De geruchten : roman
Hugo Claus
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2004 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : CLAU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2004 |
VOLWASSENEN : POEZIE : CLAU |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Enkel raadpleegbaar |
De Bezige Bij, 2004 |
WEFLA MAGAZIJN : ENKEL NA MAGAZIJNAANVRAAG : 8° - GEWONE FORMATEN CLAU |
31/12/2004
Dé gebeurtenis van dit Claus-verjaardagsjaar is de publicatie van een nieuwe, omvangrijke dichtbundel (200 bladzijden), royaal uitgegeven op groot formaat en met een harde kaft: In geval van nood. Het titelgedicht waarmee de bundel opent (zie boven), zet meteen resoluut de toon.
In dit programmatische vers vinden wij meteen de typische Claus terug, zowel inhoudelijk als stilistisch. Er is allereerst het opzwepende ritme, de sterke retoriek die de dichter als geen ander beheerst. Van strofe naar strofe wisselt het vers van toon en sfeer; het bandeloze, schreeuwerige van de eerste strofe wordt gevolgd door maximes en retorische vragen, en omgezet in een spijtige verzuchting aan het eind. Tegelijk is er de opmerkelijke taalhantering; ieder woord lijkt hier meteen op zijn plaats, niet enkel qua betekenis maar ook qua klank en ritme. Het gedicht wemelt van de rijmen en de binnenrijmen, wordt coherenter door de klankassociaties; aan de ene kant versterken die de samenhang en de eenheid, maar tegelijk accentueren ze extra bepaalde contrasten. Zo komt de dubbelzinnige thematiek van Claus op onweerstaanbare wijze naar voren. Het gedicht, dat klassiek geldt als een schuiloord voor de dichter -- de uiterste toevlucht, die in het begrip 'nest' zit vervat -- wordt hier gekarakteriseerd als een 'steeds minder bibberend springplankje'; het vers biedt geen aanleiding om naar elders te springen (de hoogte in, zoals in het zwembad, of naar een andere wereld zoals symbolistische dichters ons doen geloven), het is zijn vitaliteit en zijn intensiteit gaandeweg kwijtgeraakt (het bibberen als signaal van de veerkracht is verminderd), en het is daarenboven nog slechts een 'plank-je'. De negativiteit van de aanvangsregels, in hun absolute toon, wordt daardoor aan het eind subtieler en ironischer hernomen en uitgewerkt. Het valt echter op hoe die onmondigheid van het gedicht uiteindelijk wordt geformuleerd in de paradoxale vorm van een geslaagd gedicht, en -- zo zou men kunnen veralgemenen -- misschien zelfs uitsluitend in poëzie zelf zo intens gearticuleerd kan worden. Hoe meer de dichter Claus zich uitput om zijn eigen onvermogen en de onmacht van de taal uit te spreken, hoe talrijker de poëtische stijlmiddelen zijn die daartoe worden aangewend.
Deze beschouwingen lijken allicht details voor een artikel dat Claus' bundel aan een algemeen publiek wil voorstellen, maar ze maken net de essentie uit van waar het in deze poëzie om draait. Wie in Claus' gedichten -- en dan nog het liefst in de recente poëzie, die dan veelal wordt gecontrasteerd met zijn zogenaamde briljante 'vroege' gedichten -- enkel op zoek gaat naar een pasklare boodschap, laat zich immers naïef inpakken. Wie zich anderzijds laat hypnotiseren en enkel nog klankmagie meent te ontwaren, vergist zich evenzeer. Claus lezen is een kwestie van geduldig lezen en herlezen, oog krijgen voor de klank en het timbre van ieder woord, voor de behoedzame nuances en tegenspraken, voor de wisselingen in toon en stemming, voor de letterlijkheid van ieder beeld. Claus is daardoor met name virtuoos waar hij slordig lijkt te badineren.
