.
,,Er is overwogen om van de prachtige correspondentie met zijn Nederlandse uitgever Geert van Oorschot een apart boekje te maken. Maar er zijn nogal wat praktische redenen waarom het boek geworden is wat het nu is. Er was een subsidie aangevraagd om een brievenboek samen te stellen. Dat is een ontzettende rompslomp geweest. Toen het geld er eenmaal was, moest er worden beslist wat binnen een beperkte termijn en met een beperkt budget mogelijk was. Vandaar. Maar er is nog voldoende materiaal voor jàren onderzoek. (fa)
Peter Haex
ob/kt/30 o
"In een van zijn brieven schrijft Herman dat niemand dood is, tenzij je wilt dat hij dood is. Voor mij leeft Herman, mijn vriend, nog altijd en ik mis hem", zegt samensteller Luc Leysen (59). De Coninck en Leysen kenden mekaar van kindsbeen af. Hun ouders waren met elkaar bevriend. "Echt goed heb ik Herman leren kennen tijdens onze studies Germaanse Filologie in Leuven. Hij zat dan wel enkele jaren hoger dan ik, maar we waren allebei betrokken bij de werking van 'Universitas', een katholieke studiecentrum dat ook een studentenblad uitgaf. Na de universiteit moest Herman de Coninck het leger in. Hij was gekazerneerd in Duitsland. Toen begon hij ook zijn eerste brieven aan Luc Leysen te versturen. "Die legertijd was de eerste serieuze domper op het leven dat we toen leidden. Ik herinner me nog dat Herman in een brief schreef dat het drinken daar geen niveau heeft. Lang voor het e-mail-tijdperk paste Herman al het cut and paste-principe toe. Een zelfde brief stuurde hij aan drie of vier vrienden", vertelt Luc.
"Herman kon ver gaan als hij iemand trachtte te overtuigen of af te wimpelen. De brieven waarin hij latere coryfeeën van de Vlaamse literatuur zoals Brusselmans en Hemmerechts afwijst, zijn om van te smullen. Herman kon echter ook geven en hij hield niet van het gieter-principe. Hij was selectief in de keuze van zijn vrienden, maar die vrienden gaf hij de volle straal van zijn aandacht", aldus Luc Leysen. "Je kunt niet ontkennen dat de poëzie van Herman, vaak bekritiseerd als copywriter-lyriek, nog steeds jonge mensen aanspreekt. Enkel gedichten gaan zeker het pantheon van de altijd herhaalde gedichten in. Het heeft hem vaak gestoken dat hij in Nederland geen erkenning kreeg. Hij zou ontzettend blij, moest hij weten dat zijn verzameld werk en zijn brievenboek bij de Nederlandse Arbeiderspers uitkomt".
Anna Luyten
ob/kt/27 o
'Godverdomme, Theo, wij leven veel te bewust, bij onszelf steeds onvermijdelijk aanwezig, wij gaan denken bij onze gevoelens, denken bij ons denken, en zelfs denken over ons denken zoals de koetjes op de doosjes van la vache qui rit met in hun oorbel nog een koe, die op haar beurt een oorbel heeft met een koe erin.
Ik kan het nauwelijks meer dragen, wil me een uitweg vloeken, en weet verdomd nauwkeurig van mezelf dat ik niet zomaar vloek, maar me naar een uitweg vloek, zodat er niks van terechtkomt. Drinken is inderdaad een van de weinige verlossingsmiddelen, maar ik moet oppassen voor mijn gezondheid, ik leef en drink mezelf kapot. Een ontspanning in een beroep heb ik niet, en zelfs aan mijn thesis werken is geen oplossing, want ook daar bevind ik me telkens voor de oorverdovende stilte van wit papier, die ik met zelfaanwezigheid moet volproppen. En gedichten schrijven, het is puur masochisme in deze toestand.'
