De zwarte heer Bazetub : roman
Albert Vigoleis Thelen
Albert Vigoleis Thelen (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Signature, 2004 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : THEL |
31/12/2004
In Duitsland heeft Die Insel des zweiten Gesichts al een hele drukgeschiedenis achter de rug, bij ons was het magnum opus van Albert Vigoleis Thelen (1903-1989) alleen bij insiders bekend. Nu dit bijna duizend bladzijden tellende taalkunstwerk door Wil Boesten op een uitmuntende manier is vertaald, krijgt de Nederlandstalige lezer alsnog de kans om kennis te maken met een even bizar als gedreven schrijverschap. Vijftig jaar na de oorspronkelijke uitgave leest Het eiland van het tweede gezicht nog steeds als een levendige, eigengereide en geestige roman vol met superieur gezwets en bijtende tijdskritiek, al wordt het geduld van de lezer soms ook sterk op de proef gesteld.
Nadat Albert Vigoleis Thelen uit onbehagen met zijn vaderland een tijdlang in Amsterdam had gewoond, belandde hij in 1931 onverhoeds op Mallorca. Hij zou er blijven tot 1936, het jaar waarin Franco en zijn aanhangers dood en verderf zaaien op het eiland en Vigoleis en zijn geliefde Beatrice op het nippertje kunnen ontsnappen. Wat er in die tussentijd gebeurde, kan je van naaldje tot draadje nalezen in Het eiland van het tweede gezicht. In de traditie van rasvertellers als Rabelais en Cervantes beschrijft Thelen hun wedervaren, waarbij de ene knotsgekke gebeurtenis afgewisseld wordt door de andere en alleen maar halve zonderlingen en hele gekken hun pad lijken te kruisen. Overal waar ze komen, of het nu een bordeel is of een consulaat, wacht hen rampspoed, maar telkens slaagt Vigoleis erin om aan de situatie een of andere mouw te passen.
Het lijkt wel een moderne schelmenroman, maar de picaro is hier dan wel een belezen polyglot, die thuis is in de hogere regionen van de menselijke geest. Een geleerde van de zottere soort als het ware. Doorheen heel het boek worden dichters, filosofen, mystici etc. op een dikwijls guitige, in ieder geval onorthodoxe manier aangehaald. Opkomende diepzinnigheden worden hierbij vakkundig tenietgedaan door de verteldrift of de aan geestigheidsdwang grenzende hang naar spot en ironie van de auteur. Geen diepgaande en uitgewerkte gedachtegangen dus, maar een chaotische opeenhoping van anekdotes, vermengd met allerhande spitse bemerkingen en soms groteske uitweidingen over politiek, wc-potten, religie, zichzelf begietende planten, filosofen en smokkelaars, rattenfamilies en nog zoveel meer. Deze grillige vorm heeft, net als de personages, iets rebels. Zoals het personage Vigoleis geen onderscheid lijkt te maken tussen een kasteel en een hoerenkot, zo veronachtzaamt de schrijver Thelen de hiërarchie wat betreft personages en onderwerpen; alles en iedereen is goed om over te schrijven, want door de schalkse visie van de auteur wordt alles even interessant. Het is dan ook een van de sterktes van deze roman dat er werelden in samengebracht worden die meestal gescheiden blijven -- die van de schrijver, lezer en uitgever bijvoorbeeld, of die van het 'vulgaire' en 'verhevene'. Dat zie je ook in de manier waarop Thelen het motief van 'het tweede gezicht' doorheen het hele boek verwerkt (titelwoorden die hij overigens bij Menno Ter Braak heeft gehaald, die net als enkele andere Nederlandse schrijvers in het boek figureert): de ene keer komt het voor in een context die uitnodigt tot reflecties van psychologische, literair-kritische of cultuurfilosofische aard over onze neiging tot maskerade, de andere keer wordt het aangeroerd in een passage over een lading pornografie: "Roze als reuzel en marsepein puilde uit een discreet naar beneden gestroopt kanten broekje het achterste van een in rompbuiging staande schone die haar hoofd naar achteren gedraaid hield en de toeschouwer haar als twee druppels water op elkaar lijkende gezichten toonde. Alleen de glimlach stond bij het eerste gezicht beter dan bij het eerste."