In geval van nood staat vol met teksten waarin dat ambivalente project wordt hernomen en uitgewerkt. De dichter zelf heeft, in een recent interview, zijn jongste bundel treffend vergeleken met een doos pralines: royaal, om niet te zeggen overdadig, tal van smaken en varianten door elkaar, een flitsende verpakking die de aandacht afleidt, en niet te vergeten het gevaar van indigestie. Het is een werkwijze die Claus voor het eerst aanwendde in de bundel Almanak, een verzameling gedichten voor iedere dag van het jaar. Dat spel van tonen en tegentonen, van afzonderlijke gedichten die tegelijk allerlei vormen van samenhang suggereren, werd toen door de kritiek volstrekt verkeerd begrepen, als een tussendoortje in het oeuvre van de meester. Hetzelfde gevaar bedreigt allicht ook deze nieuwe verzameling. In geval van nood bestaat immers uit een enorm aantal gedichten, die vaak zo uiteenlopend zijn qua vorm, stijl en thematiek, dat men ze nauwelijks aan dezelfde dichter zou toeschrijven, laat staan in een zelfde volume verwachten. De bundel herneemt daarbij (maar steevast met varianten, uitbreidingen of weglatingen) eerdere, minder bekende uitgaven als Made in Belgium (2000), De groeten (2002) en Zeezucht (2003), maar bevat voorts een paar honderd ongepubliceerde verzen.
De bekende krachtlijnen van Claus' oeuvre treden vanzelfsprekend opnieuw sterk op de voorgrond, maar soms verschuiven toon en thema's van bladzijde op bladzijde; het lijkt erop alsof de springerige, associatieve schrijfstijl van Claus hier tot op het niveau van de combinatie van gedichten wordt doorgetrokken. Allereerst is er uiteraard het thema van de liefde en de geliefde, met de bandeloze vitaliteit die daarmee wordt geassocieerd. In deze gedichten klinkt diezelfde passionele drang naar een natuurlijke drift frequent door, maar in vergelijking met bv. De Oostakkerse gedichten valt toch op hoe Claus' lyriek een stuk toegankelijker is geworden; de beelden blijven in die erotische lyriek weliswaar centraal, maar ze zijn toch een stuk minder massief. Tegelijk stelt de lezer vast hoe, bij nader toezien, in deze gedichten de vrouw (nog) veel actiever wordt dan voorheen het geval leek. De 'mannelijke' rol van de verovering en de vernietiging die daarmee eertijds gepaard ging, wordt nu resoluut door de verslindende vrouw overgenomen. Zij verschijnt daardoor in deze gedichten bij uitstek als de incarnatie van de 'andere', die het ik zich nooit kan toeëigenen; precies daardoor boezemt zij angst in, maar is zij net de verleiding bij uitstek. In het korte gedicht 'Koons' (p. 133) -- geïnspireerd op de omstreden beeldende kunstenaar, maar merkwaardig genoeg wordt hetzelfde vers eerder (op p. 28) letterlijk, zij het met een andere versschikking, hernomen in een persoonlijke context -- heet het bv.:
Koons
Het is 'nachts dat zij mij
bijna volmaakt aanraakt
en mij door de mangel haalt
en in de bittere dageraad sleurt
Soms zijn deze liefdesverklaringen teder en intiem, maar veel vaker zijn ze bezwerend, dwingend en agressief van toon. Daardoor staan Claus' intense liefdesgedichten alleszins haaks op de softe romantische patronen van heel wat andere dichters.