(Brief aan Theo Peeters, z.d. vermoedelijk voorjaar 1966)
Luc,
... en om na dit heerlijk nieuws zonder overgang te zeggen dat ik me elke avond opnieuw voel als een oneindige verre horizon rondom mezelf û de vlakte, de poesta. Godverdomme, Leysen, deze hemeltergend-eeuwige stemming, die zich lag te wiegen op een zacht muziekje dat ik nu eens helemaal zelf gekozen had op de radio van een vriend, wordt plotseling kapotgeblazen û letterlijk û door een kamergenoot-kanonnier, die er zichzelf niet genoeg in herkent, en er daarom maar Elvis Presley-kwijltjes dwars doorheen begint te blazen op zijn stinkende mondharmonica....
(Brief aan Luc Leysen, vanuit Siegen, een garnizoenstad in Duitsland waar HDC een groot deel van zijn legerdienst vervulde. Voorjaar 1967)
Op de boekvoorstelling sprak die oude vriend Luc Leysen in briefvorm tot zijn dode vriend Herman de Coninck (1944-1997) die hij sinds de vroege jaren zestig in het hart gesloten had. 'Die brieven onthullen wel iets over onze studententijd in dat Madurodammetje dat Leuven heette. Het waren, achteraf bekeken, jaren van ongemene argeloosheid.' Herman de Coninck beschreef die jaren later zelf als 'een periode van heel jolige melancholie, van heel energieke levensonmacht, van heel gezamenlijke eenzaamheid. En vooral: hoe ongelukkig je ook was, je kon nog álles worden, je was namelijk nog niks.'
***
'Wij leefden in die tijd in woorden. In de woorden probeerden wij van alles uit om tegendraads te zijn', zegt Gerwin Dumont. Dumont, begin jaren zestig student fysica, leerde Herman de Coninck, de toen 20-jarige student Germaanse, in 1964 kennen binnen het clubje van medewerkers van het studentenweekblad Universitas. Dat kwam uit een nasleep van de 'katholieke bezinningstijd' en werd een verzamelbegrip voor een groepje studenten dat eerst samenwoonde in het Leuvense Groot Begijnhof, later op het Hooverplein nummer 8 en 11. 'Men noemde ons in die tijd elitair. Ik herinner me nog dat de toenmalige hoofdredacteur ons op een redactievergadering zei: "Hoor, er is beneden een betoging tegen de bisschoppen aan de gang. Het is niet door in uw gazetje te schrijven dat je iets zal kunnen veranderen. Ga ook eens de straat op."'
Het was in de tijd dat mei '68 nog een aanloop aan het nemen was. Ontvoogding op alle gebied. 'Ik heb nog de tijd gekend dat de vader van Herman vanuit Mechelen naar Leuven kwam om 's morgens te controleren of zijn zoon op tijd was opgestaan. Hij voelde aan het beddengoed of het nog warm was.'
De Coninck had zijn kamer vlakbij de keuken. Altijd graag passanten in de buurt gehad. Dumont: 'Elke aanleiding om zijn werk te onderbreken, was welgekomen. Hij is altijd goed geweest in uitstellen. Hij had deadlines nodig. Don Quichote heeft hij net voor zijn examen in de vorm van een stripverhaal gelezen om toch maar het verhaal te kennen.'
De Coninck had in het blad Universitas een luchtige column, onder het pseudoniem Van Pimpelghem sj. Met sj verwees hij naar de jezuïeten. 'Dat werd niet door iedereen even erg gewaardeerd', zegt Dumont. 'Het was de tijd dat Herman nog bang was dat zijn moeder bepaalde dingen zou lezen. Die periode is bij Herman vrij lang blijven aanslepen.'
'Maar de stijl die hij in die cursiefjes ten beste gaf, vind je in sommige van zijn gedichten terug: een pointe en een woordspeling. Soms was het hem meer te doen om de goede vondst dan om de lading die erachter zat. Hij zei het toen al: "De woorden moeten het onder mekaar doen."'