Deze hang naar verregaande relativering betekent gelukkig niet dat Thelen of zijn dubbelfiguur Vigoleis zich in vrijblijvendheid wentelen. Doorheen het spotzieke geklets klinkt altijd ook een sterk ethos door, de behoefte om in de meest zinloze, absurde of hopeloze situaties zijn morele waardigheid te behouden, met welk gezicht dan ook. Als Vigoleis' familie en kennissen in het thuisland hún tweede gezicht laten zien, nl. dat van 'onthersende' aanhangers van het Hitler-regime, kiest de ontgoochelde vrijdenker bijvoorbeeld resoluut voor het passieve verzet, ook al levert hem dat levensbedreigende problemen op. Hij mag zich dan zelf meermaals presenteren als een sukkel en een lafaard, uiteindelijk trekt hij altijd "zegevierend aan het kortste eind", wat meestal wil zeggen dat hij zijn armeluistrots heeft kunnen handhaven tegen de perfiditeit van de rijkeren of machtigeren in. Als een hedendaagse versie van Don Quichote en Sancho Panza proberen Vigoleis en zijn steun en toeverlaat Beatrice hun idealen in stand te houden, met dit verschil dat zij het onrecht niet hoeven op te zoeken -- het komt hen voortdurend tegemoet. Naarmate het boek vordert en de protagonisten zich met almaar grotere moeite door het leven slaan, wordt duidelijk dat Het eiland van het tweede gezicht niet alleen een indrukwekkend werk van de verbeelding is, maar ook -- en waarschijnlijk juist daardoor -- een scherpe kritiek op al wat fout gaat in de wereld en in het hoofd en hart van de mens. Kritiek op de Zeitgeist in het genazificeerde Duitsland in de eerste plaats (op de "heroïsche tijden" waarin "het bloed overvloedig [moet] stromen voordat men in de gaten heeft dat het om bloed gaat"), maar ook op de kleinburgerlijke opvattingen van religie ("Kun jij je dat voorstellen: een God die de hele wereld ontwerpt en uitvoert en dan op de zevende als een burgerman uitrust?"), de kuddegeest ("De mens is geen zalm. Als hij in een dichte stroom zwemt gaat het altijd stroomafwaarts.") of het daaraan verwante toerisme.
Van systematische maatschappijkritiek is evenwel geen sprake. Het is eerder zo dat Thelen zich lijkt te verzetten tegen elke vorm van systematisering, zoals hij voortdurend creatief associërend van een belangwekkende gebeurtenis naar een fait divers, van een hooggestemd denkbeeld naar een grap overspringt. Ook zijn taalgebruik is dynamisch en inventief. Hij verzint aan de lopende band neologismen en gebruikt spontaan verschillende talen en registers. Zelf heeft hij zijn manier van schrijven als 'cactusstijl' aangeduid: "er vormden zich loten, in het wilde weg, net als bij cactussen die uitlopers krijgen daar waar je ze niet verwacht". En inderdaad: op elke bladzijde wordt wel weer een nieuwe draad gesponnen, die dan later -- soms veel later -- eventueel wat aangetrokken, verder geleid, of met weer andere draden verbonden wordt. In het hoofd van de lezer ontstaat op den duur een enorm kluwen van personages, gebeurtenissen, plaatsen en tijdstippen. Blijkbaar wil de auteur alles wat hem overkomen en iedereen die hem tegengekomen is, een plaats gunnen in zijn boek. Hij drijft deze volledigheidsmanie tot het uiterste in een 'bijkomende rectificatie', waarin hij zich verplicht meent te moeten voelen om te melden dat een van zijn honderden personages twee kinderen meer had dan hij had gedacht. Een grapje natuurlijk, maar ook weer meer dan dat. Enerzijds dient deze absurde aanvulling als een geloofwaardigheidsbewijs dat literatuurvorsers van deze 'toegepaste herinneringen' in verwarring moet brengen -- "ik speel mijn spel met het echt beleefde als wetenschappelijk ongemak voor de onderzoekers van de schelmenroman, die het fictieve van mijn 'toegepaste' benadrukken en daarmee de wegen van het onware moeten bewandelen" -- anderzijds vormt ze voor Thelen een aanleiding om zich erover te beklagen dat er al zoveel niet in het boek staat. De schrijver had zich nl. door zijn uitgever laten overtuigen om vijfhonderd bladzijden uit het manuscript te verwijderen, bladzijden die hij dan maar terstond in de kachel heeft gegooid.