Naast die liefdeslyriek bevat deze bundel echter ook een groot aantal extraverte verzen, waar de dichter zich exuberant uitspreekt over zijn relatie tot de wereld en zijn tijd. Soms treedt Claus (of liever, zijn alter ego, het dichterlijke 'ik') op als een observator, die sarcastisch de wereld rond zich ontmaskert als een schijn, een illusie of een leugen en zich meedogenloos mengt in de problemen en de debatten van zijn tijd. De scherpe toon waarmee bv. geschreven wordt over Afrika en andere hete hangijzers stemt de lezer alleszins hoogst ongemakkelijk; de dichterlijke verontwaardiging mikt hier duidelijk op een choquerend effect door een beroep te doen op baldadigheid en groteske vertekening. Op andere ogenblikken echter kiest het dichterlijke ik veel meer voor een spreektalige toon, met oog voor kleine anekdotes en herkenbare personages die zelf aan het woord worden gelaten; die theatraliteit beheerst de theatermaker Claus dan ook als geen ander. In dit opzicht kan men In geval van nood zelfs lezen als een soort van roman, met personages en gebeurtenissen die her en der opnieuw opduiken en een soort van leidraad door deze waaier van teksten vormen. Een van de meest frappante voorbeelden daarvan is allicht 'Nonkel Miele', die een aantal malen verschijnt en zijn wijsheid debiteert. Precies dat optreden van personages doet de lezer echter ook beseffen dat het dichterlijke ik in laatste instantie evenzeer een masker is, een personage of zelfs een verzameling personages.
Tot slot bevat Claus' nieuwste bundel ook een aantal meer gedrongen teksten die sterker lyrisch zijn, kleine dingetjes van taal die op zich staan. Het meest frappante voorbeeld daarvan vormt de afdeling 'Kartinki s Vystavki. (De schilderijententoonstelling van Moessorgski)', waar een aantal verwante kunstenaars kort wordt geëvoceerd.
Deze korte opsomming is echter hoogst misleidend, omdat al te zeer de indruk wordt gewekt dat deze types van lyriek, ook al komen ze niet gescheiden voor, toch netjes onderscheiden kunnen worden. Niets is echter minder waar. Claus' gedichten ontsnappen aan iedere indeling: voor elke wegwijzer zijn er veel meer dwaalwegen en hindernissen. De lezer heeft dan ook in feite geen keuze. Ofwel geeft hij zich machteloos en mateloos over aan deze dichter die hem toespreekt, blaft, mijmert, zingt of lijkt te stamelen tegen de stilte; aangesproken worden impliceert dan onvermijdelijk ook tegengesproken worden. Ofwel kiest de lezer voor een meer behoedzame tocht, selecteert hij enkel die gedichten die hij zich kan toe-eigenen en schuift hij de rest terzijde. Dat laatste traject is hier in alle geval mogelijk -- de omvangrijke bundel biedt daartoe aanleiding genoeg --, maar het zou zonde zijn. Zonde, en onrecht aan onze grootste dichter. [Dirk De Geest]
T. van Deel
Hugo Claus maakt met deze kloeke dichtbundel - tweehonderd bladzijden - duidelijk dat hij, vijfenzeventig nu, allerminst is uitgeschreven. Een deel van de gedichten is eerder gebundeld geweest in 'Made in Belgium' (2000), 'De groeten' (2002) en 'Zeezucht' (2003), maar ze zijn vaak duchtig bewerkt. Ook treft men in de afdeling 'Kartinkis Vystavki', met een dertigtal korte kunstenaarsgedichten, herschrijvingen aan van notities bij nagetekende kunstwerken in 'Evergreens' (1986). Claus vertoont een vitale nonchalance in de omgang met eigen werk. Het lijkt hem ook niet te deren dat tekst gemaakt bij foto's of schilderijen nu los daarvan moet functioneren. Alle toonaarden zijn weer te beluisteren: schamper, luchtig, vermoeid, speels, hekelend, platvloers, lyrisch, kalme angst, erotisch, elegisch. Soms zijn de klankspelen die Claus zich veroorlooft, weinig subtiel, te zeer opgelegd, maar dat is nu ook eenmaal een kant van zijn gêneloze poëzie. Een verzuchting als de volgende is dan weer prachtig: 'Mijn spel met woorden / heeft mijn ziel verziekt / iel geritsel / te veel gezwijmeld / te weinig verijdeld'. Al met al een bundel om u tegen te zeggen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.