***
Die vrienden van toen, ze moesten het ook onder en met elkaar doen: het leven. Dumont, die intussen werkt als milieudeskundige luchtverontreiniging: 'Toen Herman stierf, was het eerste wat ik dacht: ik verlies iemand waarmee ik gegroeid ben. Hij was meer dan een broer. Het ont-groeien, het ont-kerstenen, het ont-aarden, we hebben het samen gedaan.' Dat ze zowel bij Dumont als bij De Coninck thuis een boekhandel hadden, had er misschien wel iets mee te maken. 'Hoewel ze bij hem thuis er ook nog gazetjes en stylo's bij verkochten. Zijn moeder was een vrij autoritaire, voorzichtige vrouw die alles graag goed geregeld zag. Ze deed later zijn administratie. Als ze een rommelig stapeltje papier zag, begon ze dat meteen te sorteren. Van haar heb ik geleerd dat je een bad eerst moet vullen met koud water en er daarna pas warm water bij doen. Het hielp tegen te veel verdamping en tegen het verbranden.'
'We vonden elkaar terug in het moeizaam afstand nemen van gezag. Ook in het mislukken daarin. Toch op zaterdag maar naar huis gaan omdat zijn moeder anders in alle staten was, maar dat dan 's avonds wel combineren met uitgaan in café den Hertenaas in Mechelen. Maar dat voorzichtige van zijn moeder zat ook in hem en tegelijk die antipode, het willen omzeilen van de wetten.'
Zijn vrienden van vroeger zullen nooit vergeten hoe hij in hun Leuvense stamkroeg Den Appel zijn limieten aan zijn pinten stelde, hoe graag hij de roes ook omhelzen wilde. 'Zijn persoonlijk devies luidde: twaalf pinten.'
Dumont: 'Hij was bang dat zijn hart zou breken. Het is uiteindelijk ook gebroken. Een kater hebben, betekende voor Herman geen gevecht tegen hoofdpijn, wel tegen hartkloppingen. Hij was bang, zoals we allemaal in die tijd een beetje bang waren.'
En Luc Leysen, die andere vriend van het eerste uur in zijn brief aan Herman: 'Mei '68? Al dat geprotesteer? Alleen maar last van gehad, ja! Men diende ideologisch ergens toe te behoren, maar daar hadden wij het flink moeilijk mee. Men moest namelijk al die teksten ook bestudeerd hebben, en wij - althans jij en ik - hadden toen wel andere dingen aan ons hoofd. Ik weet nog hoe je op een middag enthousiast kwam aangerend met de mededeling dat je de waarheid had ontdekt: 'het anarcho-syndicalisme', dat leek je wel wat! Tot op de dag van vandaag, vrees ik, weet geen van ons beiden precies wat dat is. En dan die Flower-Power-Mythe!... Weliswaar pakten we, als de gelegenheid gunstig was, wel eens een lief van mekaar af - ja, Coninckx, 't is tegen u dat ik het heb! Hond! En wat deden wij daar dan mee? Niets, waarschijnlijk. Maar dat niets moest dan wel voortreffelijk verwoord worden.'
Herman de Coninck werd vanaf 1963 ook medewerker aan het tijdschrift Ruimten, een literaire periodiek die Luk Wenseleers had opgestart. De Coninck schreef er gedichten in. Eén keer onder het pseudoniem Johnny van Tussenbroek. Wenseleers: 'Omdat zijn moeder het niet mocht weten.' Soms onder zijn eigen naam. In 1968 bijvoorbeeld:
denkend aan vroegere gedichten
wij waren jong, wij sprongen
te paard op de taal en reden
heersend de velden door,
slingerend lasso's van woorden
naar alles wat we wilden veroveren, o,
het waren dolle roekeloze tochten, pas toch,
een beetje op, riep urbain van de voorde
ons nog na.
en 's avonds stond de taal nog na te trillen,
op stal in een gedicht, hinnikend
van heimwee naar de maan
en naar de verste betekenissen.