Moeten wij lezers dat betreuren? Je weet het natuurlijk nooit, maar het schijnt me toe dat de uitgever hier geen slechte beslissing heeft genomen. Ik had bij deze toch ook niet geringe 950 pagina's immers ook al het gevoel dat werkelijk niets 'onuitgezwetst' bleef. Er mag geen personage of voorwerp, hoe onbeduidend ook, in de buurt van Vigoleis of Beatrice opduiken, of er wordt een heel verhaal rond verteld. Nu zijn al die levens- en andere geschiedenissen dikwijls minder vrijblijvend of oninteressant dan ze op het eerste gezicht lijken, maar op den duur wordt het toch des Guten zuviel. Het zal ongetwijfeld voor iedereen anders liggen, maar bij mij begonnen zich zowat halverwege het boek af en toe vermoeidheidsverschijnselen voor te doen. De werkwijze ligt vast, de toon is bekend, het verrassende is eraf -- en dan worden sommige banaliteiten of omslachtige uitweidingen al wat moeilijker te verdragen, met hoeveel Formulierlust ze ook op papier zijn gezet. Echt vervelend wordt het nooit, Thelen schrijft immers het hele boek door op hetzelfde hoge niveau, maar de leeservaring wordt ook op geen enkele manier meer verdiept. Literatuurcritici zouden erop kunnen wijzen dat dit gebrek aan reliëf, deze losse episodische structuur eigen is aan de traditie van de picareske roman, maar wat mij betreft krijgt de vertelzucht in het tweede gedeelte van het boek toch wat al te veel de overhand op de structurerende elementen (kenmerkend is dat de onderverdeling in verschillende 'boeken' die in het eerste gedeelte van het boek gangbaar was wegvalt). Gelukkig is de vijftig bladzijden lange epiloog weer zeer geslaagd. Thelen beschrijft hierin hoe Vigoleis en Beatrice ternauwernood aan de nazi's en falangisten ontsnappen. De personages zijn opgejaagd, de sfeer is bitter, de situatie dwingend -- er is, kortom, geen tijd meer voor oeverloos geklets. Het levert een aantal bladzijden op die de waanzin van de oorlog, de beginnende Spaanse Burgeroorlog die de waarlijk religieus geïnteresseerde Vigoleis gevoerd zag worden in naam van God, op een schrijnende manier blootlegt. Schrijnend, maar hoe penibel de toestand ook wordt, de geestigheid, de hoop wordt gaande gehouden, met de pessimistisch-optimistische olijkheid die dit vreemde kunstwerk van begin tot eind kenmerkt: "Dát er nog levende wezens op het eiland waren, was destijds het grootste wonder. Dat maken zelfs de Spanjaarden met voortplanten niet zo snel weer goed. Hoewel, waar het knalt, of dat nu op de jaarmarkt is, met nieuwjaar of tijdens de oorlog, mobiliseert de mens ook zijn lustgenen, zodat we kunnen aannemen dat hij ook het toekomstige grote atoomvuurwerk al voortplantend te boven zal komen." [Koen Van Baelen]
Redactie
De Duitse auteur (1903-1989) beschrijft in deze autobiografische roman zijn ballingsschap in de jaren dertig op Mallorca, waar hij met zijn geliefde Beatrice verbleef. Al snel berooid, leeft hij temidden van hoeren en smokkelaars, wat vermakelijke literatuur oplevert. Uiteindelijk komen ze er bovenop, verblijven in kringen van kunstenaars en diplomaten en ontkomen naar Portugal. Dit boek is uniek in de (Duitse) literatuur. De schrijfstijl is volstrekt authentiek, het boek waaiert alle kanten op, taferelen buitelen soms over elkaar heen en de lezer wordt regelmatig tot herlezing gedwongen om geen parels der schrijfkunst te missen. Thelen is als een verteller voor de open haard: hij heeft alle tijd en die moet de lezer ook hebben. Autobiografie, tijdsdocument, schelmen- en kunstenaarsroman ineen, waar iedere literatuurliefhebber op z'n minst van geproefd moet hebben. Voor het eerst in Nederlandse vertaling. Vrij kleine druk, royale marges.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.