De Coninck gaf er een verklaring bij. 'Ik verkies de poëzie boven het proza, omdat dit bij uitstek het genre is waarin men een levens- en schrijvensfragment door vormelijke isolatie een bijna levensvreemde schittering en intensiteit kan geven, hoe dicht het leven er ook in benaderd wordt. Ik geloof dat het mij om dat soort zeldzaam bedrog te doen is... Als je er dan in slaagt, je stijl zo spontaan mogelijk te doen klinken en gewoon-maar-begrijpelijk wordt het bedrog nog groter en subtieler.'
Wenseleers zou jaren zijn eerste lezer blijven. 'Nooit iemand geweten die zo voor de poëzie, voor zijn poëzie heeft geleefd als Herman. Een man van woorden, ik vind het meer op hem slaan dan op Elsschot. Woorden, in een gedicht of een verhaal of een brief of een kattebelletje, maakt niet uit, woorden vond hij altijd het mooiste.' Toen Wenseleers trouwde, vergat De Coninck de trouwdag. Een week later zond hij een kaartje: Beroepsmisvorming: "Zeg het met woorden" denken de bloemen waaraan een kaartje hangt "vanwege Herman". Wenseleers heeft het nog altijd.
'Schrijven', zegt Wenseleers, 'bij alle weer en ontij, tegen de klok in, het was zijn verslaving, met nogal ingewikkelde gevolgen voor zijn familiale leven. Tot in 1991 heb ik als eerste lezer die hem punten moest geven op tien, getracht om hem tot kalmte aan te manen, het devies van Reinaert indachtig: mate es t'allen spele goet.
Ik probeerde hem gerust te stellen met de bundels en de pakken nieuwe gedichten die hij al had, hem een indigestie voor literatuur te bezorgen, maar ik vrees dat het niet heeft geholpen. Hij wilde altijd maar tienen. Ik gaf hem een elf. Niks gekort. Het is ermee geëindigd dat hij met een schrijfster getrouwd is en op een schrijverscongres is gestorven.' Die schrijfster kwam er pas in 1988. Eerst waren er de twee andere vrouwen.
***
De Coninck trouwde in 1969 met An Somers, een meisje uit Mechelen. Ze was erg lenig, turnlerares. Zijn in 1969 verschenen poëziedebuut kreeg de titel De lenige liefde mee. Dumont: 'Ik herinner me nog dat An zich een keer te veel buitengesloten voelde in onze cafédiscussies. Ze is naar buiten gestapt en begon de muur van de universiteitsbibliotheek te beklimmen. Klimmen kon ze goed.' In 1970 kregen ze een kind, Tomas. Ze woonden in Heverlee, in de Hertogstraat. De Coninck begon als journalist bij
Humo te werken waar hij samen met Piet Piryns spraakmakende interviews maakte. Eerst had hij het nog in het onderwijs als leraar proberen te maken. 'Zijn moeder had dat graag. Tot hem duidelijk werd dat het dagritme hem niet lag', zegt Dumont. Professor Westerlinck, bij wie De Coninck een thesis over Vestdijk had ingeleverd, had hem nochtans afgeraden in de journalistiek te gaan. 'Journalistiek is niet goed', had Westerlinck gezegd. 'Journalistiek is pintjes pakken.' De Coninck werkte lange dagen bij Humo. De nachten hield hij vrij voor zijn poëzie. Toen gebeurde er iets in zijn leven dat hem voor altijd zou markeren.
In 1971, op een zaterdagavond, reden De Coninck en zijn vrouw An naar Mechelen. Tomas zat op de schoot van An. Ze zouden de baby bij hun ouders afzetten en naar een concert gaan. Het was schemerdonker. Op hun rijvak verscheen een tegenligger. De koplampen aan. De auto kwam recht op hen ingereden. Moeder en kind werden uit de wagen geslingerd. Even later bleek ze dood. Het kind werd in de greppel teruggevonden met ernstige verwondingen. 'Het werd een domper op zijn leven', zeggen zijn vrienden. Maar de vrienden zorgden voor elkaar. Herman de Coninck verkoos het kind zelf op te voeden, met de hulp van zijn twee grootmoeders en de hulp van de buurvrouwen en buurmannen. Het werd een anti-autoritaire opvoeding in het toen beruchte 'kindercafé' en later 'de boomgaard'. Ieder leidde toen zijn leven van de jaren zeventig. De vrienden van vroeger bleven elkaar zien in Den Appel, De Blauwe Schuit, Het Moorinneken. Polspoel was erbij, Piryns, Dumont, Zjef Vanuytsel, Luc Leysen, Theo Peeters.
Ook Achiel Nys, de aalmoezenier van de Leuvense gevangenis. 'Wij hadden het huis Oikonde voor ex-gedetineerden, daar kwam Herman geregeld langs. Hij kon ongelooflijk goed omgaan met die gasten. Voor Humo heeft hij het eerste gevulgariseerde dossier over gevangenissen geschreven, maar nooit heeft hij misbruik gemaakt van de informatie die hij bij ons opdeed.' De vraag wat de zin was van het opsluiten van mensen, boeide De Coninck. Zijn vader had, toen De Coninck een puber was, opgesloten gezeten wegens pedofiele praktijken. Daar heeft hij later over geschreven, maar het waarom van die opsluiting is hij nooit te weten gekomen. Homoseksualiteit, werd er in die tijd ten hoogste gefluisterd. Ook de man die met een hoog promille gehalte alcohol in zijn bloed, zijn vrouw in het ongeluk doodde, is hij in de gevangenis gaan opzoeken. En met Freddy Horion, die tot levenslang veroordeeld werd wegens de moord op zes mensen, onderhield hij een lange correspondentie.
***
In 1973 ontmoette De Coninck zijn tweede vrouw, Lieve Coppens. Aan de toog in café Den Appel. Zij wist wel wie hij was. 'Ik had in het tijdschrift Ruimte voor het eerst zijn naam bij zijn gedichten gezien. Waarschijnlijk iets uit De lenige Liefde.
Van je truitjes en je bloesjes...
van die hele lieve, romantische, speelse gedichtjes.'
'Herman was iemand die niet erg vlot was, tot hij enkele pinten op had. Dan begon hij grote gebaren te maken en meer praat te krijgen. Op een bepaald moment kwam hij naast mij aan de toog zitten.' De intro doet het 'm vaak.
'Zo mooi, zo blond en zo alleen.'
Dat waren de eerste woorden die de belezen dichter via Jimmy Frey tot haar sprak. 'Ik vond dat ongelooflijk onnozel. Ik heb waarschijnlijk geantwoord dat ik het vrij melig vond', zegt Lieve Coppens. Onlangs hoorde ze van zijn zuster Magda dat hij haar ooit aangewezen had en gezegd had aan de toog: 'Die vrouw zal ik binnen de veertien dagen hebben.' Lieve Coppens: 'Die verlegen man was blijkbaar toch vrij zeker van zijn zaak.'
Een jaar later trouwden ze. 'Herman had met veel bravoure zitten verkondigen in café Den Appel dat hij tegen het huwelijk was. Ik wilde wel met hem trouwen. Ik was gekwetst door zijn botte, cynische uitspraken over het huwelijk die hij in Den Appel ten beste had gegeven. Ik zag die man graag en wou een serieuze verbintenis met alles erop en eraan. Dat engagement had hij ook met An gehad en ik wou het niet voor minder doen. Ik wou ook als stiefmama serieus genomen worden door de oma's die Tom onder elkaar verdeelden en die mij als jong ding daarin volkomen negeerden. Verder had ik ook ontdekt dat je als "samenwonende" in het katholiek onderwijs geen schijn van kans had op een vaste aanstelling. Herman zijn carrière zat al stevig in het zadel, maar ik moest aan de mijne nog beginnen en dan deed mijn burgerlijke staat (voor sommige jobs) er wél toe.' Hij had luisterend naar haar argumentatie gezegd: 'Zo belangrijk is het huwelijk voor mij nu ook weer niet dat ik het niet zou doen, zolang het maar niet voor de kerk is.'
***
Ze trouwde met een dichter en kwam dat snel te weten. 'In het begin schreef hij nog veel over zijn vorige huwelijk. Ik vond dat niet altijd zo makkelijk.' De bundel
Zolang er sneeuw ligt, die in 1975 verscheen, is sterk bepaald door de dood van zijn eerste vrouw An. 'Hij heeft me daar in gerustgesteld. Hij zei: "In gedichten probeer je soms ook iets te maken wat er misschien nooit geweest is. " Hij had vrij veel schuldgevoelens over zijn tekortschieten van toen. Hij schaamde zich omdat hij na het ongeval zijn zwaargewonde vrouw en zoon alleen in de ambulance had laten vertrekken. Hij was ter plekke gebleven om allerlei administratieve formaliteiten met de politie te regelen. An is vermoedelijk op weg naar het ziekenhuis gestorven en hij was er niet om haar hand vast te houden. Daar had hij nadien heel veel spijt van, alsof hij het zakelijk afhandelen van de verzekeringspapieren belangrijker had gevonden. Die schaamte was een drijfveer om zulke monumentjes voor An te maken.'
Ze zegt: 'Dat dichten iets met oppoetsen van de werkelijkheid te maken heeft, heb ik pas van hem geleerd.'
Lieve Coppens en Herman de Coninck kregen een dochter, Laura, aan wie hij mooie brieven schreef. Hun huwelijk strandde in de jaren tachtig. Daar schreef hij dan weer mooie brieven over. Lieve Coppens: 'Ik had er geen benul van dat hij ze kopieerde voor zijn archief. Hij was altijd zo'n sloddervos. Maar die brieven zaten blijkbaar wel netjes in mappen.' Een van die afscheidsbrieven staat in het brievenboek. Een brief uit 1987.
Liefje,
Ik heb nooit in mijn leven zo van iemand gehouden als van jou. Als nu nog altijd, ondanks alles. En ik zal het ook nooit meer. Het is niet gedaan, en het is toch uit.
Liefste, liefste schatje toch. Dikke zottin.
Een jaar later leerde Herman de Coninck, de schrijfster Kristien Hemmerechts kennen. Zij voldeed samen met Benno Barnard, Annick Schreuder en Piet Piryns aan De Conincks wens om zijn brieven uit te geven.
Lieve Coppens: 'Als ik een soort toverstaf had om hem terug in dit leven te roepen, dan zou ik graag met hem naar een uitvoering van de opera Carmen van Bizet gaan. Liefst nog in een prachtig, zuiders openluchttheater. En dan handje in handje lekker zitten lachen en snotteren bij zoveel bij elkaar gezongen drama.'
31/12/2004
Toen Herman de Coninck in 1997 schielijk overleed, liet hij een gigantische verzameling brieven na. De Coninck was namelijk een hartstochtelijk briefschrijver. Deels kwam dat door zijn vele activiteiten (o.m. als hoofdredacteur van het 'Nieuw Wereldtijdschrift'), deels ook door zijn behoefte om impulsief op alles en nog wat te reageren. Het bleek ondoenbaar om de circa 15.000 brieven alle integraal te publiceren, maar dit boek biedt alvast een unieke inkijk op dat grote archief. Niet minder dan 444 brieven worden, grotendeels integraal, opgenomen. Ze tonen een gedreven briefschrijver, die daarenboven van meet af aan beschikt over een opmerkelijk retorisch talent. De inhoud van de brieven is erg verschillend. Heel wat correspondentie uit de beginjaren handelt over de pogingen van De Coninck om zijn eerste poëzie te slijten aan uitgeverijen en tijdschriften, terwijl de laatste tien jaar van zijn leven grotendeels zijn opgegaan aan het vele redactionele werk rond het 'Nieuw Wereldtijdschrift'. Daarbij valt op hoe De Coninck steevast probeert 'persoonlijk' te reageren op zijn correspondenten, zelfs als het gaat om de eenvoudige afwijzing van toegestuurde kopij. Telkens neemt hij tijd om in te gaan op hangende kwesties, om te wijzen op boeken die hij heeft gelezen en daarover zijn opinie aan te geven, om suggesties te doen... Tegelijk is echter, zeker in de latere brieven, een echte 'autoriteit' aan het woord, een literaire paus die zich zelfbewust als zodanig profileert; hier en daar resulteert dat in irritante trekjes en betweterij, dat mag gezegd. Bovenal is echter duidelijk hoe De Coninck vooral de geschiedenis zal ingaan als een gedreven lezer en schrijver, iemand die leefde van en voor de literatuur. Dat beeld hangt echter ook samen met het feit dat slechts een beperkt deel is opgenomen van de brieven die De Coninck schreef aan huisgenoten en familieleden; op die manier krijgt de lezer slechts indirect een beeld van de huwelijksproblemen en de tragedies in zijn bestaan. Die werkwijze is uiteraard legitiem -- men mag de namen van betrokkenen, zoals soms gebeurt, afkorten en bepaalde meer intieme of kwetsende details achterwege laten --, maar dit blijft daardoor een nogal dubbelzinnige uitgave. Enerzijds bijzonder erudiet en volgens de principe van de moderne teksteditie samengesteld (al vraag ik mij af wie iets heeft aan toelichtingen als 'Vlaams auteur' zonder meer bij Ernest Claes of Jos Vandeloo), anderzijds een strategische keuze die eigenlijk niet nader wordt verantwoord of toegelicht. Hoe dan ook, Een aangename postumiteit zal ook de kritische lezer, die niet meteen voyeuristische trekken heeft maar op zoek is naar een debat en een persoonlijkheid op niveau, beslist kunnen boeien. In die zin is dit fraaie (zij het door zijn omvang nogal broze) boek alleszins aanbevolen. [Dirk De Geest]
T. van Deel
'Ik ben geen slechte brievenschrijver' meende Herman de Coninck in een brief aan Benno Barnard, waarin hij aandrong op een strenge selectie bij posthume uitgave. Er zijn ca. 15.000 brieven van hem bekend. In het boek zijn er 444 opgenomen, soms om redenen van privacy gecensureerd, en altijd beknopt geannoteerd. De Coninck correspondeerde in de breedte, zowel persoonlijk als zakelijk (als hoofdredacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift). Zelfs afwijsbriefjes kregen zijn persoonlijke toets: 'Geachte Heer, U schrijft adembenemend slechte poëzie (...)'. Hij feliciteert Brodski met de Nobelprijs. Over Warren schrijft hij aan Kopland: 'Ik lees Warren altijd als ochtendgymnastiek: van hoofdschudden blijf ik lenig.' 't Hart probeert hij tot een artikel over porno te bewegen door hem allerlei vragen voor te leggen, zoals 'Van welke actrices krijgt u een stijve?' De uitgave geeft een goed beeld van de rol die De Coninck, tot zijn plotselinge dood in 1997, in de Vlaamse en Nederlandse culturele wereld heeft gespeeld. Ook zijn persoonlijke leven, als vader en stiefvader, echtgenoot en ex-echtgenoot wordt belicht. En verder gaat het de meeste tijd over wat hem het dierbaarst was: de poëzie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.